Van je geloof afvallen
Toen ik op de volkstuin mijn schoffel onbeheerd achterliet waarna die prompt gestolen werd, zei mijn buurman hierover: ‘Jij bent ook te gelovig’. En inderdaad, hij had gelijk. Misschien was die goedgelovigheid, dat vertrouwen in de medemens, wel gerelateerd aan mijn leraarschap. Immers, leraren zijn altijd gevoelig geweest voor ideologieën die berusten op vertrouwen in de medemens.
Zoals in een voortreffelijk artikel in het laatste nummer van ‘De Groene Amsterdammer’ wordt opgehaald vielen veel mensen in de jaren zestig en zeventig van hun godsdienstig geloof en werden links, voor sommigen een substituut-religie die de maakbaarheid van de samenleving voor ogen had. In het onderwijs kregen deze ideeën nader vorm in het ideaal van de gelijke kansen en het streven naar de middenschool. Dat idealisme in het onderwijs hield geen stand: in de jaren tachtig moesten de onderwijsvernieuwers erkennen dat hun geloof strandde op de weerbarstige praktijk en de gelovigen vielen voor de tweede keer van hun geloof af. René Cuperus, onderzoeker bij de Wiardi Beckman Stichting zegt in het artikel: ‘De leegte die dat naliet wordt nu gevuld door neo-liberale praatjesmakers en zakkenvullers’.
En nu dan, hebben de mensen in het onderwijs nog vertrouwen in degenen ’die boven hen gesteld zijn’? Geloof in wat de autoriteiten hun voorhouden, bijvoorbeeld Plasterk of Van Bijsterveldt?
Nee, wie een beetje bijhoudt wat er in het onderwijs gebeurt ziet niet veel bevlogen idealisme. Daar is ook geen reden voor. Er is weinig geloof omdat er weinig vertrouwen is. Dat vertrouwen zou herwonnen moeten worden door ‘de politiek’. Maar de politiek laat geen daden zien die vertrouwen rechtvaardigen. De praatjesmakers en de zakkenvullers worden ongemoeid gelaten, de arbeidsomstandigheden van de leraren worden nauwelijks verbeterd, de lerarenopleidingen zijn kwalitatief (ver) onder de maat, aan niveaubewaking wordt te weinig gedaan enz.
Het is mogelijk dat er, zoals in het artikel in ‘De Groene’ wordt gesteld, sprake is van een morele crisis: ‘Elites varen hun eigen koers, ze nemen het managementjargon over en tuigen zichzelf daarbij ook nog op met de illusie dat ze het algemeen belang dienen.’
Een dergelijke crisis is bar slecht voor het onderwijs. Goed onderwijs heeft wèl idealisme nodig, geen cynisme. Dat idealisme is altijd ( latent) aanwezig bij leraren maar het wordt al jaren niet meer aangesproken op een manier die vertrouwen wekt. Zolang dat zo blijft is echte verbetering niet mogelijk.
Cornelis Verhage
Idealisme
Er zit denk ik nog een dimensie aan dat idealisme. Dat idealisme dat uitgaat van de individu die zijn eigen ontwikkeling moet volgen, zijn eigen vragen moet stellen en zelf moet willen (á la Rogers) én het idealisme van ietwat meer paternalistische aard.
Als ik mijzelf als voorbeeld neem: ik barst nog steeds van het idealisme, maar wel vanuit de gedachte dat ik de wereld (beter) ken dan de leerlingen, dat ik (per definitie) ouder ben dan zij en dat ik op mijn vakgebied aardig wat deskundiger ben.
Ik maak een onderwijsprogramma waarvan ik zeker weet dat het hen in het leven en in het beroep kan helpen. Zij HOEVEN van mij niet meer vanuit zichzelf gemotiveerd te zijn. Als leerling mogen ze zich de luxe permitteren een beetje te mopperen of dwars te liggen (zij het beperkt). We houden ons beiden aan onze rollen: leraar en leerlingen.
Kortom: die omslag heb ik gemaakt, de politiek kennelijk nog lang niet! De onderwijsraden en de verzorgingsinstellingen kunnen die omslag niet maken, want dan verliezen zij hun broodwinning. En eerst komt het eten en dan…… de moraal.
maakbaar
Het managementcircus is in feite een voortzetting met andere middelen van de maakbaarheid van de leerling. Denk aan die zogenaamde competenties: persoonlijkheidskenmerken en werknemerskenmerken worden tot in detail uitgeplozen en omgezet in een eindeloze reeks ‘pakkende’ kenmerken die vervolgens in lijsten kunnen worden geplaatst. Daarna hoeft men slechts af te vinken of te zien of een leerling het gewenste modelkind is.
De managementtaal is de taal van degene die meent dat hij iedereen kan sturen nadat hij een proces tot in detail meent te hebben geanalyseerd.
Leugens natuurlijk, en het jargon dat werd ontwikkeld moet de argeloze doen geloven dat hier opperpriesters aan het werk zijn.
Niks gemakkelijker dan ideale schetsen op papier zetten; een kind kan al zijn ideale droomwereld tekenen. Ik wens niet te worden gedwongen mee te doen aan, of te geloven in, al die flauwekul. En dat recht zou elke leerkracht moeten hebben!