Nog steeds actueel: Cijfers op het gewenste peil

Van een van onze vaste columnisten ontvingen we een artikel van 31 december 2012. Nog steeds actueel!

Cijfers op het gewenste peil

Door degenen die de politieke en uitvoerende verantwoordelijkheid hebben voor het onderwijsbeleid wordt nog steeds beweerd dat het niveau van de eindexamens van het middelbaar onderwijs door de jaren heen nagenoeg op hetzelfde peil blijft.Over deze kwestie hieronder drie meningen: één van Anneke Korevaar, een reactie daarop van dhr Laan, voorzitter van de CEVO en als reactie daarop, een reactie van dhr. Kleywegt.

 

Onder de kop ‘Minister stuurt examencijfers’, schrijft Anneke Korevaar in de Volkskrant van 17 november:

In zijn rubriek ‘Onder onderwijzers’( Forum, 10 november) vraagt Martin Sommer zich af hoe het kan dat onze havo-  en vwo-leerlingen massaal en riant hun eindexamen blijven halen, terwijl hun niveau door de invoering van de tweede fase aantoonbaar is gekelderd. Zijn conclusie is dat iemand ergens de cijfers kunstmatig hoog houdt en dat die iemand de leraar is.

Nu zullen er best leraren zijn die sjoemelen, maar zelfs de grootste sjoemelaar is een kabouter vergeleken bij de CEVO. Deze Centrale Examencommissie Vaststelling Opgaven stelt na afloop van de het examen de normering vast, dus beslist welk cijfer hoort bij welke score. De CEVO doet dat onder directe verantwoordelijkheid van de minister van Onderwijs.

Tot 1999 gold voor alle eindexamenvakken een simpele normering. Je kon honderd punten halen, delen door tien en dat was het cijfer.Soms werd een examen opvallend slecht gemaakt. Dan werd een aantal punten cadeau gegeven (een ‘ophoging’). De leraar die een 5 had berekend, mocht blij verrast toch een 6 noteren. Iedereen kon het zien en kon conclusies trekken over wat was misgegaan. Was het onderwerp te moeilijk, leverden de examenmakers slecht werk af of wisten de kinderen minder dan de jaren ervoor?

.In het jaar 2000 stapt de CEVO over op een nieuw systeem van normeren. De docent rekent niet langer een cijfer uit, maar telt het aantal scorepunten op een schaallengte van bijvoorbeeld 83, of 57 of 39. Het aantal scorepunten van de kandidaten wordt naar de CEVO gestuurd, die beslist welke normeringsfactor er voor de verschillende vakken wordt vastgesteld. Die zogenaamde N-factor bepaalt welk cijfer aan welke score wordt vastgeplakt. De motivatie achter de keuze voor een bepaalde N-factor is het geheim van de CEVO. Hij kan lopen van 0,5 ( als het examen opvallend goed is gemaakt) tot 1,5 ( als het dramatisch slecht ging). Idealiter is hij gewoon 1.

Het lijkt geen toeval dat dit nieuwe systeem juist in 2000, het jaar voordat de eerste leerlingen uit de tweede fase aan hun eindexamen toe waren, werd ingevoerd. Het volgende jaar, in 2001, waren immers alle ogen gericht op onze proefkonijnen. Welke cijfers zouden leerlingen halen die in minder tijd met minder lessen meer verschillende vakken deden? Het nieuwe systeem van normeren was intussen een feit en niemand vroeg zich meer af waarom dat eigenlijk nodig was geweest. Kijk wat er toen gebeurde bij mijn vak Latijn. Dat het bij andere vakken niet anders ging, laat zich raden.

Van de leerlingen die nog volgens het oude systeem examen deden, haalde 19 procent een onvoldoende. Een normale score. Van de tweede-fase leerlingen, die nota bene een aangepast, want gemakkelijker examenprogramma hadden dan hun collega’s ‘oude stijl’, haalde bijna de helft ( 42 procent) een onvoldoende! Nu kwam de nieuwe N-factor goed van pas. De CEVO stelde voor de leerlingen ‘oude stijl’ de N-factor op 1 en voor de proefkonijnen op liefst 1,6. Nu had van de tweede-fase leerlingen opeens nog maar een kwart ( 28 procent) een onvoldoende.

Het persbericht ging de deur uit. De kranten schreven en Het Journaal jubelde: ‘Eindexamens in de tweede fase vrijwel even goed gemaakt als vroeger! Wonder gebeurd! Kinderen minder les maar even goede cijfers! Leve de minister, leve de tweede fase!’

Dit ritueel herhaalt zich sindsdien ieder jaar. De media pennen in juni als suffe schapen het persbericht van de CEVO over dat de examens even goed gemaakt zijn als het jaar daarvoor. Zij trekken daaruit de ongefundeerde conclusie dat het kennisniveau van de leerlingen gelijk gebleven is. Op dat moment, durf ik te wedden, gaan er op het ministerie champagneflessen open. Want we zijn er alweer ingetrapt. Aan de examencijfers kunnen wij namelijk allang niet meer zien hoe het gaat met het niveau van de leerlingen. Als de CEVO dat wenst, zullen de examens tot in lengte van jaren even goed gemaakt worden als vroeger. Als de examencijfers ooit wèl gaan stijgen of dalen en er wèl plooien zichtbaar worden, dán pas wordt het interessant. Want welke politieke boodschap wil de minister ons dan bij monde van het CEVO brengen? Dat deze minister het uitstekend doet ( stijgen) ? Dat er een vak weg moet uit het curriculum ( dalen alleen bij dat vak) ?

Dat die examencijfers zo verbazend hoog blijven, is geen kwestie van niveau maar van beleid. Dat beleid wordt bedacht op het ministerie en uitgevoerd door de CEVO. En als het ergens zoden aan de dijk zet om te sjoemelen is het daar en niet aan het bureau van de leraar.

 

 

Dan de reactie van Henk W. Laan, voorzitter van de CEVO

‘Minister stuurt examencijfers’, zo deelde de koppenmaker van de Volkskrant op 17 november de lezers mee. Onder deze kop stond een beschouwing over de normering van de centrale eindexamens. Beweerd wordt dat een daling van het niveau wordt gemaskeerd door de Centrale Examencommissie Vaststelling Opgaven ( CEVO) door de examens te soepel te normeren.

De CEVO wordt bestuurd door een onafhankelijk algemeen bestuur waarin de organisaties van het vervolgonderwijs ( hoger onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs) en van het voortgezet onderwijs, waaronder de vakbonden en besturenorganisaties, zijn vertegenwoordigd. Dit bestuur kiest uit zijn midden een dagelijks bestuur dat de centrale examens normeert en dat daarover verantwoording aflegt aan het algemeen bestuur.

De systematiek van normeren is openbaar en een procedurebeschrijving heeft op internet en op het zogeheten examenportal gestaan. In het jaarlijkse examenverslag van het cito worden de normeringsgegevens per vak gepubliceerd. Regelmatig wordt op verzoek een toelichting gegeven.

Met de huidige systematiek is het mogelijk voor ieder vak in het centraal examen een bij het onderwijsniveau passende, door de jaren heen evenwichtige normering te geven; dit kan sinds 2000. Per vak is een prestatiestandaard vastgesteld, de normering is hieraan gekoppeld. Over de eindexamens in zijn algemeenheid legt de voorzitter van de CEVO verantwoording af aan de minister. De minister heeft nog nooit een aanwijzing over de normering gegeven, niet expliciet en ook niet impliciet.

 

Voor Amphora reageert hierop de heer A.J. Kleywegt.

In de slotalinea gebruikt dhr. Laan het ( niet door van Dale vermelde) woord ‘onderwijsniveau’. Als we bij een poging dit ambtelijke proza te vertalen in het Nederlands geneigd zijn te denken dat hiermee bedoeld wordt ‘het aan het eind van de rit door de kandidaten bereikte peil van kennis en vaardigheden’, komen we in moeilijkheden. Immers, hoe kan dat peil bepaald worden zonder toetsing en hoe toetst men zonder normering? Nu blijkt echter dat die normering aangepast wordt ( ‘passend’ gemaakt) aan het met behulp van die normering bereikte ‘niveau’! Wat zich achter het eufemisme ‘evenwichtige normering’ verschuilt is duidelijk, en precies wat Anneke Korevaar aangeeft: als het niveau van de prestaties verandert, worden de normen zodanig aangepast dat de cijfers ( een woord dat zorgvuldig vermeden wordt in de CEVO-reactie) door de jaren heen op nagenoeg hetzelfde peil blijven.

Hier is dus geen sprake van niveaubewaking. Het zijn de cijfers die kunstmatig op het gewenste peil gehouden worden. Het onderwijs ligt op de intensive care. Who cares?

 

 

6 Reacties

  1. Bij het invoeren van het N

    Bij het invoeren van het N-addendum ging men er van uit dat de kwaliteit/niveau van een jaargang leerlingen  over een aantal jaren constant is en dat de examensamenstellers niet in staat waren de eindexamenopgaven te maken die elk jaar even moeilijk waren. Dat leek een testimonium paupertatis van de examenmakers en en poging tot opperste eerlijkheid maar het  plaveide wel de weg tot cijfermanipulatie. Geleidelijke kwaliteitsafname van de leerlingenprestaties kon zo onopvallender omgezet worden in verlaging van de eisen. In het tijdinterval 2007-2009 steeg de N-term in ongever glijke stappen van 0,78 tot 1,04 om daarna voor P = 0,606 drie jaar lang in de buurt van 0,88 te blijven. Makkelijkere opgaven?

  2. Wiskunde is en vak dat zich

    Wiskunde is en vak dat zich leent voor zelfstudie. men werkt een stuk theorie door, bestudeert een aantal voorbeelden en vergroot vervolgens ijn vaardigheid en inicht door het maken van opgaven. Als het gevonden antwoord niet klopt zoekt men de fout en als dat niet lukt bestudeert men de uitwerking van de opgaven.

    maar bij talen en vooral bij vertalen ligt dat anders. Er zijn geen pasklare antwoorden. Wel goede, matige, slechte en ronduit foute vertalingen. En de waardering van en stukje vertaling is ook nog eens subjectief. Bij de opdracht Vertaal in goed Nederlands zijn een zeer groot aantal goede vertalingn mogelijk en gaat niet alles recht toe recht aan. Je kunt niet onmiddelijk in een antwoordenboek aflezen of je vertaling goed of slecht is. Voor goed leren vertalen heb je de hulp van een docent nodig want anders kom je in een moeras terecht. Laat nu net bij Latijn vertalen nog onderdeel van het examen uitmaken!

  3. Ooit werd het Immelmanrapport

    Ooit werd het Immelmanrapport door een minister in een bureaulade opgeborgen omdat de rapporteur zich verstout had zich niet te beperken tot de vraag hoe het studiehuis ingevoerd moet worden maar de wenselijkheid van het invoeren van het studiehuis zelf in Frage gestellt had. Waarom zou de huidige minister van onderwijs wel te vertrouwen zijn? Een goed politicus is best in staat zijn ambtenaren subtiel laten weten wat hij van hen verwacht en een ambtenaar komt ook niet graag terug op op foute ideeën die hij heeft helpen verspreiden.

    Wat betreft het niveau van afstudeerverslagen hebben critici de kwaliteitsafname van afstudeeropdrachten kunnen aantonen door daartoe bekwame bersonen ongedateerde afstudeerverslagen van uiteenlopende jaren te laten beoordelen. Op soortgelijke wijze zou men kunnen onderzoeken of de examenvragen in de loop van de tijd makkelijker geworden zijn en of daarom de P-waarden gestegen zijn.

  4. Een onderzoek naar P

    Een onderzoek naar P-manipulatie zou kunnen bginnen met een oproep aan BONleden die tevens een decennium vwo-eindexamenklassen begeleid hebben om de eindexamenopgaven ervan op continuïteit te beoordelen. Ik schrijf hier bewust het verzamelwoord continuïteit want er zijn vele manieren om de P-waarden op peil te houden of te verhogen en als het CEVO van elk middel een beetje gebruik maakt kan het zijn manipulatie gemakkelijk verbergen.

    Het zou mooi zijn als BON kort voor 15 maart rapport zou kunnen uitbrengen.

Laat een reactie achter