Ik heb het boek van Van Haperen nu een halve dag in bezit, en heb het gedeeltelijk gelezen. Het merendeel (172 pagina’s) gaat over zijn eigen analyse van de problemen in het onderwijs. Voor mij bevatte die geen nieuws, en ik denk dat voor lezers van dit forum hetzelfde geldt. Twee jaar geleden – rond de tijd dat Van Haperen op het idee kwam om dit boek te schrijven, volgens zijn inleiding – had deze analyse mensen op nieuwe ideeën kunnen brengen. Nu leest het als een herhaling van zetten.
Daarom was ik vooral geïnteresseerd in zijn voorstellen voor verbetering. Hij lijkt die zelf minder belangrijk te vinden, aangezien ze alleen in een kort epiloog aan bod komen, maar voor mij zijn ze de hoofdschotel – en ze zijn het zeker waard om hier genoemd en besproken te worden. Vandaar nu een kort overzicht. Cursief zijn letterlijk de woorden van VH, de rest is van mij.
(Zoals elders op dit forum besproken haalt VH ook een aantal keren uit naar Verbrugge en BON, door een karikatuur van de BON-standpunten te schetsen en deze vervolgens af te schieten. Dit aspect staat los van de discussie over inhoud en laat ik buiten beschouwing. )
Inrichting
1. Kies voor een helder stelsel met vier schooltypen, breek de schotten daartussen af en stimuleer promotie naar een hoger niveau.
2. Leg de algemeen vormende inhoud per niveau vast in standaarden, verdeel die over een beperkt aantal vakken en toets met enige regelmaat centraal het leerrendement.
3. Reduceer de inhoud en creëer ruimte voor leren. [ Hij geeft een voorbeeld: schaf de deeltalen Frans en Duits af en laat leerlingen één van de twee diepgaander leren ]
4. Streng nationaal toetsen op de essentie van het geleerde.
Voorbeeld: wat moet de inhoud zijn van de bovenbouw HAVO/VWO, vanuit het oogpunt van voorbereiding op HBO of universiteit? Antwoord:
a. Kennis en vaardigheid in Nederlands, Engels, geschiedenis, en wiskunde
b. Twee vakken die aansluiten bij de talenten van de leerling en die richting geven aan de keuze voor het vervolgonderwijs.
Voor deze zes vakken nationale standaarden, nationaal geëxamineerd met een vooraf vastgestelde norm. De rest, alles tussen levensbeschouwing en algemene kunstkennis, zijn geen vakken maar interessegebieden binnen Nederlands, Engels, en geschiedenis. Leerlingen hebben vijf of zes lessen per dag en gaan om half drie naar huis.
Geld en organisatie
VH gaat uit (onder protest, uiteraard) van een gelijkblijvend budget voor het publieke onderwijs. Dit vind ik een bijzonder realistisch punt.
Hij ziet twee modellen: overheidssturing en marktsturing (beide onder aanname van overheidsfinanciering).
Overheidssturing:
De belastingbetaler neemt het algemeen vormend onderwijs voor zijn rekening, het hoger onderwijs en het beroepsonderwijs zijn privaat. De hierdoor vrijkomende middelen zijn inzetbaar voor broodnodige verbetering van de kwaliteit van het voortgezet onderwijs. Kleinere groepen, investeren in lesmateriaal en betere beloning voor leraren lijken voor de hand liggende uitgaven en posten.
Democratisch kiezen van schoolbestuurders vergroot de invloed van afnemers en personeel op de inrichting van de instelling. Een mededingingsautoriteit bestrijdt kartelvorming zodat leerlingen en leraren zelf bepalen waar ze leren en werken. Leraren krijgen bescherming tegen organisatiegrillen van managers door een landelijk vastgesteld maximumaantal lessen en te verwerken leerlingen. Strenge controle door de inspectie vanuit eenduidig geformuleerde standaarden beïnvloedt de prestaties van leerlingen. Lesuitval verbieden voorkomt rondhangen van jongeren onder werktijd. Nationale toetsen bieden zicht op de kwaliteit die scholen en leraren leveren. Na dit soort maatregelen is beter belonen van leraren een reële optie.
Marktsturing:
Onderwijssocioloog Jaap Dronkers beschrijft in de Volkskrant de contouren van zo’n marktstelsel. Laat scholen concurreren, leg het bestuur in handen van ouders en leerkrachten, beoordeel scholen op leerprestaties van leerlingen – een school die niet presteert gaat dicht – en verbeter het opleidingsniveau van leraren.
Elke school heeft een gelijkwaardig budget, waarmee ze in vrijheid kan bepalen hoe leraren en organisatie betaald worden. Er is een minimumloon, maar verder zijn beloning en functiewaardering vrij. Vaste aanstellingen mogen, maar hoeven niet. Gestuurd door vragers ontstaat zo een breed scala aan instellingen. Kleine klassen, nauwelijks management en erudiete vakdocenten staan tegenover hightechinstellingen met computers, weinig hooggeschoold personeel en thuis leren. Daartussen bevinden zich allerlei mengvormen. Kartels worden voorkomen door het maximale aantal leerlingen per school vast te leggen op hooguit 600.
Leraren zelf
Dan volgt nog een stuk over leraren, waarin een aantal door anderen gedane voorstellen de revue passeren. VH neemt hier geen duidelijk standpunt over in.
1. Wijnand Wijnen: vooral academici toelaten tot lerarenopleidingen.
2. ‘een aantal opleidingsdirecteuren in Trouw’: universitaire lerarenopleiding nationaal invoeren, dwz eerst een bachelor halen en dan pas aan de opleiding tot leraar beginnen.
3. Coonen: leraren moeten permanent op zoek zijn naar de beste vormen om jonge mensen gemotiveerd te laten leren en hen te stimuleren zelf de leiding te nemen over de persoonlijke ontwikkeling. Bij dit nieuwe beroepsprofiel van de leraar horen permanente leergierigheid én scholing gedurende de hele carrière.
4. De Vijlder, Rinnooy Kan, In ’t Veld: leraren moeten maatschappen vormen bij wie scholen onderwijs inkopen.