Het interview van Jan Marijnissen met Ad Verbrugge

Hoewel Jan Marijnissen de noden in de maatschappij duidelijk aan de orde weet te stellen, blijft zijn visie op de wijze van aanpak van de problemen steken in het uit zijn jonge jaren meegebrachte geloof in een door de overheid gestuurd land. In het interview met Ad Verbrugge bij de demonstratie van 26 maart werd de onderliggende oorzaak van de problemen in het onderwijs gelegd bij de door beiden terecht betreurde achterstelling van de vakbeoefenaren in de managementstructuur van de in het leven geroepen complexe onderwijsorganisaties. Het geloof in marktwerking en bedrijfsmatige aanpak bij de overheid zou volgens Jan Marijnissen tot de misstanden hebben geleid. Verbrugge bleek gelukkig in te zien dat door de overheid eigenlijk slechts een pseudo-marktwerking wordt bereikt. Jammer dat hij dit niet wat nader toelichtte. Ook hij verwees voor de aanpak van de problemen naar mijn smaak teveel naar de sturingsmechanismen van de overheid.

Met de creatie van de verzorgingsstaat heeft de sturende overheid op alle terreinen complexe organisaties in het leven geroepen. In het bijzonder bij het onderwijs, bij de gezondheidszorg, bij de politie en justitie, bij de jeugdzorg en bij de immigratie en integratie heeft dit geleid tot organisaties, die voor de uitvoeringstaken en voor het management niet bemand (en bevrouwd) konden worden door personen met voldoende bekwaamheid. De oplossing werd dan steeds weer gezocht in het verder opsplitsen van het takenpakket. Als we het hier over het onderwijs hebben, dan liggen nu de problemen bij de lerarenopleidingen, en bij de pogingen van het management het tekort schieten bij de uitvoering van het onderwijs op te lossen met volgens als boekenwijsheid onderwezen managementprincipes.

Het geheel is een illustratie van het misverstand, dat de Staat in staat zou zijn in alle noden van de bevolking te voorzien. Helaas zitten we nu wel met een alles overheersende overheid. Het zou interessant zijn te weten welk percentage van de werkgelegenheid in Nederland momenteel een gevolg is van door de overheid geschapen of van de overheid afhankelijke functies. Zelfs als dit functies zijn, waarvan de uitoefening door de burgers op prijs wordt gesteld, zitten we met een ernstig probleem. Voor zover het geen functies betreft die na een goede vakopleiding van professionals met een zekere roeping worden uitgeoefend, is er bij de overheid altijd het probleem hoe voldoende inzet van een functionaris moet worden verzekerd. Omzet en winst (marktwerking) zijn immers geen bruikbare criteria. Voor de vaststelling van de honorering kent de overheid als rem op het maar lukraak verhogen van honoreringen het systeem van salarisschalen, waarmee tenminste verhoging van honorering kan worden vertraagd middels toekenning van jaarlijkse periodieken binnen een schaal.

Hèt grote probleem bij de overheid zit echter in het feit dat een chef (lees een functionaris in een salarisschaal hoger dan de salarisschalen van de aan hem ondergeschikten) niet echt wordt afgerekend op een onvoldoende resultaat, evenmin als hij zijn ondergeschikten kan afrekenen op slecht functioneren. Ontslag van een ambtenaar kan eigenlijk alleen maar door zijn functie met alles wat daar aan hangt op te heffen. Het gevolg is dat een slecht functionerende dienst geen goede medewerkers kan aantrekken (ze kijken wel uit), terwijl zelfs overplaatsing van de chef niet zal helpen, want wie met voldoende bekwaamheid zou hem willen opvolgen zonder de middelen te krijgen voor het saneren van de dienst.

De overheid zou zich moeten beperken tot kerntaken, voor de uitvoering waarvan men zich kan verlaten op daarvoor opgeleide professionals. En met professional bedoelen we dan personen die de voor de uitvoering van hun functie vakbekwaamheid bezitten, waarbij uit hun midden vanzelf wel de met organisatorische (ja met leiderskwaliteiten) begiftigde personen voortkomen voor het besturen van de professionele werkzaamheden. Zo was vroeger het onderwijs ingericht, waarbij de overheid zich beperkte tot het vaststellen van de salarisschalen en de regelingen voor de kwaliteitsbewaking (de inspectie en de landelijke examens). Onderwijs, gezondheidszorg, politie en sociale voorzieningen hebben thans een organisatievorm, waarin de personen die het eigenlijke werk moeten doen en zij, die aan dit werk zijn overgeleverd, geen stem meer hebben, alle medezeggenschapsorganen ten spijt. Dit is het gevolg van bureautheorieën, ontwikkeld zonder toetsing aan de resultaten voor de praktijk. De hierbij in het leven geroepen bureaucratie, dat wil zeggen een groot aantal managers vaart er wel bij. De bestuurlijke top van de vele semi-overheidsorganisaties, die door de politiek wordt ingevuld, doet onbeschaamd mee aan de jacht op topsalarissen, waarvan links Nederland zegt zo’n afkeer te hebben. Als het heel langzaam bij het topbestuur doordringt dat de toegevoegde waarde van al die managementlagen voor het eigenlijke werk nul of negatief is, is het een onomkeerbare organisatievorm geworden met teveel belanghebbenden om aan een reorganisatie te kunnen denken.. De aantrekkelijkheid voor het werk neemt intussen af, en zelfs forse salarisverhogingen voor de werkers zal dat niet kunnen herstellen, zeker niet als zij met managervondsten door een verhoogde productiviteit het personeelstekort moeten trachten op te vangen.

Als men ergens bekend is met de zeer uiteenlopende aanleg en intelligentie van de mensen, dan is het wel in het onderwijs. Als de socialist Jacques de Kadt destijds stelde dat de grote gemiddelde massa in de maatschappij is samengesteld uit 45% gemiddeld begaafden, 25% vluggen, en dat het grootste deel van de 2 ½ % begaafden, alleen tot zijn recht kan komen als het de leiding van de kleine élite aanvaardt, dan kun je misschien wat afdingen op de genoemde percentages, maar het valt niet te ontkennen dat begaafdheid zeer ongelijk is verdeeld. Daarbij is het zo, dat niet alleen in het onderwijs, maar ook in het bijzonder in het scheppen van taken, zoals dat in onze verzorgingsstaat is geschied, de zelfreinigende werking van de vrije markt bij die taken ontbreekt. Opleiding tot bevoegdheid, die wel van overheidswege gedefinieerd zou kunnen worden en ook wel wordt, is dan de enige mogelijkheid de vereiste bekwaamheid zo goed mogelijk te verzekeren. Handhaving van de opleidingseisen geeft dan meteen een limitering van het aantal voor bepaalde functies beschikbare personen, en daarmee een limitering van het aantal van overheidswege te organiseren taken. Uiteraard moet met het formuleren van passende opleidingseisen ook de status en honorering van de beoogde functies zijn aangepast aan een te berekenen behoefte in aantallen.

Jan Marijnissen zou veel kunnen leren van de ontwikkelingen in China in het na-Mao tijdperk, waar de marktwerking een harde, maar wel zeer dynamische maatschappij heeft doen ontstaan. Het verlichte dictatoriale bewind blijft echter onbetrouwbaar en niet-corrigeerbaar. Hier moeten we democratisch de staat zien bij te sturen. Naar mijn mening moet dit, zeker in het onderwijs, echter bestaan uit een vervanging van de door de overheid ingevoerde en opgelegde sturingsmechanismen door een sturing in professionele organisaties door uit die professies voortgekomen bestuurders. Plasterk zie ik met zijn inschakeling van de aanwezige sturingsmechanismen een onbegaanbare weg inslaan.