Een tegenstander van een parlementair onderzoek aan het woord

Het volgende artikel stond in Trouw van 5 februari 2007. Eronder staat het CV van de auteur dat ik even opgezocht heb.
=============================================
Kom liever met oplossingen dan schuldigen

Studenten en scholieren demonstreren voor méér les. De Tweede Kamer wil nu een parlementaire enquête. Maar wat heeft het onderwijs aan zo’n zelfonderzoek? Dat wil oplossingen voor de problemen.

Lerarentekorten, de kwaliteit van (aanstaande) leraren, overladen programma’s, te weinig les – met enige regelmaat leiden ze tot kleine uitslaande brandjes in de Kamer. De bemoeienis van het parlement met de inhoud en structuur van het onderwijs wordt gestuurd door incidenten, zonder aandacht voor de samenhang met eerdere maatregelen, en te veel ingegeven door partijpolitieke motieven.

Dat de optelsom van de ingrijpende wijzigingen in het voortgezet en hoger onderwijs de afgelopen twee decennia tot een aantal ongewenste uitkomsten heeft geleid, daarover is iedereen het onderhand wel eens. Maar die zijn het gevolg van een reeks verschillende, met elkaar interfererende beleidsbeslissingen, die ook weer in hun samenhang ontrafeld moeten worden.

Neem nu het brandende onderwerp van de kwaliteit van de lerarenopleidingen. Toen in het kader van een van de vele bezuinigingsoperaties in het hoger onderwijs werd besloten dat ook eerstegraadsdocenten niet via een universitaire vakstudie hoefden te worden opgeleid, werd daarmee de facto de academisch gevormde leraar afgeschaft. De hbo-lerarenopleidingen werden, met een kop ‘eerstegraads’ erop, goed genoeg gevonden, óók voor het vwo.

Al vijftien jaar geleden werd ervoor gewaarschuwd dat mede daardoor de pedagogisch-didactische component de inhoudelijke diepgang zou gaan verdringen. Maar dat werd versterkt door een andere hervorming van een aantal jaren later.

De stapellijn via het algemeen vormend onderwijs (mavo, havo, vwo) werd vervangen door de stapellijn via het beroepsonderwijs (vmbo, mbo, hbo). Het gevolg daarvan was dat pabo’s én andere lerarenopleidingen geleidelijk steeds meer bevolkt worden door studenten zonder bagage op het gebied van deze ‘algemene vorming’. De combinatie van twee verschillende hervormingen wreekt zich dus nu, en dat valt niet te repareren met een extra cursus spelling of een toelatingsexamen wiskunde. Het is een systeemfout waartegen ook een hoger salaris voor onderwijsgevenden niet helpt.

Of neem die andere nu zo gewraakte onderwijshervorming, de stap ‘van onderwijzen naar leren’, zoals het indertijd werd samengevat in de OCW-brochure over de nieuwe tweede fase in het voortgezet onderwijs. In het ‘leren leren’, bedoeld als combinatie van kennis, inzicht en vaardigheden, lijkt de aandacht voor kennis te veel op de achtergrond geraakt. Ook hier speelt een combinatie van vele factoren, waaronder de manier waarop veel nieuwe leraren zijn opgeleid. Ook hier helpt symptoombestrijding niet.

Voor de gewenste samenhangende aanpak zijn al vele voorzetten gegeven vanuit adviesraden, besturen, het onderwijsveld. Maar de politiek, inclusief de Kamer, laat zich telkens weer verleiden tot het gefragmenteerd aanpakken van publicitair gevoelige problemen.

Leerlingen, studenten, scholen en samenleving zouden er zeer bij gebaat zijn als na een grondige analyse van de huidige situatie de kernproblemen snel en precies worden aangepakt, zonder dat weer alles overhoop wordt gehaald. Maar daarvoor helpt een parlementaire enquête niets. Het is een vrome wens dat zo’n procesbenadering – kijken wat ‘er’ fout gegaan is – de politiek zal behoeden voor fouten in de toekomst. Dat zou alleen zo zijn als het parlement zich nu voorneemt om zich voortaan bij zo’n belangrijk onderwerp niet meer te laten leiden door partijpolitieke motieven, incidenten, lobbyisten, en wél de samenhang en de lange termijn in het oog te houden.

Zo’n voornemen zou zij dan beter kunnen uitproberen bij de beslissingen die het komend half jaar op de politieke agenda staan, zoals de nieuwe Wet op het Hoger Onderwijs en de invoering van de leerrechten. Als de Kamer daar nu niet alleen ‘met goede bedoelingen’ maar ook met wijsheid, kennis en inzicht naar kijkt, hoeft ze tenminste dáárover niet achteraf te gaan onderzoeken ‘wat er nu steeds misgaat’.

En als de voorgestelde enquête nu niet alleen is bedoeld als ‘reflectie op eigen handelen’ maar óók om de juiste oplossingen voor de huidige problemen te vinden? Dan doen de betrokken Kamerleden én hun fractievoorzitters (onderwijs wordt immers tot belangrijkste speerpunt voor de toekomst verklaard) er beter aan om zich met een aantal wijze ervaringsdeskundigen een weekje terug te trekken op de hei om samenhangende, toekomstgerichte oplossingen te zoeken voor samenhangende problemen. Bijvoorbeeld tijdens het eerstvolgende reces.

Greetje van den Bergh was onder meer hoofdinspecteur Hoger Onderwijs en vicevoorzitter van de UvA.
===========================================
Greetje van den Bergh (1947) studeerde vertaalwetenschap aan de UvA, werkte bij de buitenlandredactie van NRC Handelsblad, als literair vertaler en publicist en als senior-beleidsmedewerker bij Binnenlandse Zaken. Van 1993 tot 1997 vervulde ze de functie van algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie. Daarna werd zij hoofdinspecteur Hoger Onderwijs. Van den Bergh vervulde en vervult een aantal nevenfuncties op het terrein van cultuur, politiek en wetenschap. In 1999 trad ze toe tot het college van bestuur van de UvA.
===========================================
Uit haar CV blijkt niet dat ze ooit voor de klas heeft gestaan.