De Grote Geschiedenis Quiz

De Grote Geschiedenis Quiz 2010 is van start gegaan op internet HIER en in De Volkskrant van vandaag (Katern Kennis, p. 2).

Ik vraag me al wat langer af of deze quiz wel dekt wat ‘kennis van geschiedenis’ inhoudt, en zo nee, wat dan het gemis is. Eigenlijk is het in deze tijd waarin het denken over onderwijs is afgezonken tot het niveau van inhoudsloze reflectie en communicatie (competenties, Stichting van het Onderwijs niveau), een wonderlijk fenomeen: zo’n quiz die alleen over kennis gaat, zij het mogelijke triviale kennis.

Hoe kijkt het forum aan tegen deze quiz, een quiz die als een boegbeeld van kennis van geschiedenis wordt gepresenteerd?

Ben Wilbrink.

29 Reacties

  1. geschiedenis
    De quiz lijkt iets voor hobbyisten. Maar over geschiedenisonderwijs valt wel wat te zeggen.
    Ik heb schriftjes van de lagere school bewaard: jaartallen met verklarende teksten, die werden overgeschreven van het bord, en daarna uit het hoofd geleerd. Had ik geen hekel aan, voor zover ik mij herinner.
    Wel ging het mij vaak boven de pet. Waar het werkelijk over ging, de politieke intriges, de ideologische beginselenstrijd, ik begreep er niet zo veel van. Op de HBS (Novem, ‘Wereld in wording’) idem. Dit is velen zo vergaan.
    Vandaar dat ik als onderwijzer steeds heb geprobeerd de leerlingen te laten begrijpen wat er op momenten in het verleden nu eigenlijk gebeurde. Veel volwassen hartstochten als onderlinge naijver b.v., zijn ook door kinderen in te voelen.
    Wel werd het vak er soms te populistisch en te karikaturaal door. Echter, is veel volwassen gedrag niet populistisch en karikaturaal? De echte kennis heeft plaatsgemaakt voor het trachten te begrijpen. Beoordelingen werden gegeven voor gemaakte verslagen of invuloefeningen. Zelden voor uit het hoofd geleerde feiten. Ik erken schuld.

    Ik vervolg:

  2. ontluisterde helden
    Dan hebben we nog een periode achter ons liggen waarbij allerlei voormalige helden het hebben moeten ontgelden. Ze werden van hun sokkel gehaald, en met genoegen werd er gewezen op overvloedig aanzwezige menselijke zwakheden.
    Het geschiedenisonderwijs is daar gevolgd, is mijn indruk. Intussen begin ik steeds meer in te zien dat sommige grote mannen inderdaad groot waren. Een zeeslag winnen in de 17e eeuw, dat is voorwaar een grootse prestatie, waarbij uiterst vakmanschap noodzakelijk is.

  3. vervolg
    Gezien het veelomvattende van geschiedenis (= alles wat achter ons ligt) moeten er voor het onderwijs keuzes worden gemaakt. Dat de lagere school zich heeft beperkt tot de vaderlandse geschiedenis, lijkt me een prima keus. Een kind hoeft niet de hele wereld te overzien. Dat er sprake kan zijn van interpretaties van geschiedenisfeiten is eveneens waar. Maar ook daar zou een school keuzes kunnen maken, samenhangend met de beginselen van de school.

    Blijft toch staan dat er zonder meer mijlpalen vallen aan te wijzen in de geschiedenis. Mijlpalen als onwrikbare feiten waarover geen discussie hoeft te bestaat, zeker niet voor de jeugd. Ik geef als voorbeeld 1648, de vrede van Munster. Zo’n feit is dan weer het gevolg van andere feiten, als de geschiedenis van Karel V, enz.
    Het lijkt me zinvol als leerlingen deze mijlpalen hebben geleerd.
    Een canon is hiermee goed samen te stellen. Deze feiten dienen te worden geleerd, en worden daarbij vergezeld van verklarende verhalen van de docent. Misschien moet ook hier worden erkend: het echte begrip van al die politieke intriges en systemen komt pas later.

  4. Hobby, maar een leuke!
    Ik beschouw de quiz als een leuke hobby voor de liefhebbers. Helemaal niets mis mee, maar de topsport. Het Groot Dictee der Nederlandse Taal levert natuurlijk ook geen nuttige weetjes of toepasselijke kennis voor het onderwijs op, maar het is wel leuk om op topniveau uitgedaagd te worden. Ik zit bijvoorbeeld jaarlijks op (of nét iets onder) het gemiddelde aantal spelfouten. Frustrerend, maar het is goed om te weten dat je eigenlijk toch nog een heleboel niet weet.

  5. Historisch redeneren, wat is dat eigenlijk?
    Wat mij telkens weer opvalt en irriteert aan deze Quiz is dat het vooral om nogal platte ‘feiten’ gaat. Gaat geschiedenis daarover? Bestaan die eigenlijk wel, die historische ‘feiten’?

    Er is twee jaar geleden een uitstekend overzichtsartikel verschenen:

    • Jannet van Drie and Carla van Boxtel (2008). Historical Reasoning: Towards a Framework for Analyzing Students’ Reasoning about the Past. Educational Psychology Review, 20, 87-110. PDF

    Dit artikel geeft een behoorlijk volledige uitwerking van wat het is om geschiedenis te beoefenen of te leren, historische vragen aan te pakken, etcetera. Het aardige is dan dat het kader in feite helemaal niet zo specifiek is voor geschiedenis, maar ook past op Nederlands, psychologie, natuurkunde, etcetera. Of op het casus Lucia de B.]

    Met dit kader in de hand, stel ik me voor dat een historicus of een docent geschiedenis tot heel andere quizvragen komt dan er nu in die GGQ staan. Mogelijk zijn dat dan vragen die door iedere historicus vrijwel perfect goed zullen worden beantwoord, maar juist niet door lezers en lezertjes die nog historicus zouden kunnen of willen worden. Kan dit kloppen? En zou dat niet veel spannender zijn?

    Ik heb dit artikel pas vandaag gevonden, een beetje laat geef ik toe, maar het Instituut voor Geschiedenisdidactiek is dan ook niet zo bekend als het broertje in Utrecht, het FI. Dat lijkt me goed voor dat IvGD

    • Eerst de feiten
      Naar mijn idee geldt voor (bijna) alle vakken dat éérst de feiten goed aangeleerd moeten worden. Historisch (of anderszins) redeneren is echt van de orde die daarop volgt. Wellicht is deze niet voor iedereen te bereiken.
      Ik vind dat IEDEREEN in Nederland moet weten dat Thorbecke geen meidengroep is, dat er vroeger in Nederland armoede (échte armoede!) was, dat de leerplicht pas relatief kort is ingevoerd en dat er keiharde strijd gestreden is voor iets als het minimumloon en de 40-urige werkweek. Veel jongeren beschouwen dit als een natuurrecht. De afschaffing van het ziekenfonds? Daar kwamen ze pas achter toen het al hoog en breed was ingevoerd.

  6. Dat historici elkaar
    Dat historici elkaar kritisch bevragen, lijkt me een goede zaak. Maar als er over allerlei zaken toch een consensus gevonden is, kan deze als destillaat in het basis- een voortgezet onderwijs worden onderwezen. Daarnaast zijn er feiten die in de betreffende periode ook als feit werden erkend: 1648, de vrede van Munster, de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden wordt erkend. Dat historici verbanden zien hoeft niet verkeerd te zijn. Algemeen wordt erkend dat er een verband bestaat tussen WO2 en WO1, ook in die tijd.
    Ik denk echter niet dat er wetmatigheden kunnen worden vastgesteld. Daarvoor liggen de zaken toch vaak erg complex, zoals ieder die later gaat bijlezen, zal ervaren.
    Fragmentarische kennis van mijlpalen, fraaie verhalen en anecdotes, meer valt er niet te bieden in het lager en middelbaar onderwijs. Wie van school is gekomen en zich niet verder verdiept in de geschiedenis, zal dit dus goed moeten beseffen. Verder is de kennis van de geschiedenis nooit volledig: probeer alle motieven van de handelende partijen maar eens correct op een rijtje te krijgen. Dat lukt nooit, en lukt al niet eens bij 1 persoon, laat staan bij groepen van duizenden tot miljoenen.
    Toch bestaat er zoiets als een ‘heersende mode’, een heersende tendens, ondanks de vele uitzonderingen. Terugblikkend kan men die scherper zien; vandaar dat we spreken over de periode van het impressionisme hoewel er toen ook academisch schilderende schilders actief waren.
    Ik denk dat we de jaren zestig, zeventig en tachtig van de vorige eeuw best kunnen karakteriseren als een tijd waarin ‘hippie-idealen’ veel invloed kregen. En dat we dat in ‘het’ onderwijs kunnen terug vinden, ondanks de vele uitzonderingen.

    • Noem eens drie hippie-idealen
      Noem er twee. Eentje dan: flower power.

      Noem eens drie ‘hippies’ die ooit ergens enige invloed hebben gekregen. Nee, niet de Beatles, die hebben er een commerciële slag mee gemaakt (een van de beste popalbums aller tijden, trouwens: Sgt Pepper).

      Nee, Zappa zag het wat scherper HIER

      • Wat Zappa zag,
        heb ik nooit zo goed begrepen.
        Denk ik te beknepen, of heeft hij ook misschien,
        het een en ander niet zo duidelijk gezien?
        En wat mij betreft, dat mag.

      • Ik noem:
        Weg met het gezag en hierarchische structuren.
        Weg met de prestatiemaatschappij.
        Lang leve het genot en het plezier.
        Weg met het kapitalisme (hoeveel leraren prijzen op school openlijk het kapitalisme aan?).
        Leve de ‘vrije expressie’.
        Weg met elk sociaal onderscheid.
        Discipline is bah.
        Preutsheid is burgerlijk.
        Hard werken voor je carriere is helemaal kleinburgerlijk.

        • Hippie-tijdperk?
          Mijn geheugen zal me wel in de steek laten, maar in mijn ervaring is er in Nederland geen hippie-cultuur geweest. Ik ken geen Nederlandse hippies. Ook geen hippie-subcultuurtjes. Koosje Koster deelde krenten uit, dat was een Provo(catie) van dienders met een platte pet.

          De Wikipedia heeft een stevig opgeklopt verhaal over hippiecultuur. Wat daar niet allemaal op het conto van ‘hippiecultuur’ wordt geschreven, werkelijk fantastisch. Het valt nog mee dat de 1968-opstand in Frankrijk en de Maagdenhuisbezetting in 1969 ontbreken in dit palmares van de hippiecultuur. Hedendaagse politieke partijen zouden een deel van hun gedcahtengoed eraan hebben ontleend. Te gek, weet je.

          Leuk historisch onderwerp om met leerlingen wat uit te diepen.

          • Wat zijn feiten?
            Ik zag in het voorbijgaan dat deze discussie over geschiedenis wordt gevoerd.
            Leuk is dat @benwilbrink terloops opmerkt dat Koosje Koster (de zus van de idealistische journalist Koos die jaren later in El Salvador vermoord werd) krenten uitdeelde.
            Dat is toen verkeerd in de pers gekomen. Ze deelde “kranten” uit.

    • Historische feiten?
      Moby schrijft

      • Dat historici elkaar kritisch bevragen, lijkt me een goede zaak. Maar als er over allerlei zaken toch een consensus gevonden is, kan deze als destillaat in het basis- een voortgezet onderwijs worden onderwezen.

      Als je dat doet, waar ben je dan mee bezig? Dat is geen verwijt aan Moby, het is een vraag over het onderwijs zoals we dat in onze Westerse beschaving inhoudelijk hebben ingericht. Over F = ma is iedereen het ook eens, al zal de hedendaagse einsteinjeugd, als ze die naam waard is, er wel een kleine kanttekening bij hebben. Maar dit kun je toch niet zomaar in de klas gooien? Toch gebeurt dat.

      Waar Van Drie en Van Boxtel over schrijven is niet bepaald het geschiedenisonderwijs zoals dat typisch in het BO en VO wordt gegeven. Zij geven het kader op basis waarvan idealiter dat onderwijs vorm gegeven zou kunnen worden. Hinke Douma en Moby hebben gelijk dat het gaat om een ideaal dat we morgen echt niet gaan realiseren. Zelf denk ik dat het een ideaal is dat niet is te realiseren binnen onderwijs dat programmatisch is verkaveld tussen afzonderlijke vakken: zulke hoge ambities zijn alleen te realiseren door de nodige ‘denkvaardigheden’ (thinking skills) als basis te nemen, en die te moduleren naar verschillende vakgebieden. Het ‘kritisch bevragen’ is vermogen dat niet specifiek aan vak A of B gebonden is. De leerling die geen ‘kritische vragen’ heeft bij het verhaal over de 80-jarige oorlog, is nog niet jarig. Haar tijd is dan verspilde tijd.

      • Denkvaardigheden
        Als je onderwijs versneld om zeep wilt helpen moet je het vooral organiseren langs ‘denkvaardigheden’ in plaats van langs vakken.

        • Competenties?
          @mark79

          Je denkt aan competenties? Dat gevaar is inderdaad levensgroot. Voer morgen dus niet die door mij gesuggereerde verandering in, dan weet je zeker dat het misgaat.
          Het vulgaire denken over competenties, als ik het zo even geringschattend mag benoemen, is natuurlijk een misvatting van de verworvenheden van de cognitieve psychologie.

      • geen ideaal
        Ik denk niet dat ik dit als een ideaal zie. Willen we anders gaan denken over de geschiedenis, zullen we toch eerst de feiten moeten kennen.
        Kritisch denken zonder kennis van zaken, dat is geen aanbeveling.

        • kip-ei
          Het probleem is nu juist dat er behoorlijk wat denkkracht nodig is om ‘de feiten’ boven water te halen. Is er een Eerste Feit dat zonder nadenken of interpretatie onomstotelijk vaststaat? Cogito ergo sum?

          Het is wel grappig om het artikel van Van Drie en Van Boxtel eens door te lopen op gebruik van de term ‘fact’ en ‘factual knowledge.’ Zij schrijven nogal losjes over ‘feiten’ zonder uit te werken wat dan die ‘feiten’ zijn, terwijl op andere plaatsen de notie van ‘feiten’ wordt geproblematiseerd, met of zonder Kant.

          In dit artikel passeert natuurlijk ook de constatering dat simpele presentatie van ‘feiten’ uit de geschiedenis vaak resulteert in misvattingen bij de ontvangers van deze boodschappen. [blz. 110] Interessant is dat voor het interpreteren van historische gegevens een behoorlijke wereldkennis nodig is, en dat zijn dus geen ‘historische feiten.’ [blz. 110]

  7. alles betwijfelen
    Als we alles moeten betwijfelen (zoals die invloed van hippie-idealen op het maatschappelijk leven; een invloed die er beslist wel was, en die een overheersende cultuur van de jaren vijftig op z’n kop zette), kan men wel ophouden met het onderwijs. Vernieuwers hebben steeds de twijfel gebracht: twijfel over ongeveer alles, maar wisten verder niks beters te brengen. Ik heb er genoeg van.
    Feiten blijven feiten, en feiten kunnen worden uitgelegd.

  8. Veel volwassenen beseffen
    Veel volwassenen beseffen niet hoezeer een basisschoolleerkracht moet afdalen tot beginsituaties die zij allang vergeten zijn, of voor vanzelfsprekend zijn gaan houden.
    In het artikel wordt de vraag aan de orde gesteld waarom boeren werkten voor de adel. Zo’n vraag moet echter worden voorafgegaan door feitenkennis: kinderen moeten eerst leren wat adel is, wat horigen waren, wat de 3 standenmaatschappij was, over welke periode we spreken, wat Middeleeuwen zijn. Zich gaan bezighouden met het ‘waarom’ dat komt pas later. Het kan worden aangestipt, maar is niet de vraag waar het om draait als leerlingen de begrippen en de verschijnselen nog moeten leren.
    Begrippen staan redelijk vast, verschijnselen ook.
    Het is een goede manier om mensen te demotiveren en te ontmoedigen: alles wat iemand denkt te weten en te kunnen, te gaan betwijfelen, zelfs als het om eigen ervaringen gaat.
    Breken maar. Opbouwen? Ho maar.

  9. late reactie Himalaya
    Ik wil nog vermelden dat die vergelijking van de Himalaya een slechte is. Beter zou het zijn dat men zich bekwame bergbeklimmers voorstelt, die men voortdurend fijntjes wijst op het feit dat zij nog steeds niet de Himalaya hebben bedwongen, ondanks pogingen van sommigen van hen. En dit dan door mensen die zelf geen berg hebben beklommen. Dan benadert men mijn gevoelsschets stukken beter.

  10. Wat zijn (de) feiten?
    Ons idee over wat ‘de feiten’ zijn, is cultureel bepaald. Het is een modern idee, waarvan Barbara Shapiro de wortels heeft gevonden in Engelse rechtspraak in de 16e eeuw. Het wetenschappelijke idee over observeerbare feiten is daarvan later afgeleid. Het onderwerp komt natuurlijk zeer uitvoerig aan de orde in de wetenschapsfilosofie: Giere (2006) bijvoorbeeld (foto van een fMRI-scan: wat zie je hier dan precies, en hoe is die foto eigenlijk gefabriekt?)

    • Barbara J. Shapiro (2000). A culture of fact. England, 1550-1720. Cornell University Press. [zie books.google.nl voor delen van dit boek]
    • Ronald N. Giere (2006). Scientific perspectivism. The University of Chicago Press. [zie books.google.nl voor delen van dit boek]
  11. Nogmaals: de vragen van de Grote GeschiedenisQuiz
    De voorronde van de Grote GeschiedenisQuiz is voorbij, de winnaars zijn bekend, de antwoorden op de vragen zijn HIER gepubliceerd.

    Niemand is in deze draad ingegaan op de beroerde kwaliteit van de vierkeuzevragen in deze quiz. Ik heb zelf weer een analyse gemaakt (nog niet helemaal rond) van de ontwerpkwaliteiten van de quizvragen, of liever van de kwaliteitsproblemen van deze vragen: HIER. Het was weer heel teleurstellend.

    De belangrijkste systematische ontwerpfouten:

    • Veel te veel tekst in de alternatieven, tot hele verhalen toe. Voor 25 vierkeuzevragen is bijna een hele krantenpagina (nog op het oude formaat) nodig!
    • Veel historisch onzinnige uitspraken als onjuiste alternatieven.
    • Veel vierkeuzevragen zijn geforceerde compilaties van vier juist-onjuistvragen. De ontwerpers hebben zich door de opgelegde vierkeuzevorm laten dwingen tot het bedenken van monsters.
    • Er zit vaak kennelijk geen enkele ontwerpgedachte achter de keuze van de ‘onjuiste’ alternatieven. Hoe kan dat ook als je onzin-gebeurtenissen als afleider gebruikt.
    • Hoe dan wel?
      Misschien ook leuk om eens naar voren te brengen hoe dit soort vragen volgens jou dan wél hadden gemoeten. Hou dan ook rekening met de eis dat er véle inzenders kunnen zijn en dat er weinig tijd ter beschikking is voor nakijken. Het maakt je een beetje kwetsbaar misschien, maar toch ben ik erg benieuwd.

      Toetsen maken is namelijk altijd een compromis tussen kennis/vaardigheden testen en pragmatische aspecten.

      • Hoe dan wèl?
        @ Hinke Douma

        Het bijzondere van de vragen in deze GGQuiz is dat ze zo grondig ondeugdelijk zijn.

        Om te beginnen is het handig om de opgesomde ontwerpblunders niet te maken. Wat je dan overhoudt, komt in ieder geval dichter in de buurt van hoe het wèl kan.

        Maar ook als je niet zelf je toetsvragen maakt, moet je toch wel een idee hebben over kwaliteit en gebrek aan kwaliteit van bepaalde toetsvragen, en de rotzooi weggooien.

        Als je nu kijkt naar het lijstje met de belangrijkste (en massaal gemaakte) ontwerpfouten in de GGQ, dan is ook duidelijk wat je als ontwerper dan wel had kunnen doen, als je keuzevragen ontwerpt:

        • de informatie niet in de alternatieven stoppen, maar in de stam van de vraag,
        • geen gefantaseerde stof gebruiken als onjuist alternatief
        • alleen vierkeuzevragen gebruiken wanneer er op verantwoorde wijze een keuze uit vier realistische alternatieven gemaakt moet worden (Nes ligt op een waddeneiland. Welk eiland is dat?). Is het idee voor de vraag in feite een ja-neevraag, stel dan een ja-neevraag. Kun je die ja-neevraag niet behoorlijk ontwerpen (wat niet onwaarschijnlijk is), maak er dan een tweekeuzevraag van.
        • keuzevragen vragen om een keuze: dat moet dus een relevante keuze zijn, een relevant onderscheid. Dat is een strengere kwaliteitseis dan: deze vraag heeft een juist antwoord, de leerling die dat weet kan dat gewoon aanstrepen, de anderen moeten raden tussen de alternatieven. Want zo werkt het niet: de spelregel is immers dat je het BESTE antwoord uit de aangeboden alternatieven moet kiezen: de leerling moet dus ALTIJD vergelijken.

        Als je de pagina met de GGQ hebt bewaard, en je leest hem nog eens door, dan moet je de verpletterende indruk hebben dat het meeste dat je leest geen geschiedenis is, maar een ratjetoe van soms rabiate onzin. Kijk, met zoiets moet je dus je leerlingen never ever opschepen.

        Ben.

        • Maar geef eens één voorbeeld
          Hallo Ben,
          Je kent me al als nogal vasthoudend. Ik kan me wel vinden in je kritiek, maar weet uit ervaring hoe achterlijk moeilijk het maken van een goede en relevante toetsvraag is, zéker als die multiplegok moet.
          Daarom een uitdaging: maak eens een alternatief voor één van de vragen en leg het verschil uit. Ik wil het écht graag weten hoor, het is geen treitervraag.

          • één voorbeeld
            Beste Hinke,

            Het is een prima uitdaging, don’t worry. Mijn uitgangspunt is, als ik al eens een enkele keer een workshop geef waarin deelnemers elkaars toetsvragen te lijf gaan: kritiseer zo scherp mogelijk, maar geef ook aan hoe het dan anders en beter zou kunnen.

            Neem de vraag over Florence Nightingale. Die gaat helemaal de mist in door het gebruik van drie onzinnige alternatieven, en een juist alternatief dat op zichzelf zo onhistorisch is als wat. Het gaat om een wiskundige, althans statistische vondst voor het afbeelden van data in een pooldiagram (in de quiz ten onrechte met een hoofdletter gespeld, wat een enorme blunder is). Een voorbeeld daarvan (het is inderdaad een briljante manier om complexe data af te beelden): www.bi-team.com/images/stories/nightingale-correct.gif [staat op de site van BI-team] pooldiagram

            Het punt van de ontwerper is dat het van historisch belang is dat Florence ook verdienstelijk wiskundige is geweest (voor of na die Krimoorlog, dat weet ik niet). Over dat gegeven zijn naturulijk goede keuzevragen te maken. Een voorbeeld:

            Florence Nightingale is ook bekend geworden door haar werk als

            1. componist
            2. arts
            3. wiskundige.

            Drie alternatieven zijn wel genoeg. Natuurlijk is ook dat componist of arts zijn een fictie, maar zo geldt dat ook voor het op Texel of Terschelling liggen van Nes. Dat pooldiagram komt er niet meer in voor; ik schat in dat dat alleen van belang is voor de specialist die belangstelling heeft voor geschiedenis van de statistiek. Voor de GGQ is het gewoon een triviaal feitje, en dus is het ongeschikt voor de GGQ.

            Ben

          • één voorbeeld, verdere uitleg
            Een paar opmerkingen nog bij het voorbeeld van de herziene Florence Nightingale-vraag.

            • De vraag is nu veel korter, en heel veel sneller te beantwoorden. De vrijgekomen ruimte en tijd zijn te benutten door nog eens een of twee van deze korte vragen te stellen. De steekproef uit de kennis van de lezer wordt dan een stuk steviger.
            • Omdat de vraag is gesteld naar een beroep, moet de lezer een beroep kiezen. De aangeboden alternatieven vormen een heel kort lijstje van mogelijke beroepen. In deze zin is het aanbieden van dat lijstje dus niet onzinnig, het perkt het aantal mogelijkheden in t.o.v. de situatie waarin de vraag een open vraag blijft en er ook een beroep moet worden gekozen.
            • Wat nu wanneer de lezer het antwoord niet weet, en gaat gokken? Tja, dan wordt het een gok, dat is de stlzwijgende regel van deze quiz. Dit gokken is een reden temeer om door maximale helderheid van de vragen ruimte winnen om meer vragen te kunnen stellen. Wie dan vaak moet gokken, heeft toch geen schijn van kans daarmee hoog uit te komen.
            • Voor een klassikale toets is het didactisch naar mijn mening niet verantwoord om leerlingen die het antwoord niet weten, een gokje te laten wagen. Dan moet er een bonus worden toegekend voor een iedere onbeantwoorde vraag. Die bonus moet iets royaler zijn dan de blote raadkans, dus in dit geval niet 1/3e punt, maar een 1/2 punt. Iets royaler: vaak kan de leerling wel een enkel onjuist alternatief afstrepen, houd daar dus rekening mee.
            • Een sterke variant is de combinatie van de mogelijkheid van een bonus, met de verplichting om het antwoord te rechtvaardigen. In dit geval zou de lezer dan aan kunnen geven uit welke bron zij weet dat Florence ook wiskundige is geweest.
            • [vgl: het kladpapier dat leerlingen bij de PPON hebben ingeleverd, zodat Kees van Putten analyses kon doen op het rekenwerk (diverse plaatsen op het forum).]

Reacties zijn gesloten.