Werken aan Bildung

boekenkastdoor Jelle van Baardewijk (docent-promovendus filosofie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam)

Bildung is terug van weggeweest. Aan het einde van de achttiende eeuw werd deze term voor het eerst in zijn didactische betekenis gebruikt als vertaling van self-education, zelfonderwijs; een verwijzing naar zowel ‘algemene ontwikkeling’ als ‘persoonlijke vorming’. Bildung wordt evenwel vooral toegeschreven aan de geestelijke elite, de intellectuelen, de voortbrengers en hoeders van de cultuur. Zij spreken immers hun talen en interesseren zich voor kunst, politiek en wetenschap.

Naast deze intellectueel-elitaire betekenis heeft Bildung de meer emancipatoire betekenis van hoger burgerlijk onderwijs. In 1810 inspireerde het Bildungsideaal de gebroeders Humboldt om de (later naar hen vernoemde) universiteit van Berlijn te stichten. En in deze zin spreekt Bildung opnieuw tot de verbeelding. Zo wordt in een visiedocument voor de opleiding accountancy van de Hogeschool van Amsterdam Bildung aanbevolen als ‘kennis in de breedste zin van het woord’ om te kunnen ‘oordelen over het schone, ware en goede’. Deze definitie geeft aan hoe hoog de verwachtingen zijn. Dit roept echter de vraag op wat Bildung nu precies inhoudt: wat is haar relatie tot praktische kennis en in welke zin betreft zij algemene kennis die toch juist moet leiden tot zelfontplooiing?

Deze vragen zijn theoretisch interessant en zeker voor het hoger onderwijs. Het aangehaalde visiedocument reageert namelijk op reële problemen in studies voor accountants en andere financials. Problemen met het algemene niveau van studenten; iets waarmee veel meer studies worstelen. De taalvaardigheid is vaak onder de maat, net als de kennis van maatschappij, politiek en ethiek. Ondertussen hebben studenten vaak een weinig kritisch en irreëel beeld van hun eigen kunnen. Dat hangt samen met het invloedrijke idee van zelfontplooiing. Een vakgebied is nogal eens aangepast aan de belevingswereld van scholieren en studenten, soms geslaagd, soms ten koste van de inhoud. Op het hbo is er haast meer aandacht voor persoonlijke en procesmatige begeleiding van studenten dan voor de feitelijke vakinhoud. Wat de zaak niet gemakkelijker maakt, is dat deze scheefgroei mede kon ontstaan als gevolg van een ‘dunne’ interpretatie van Bildung. Een ideaal als dat van de zelfredzame student die reflecteert op zijn gedrag en zijn mening onder woorden brengt, is direct terug te voeren op Bildung. Maar men lijkt vergeten te zijn dat Bildung meer omvat dan zelfreflectie en -expressie. Zij omvat basale geestelijke vermogens als concentratie, discipline en geduld. Die vermogens zijn gemakkelijk terug te vinden in de wereld van de sport, de politiek en vooral het werk. En toch zijn ze minstens zo belangrijk in het onderwijs waar men liever over passie en inspiratie spreekt en bang lijkt voor verschoolsing. In dit artikel zal ik in de lijn van de filosoof Hegel (1770-1831), die uitvoerig heeft nagedacht over Bildung, toch juist de meer basale geestelijke vermogens aan de orde stellen rondom het thema discipline.[1] Daarmee ontstaat ook een substantiëler begrip van algemene ontwikkeling en zelfontplooiing.

Abstractie van jezelf door jezelf
Hegel begrijpt de mens als een wezen dat meer is dan een speelbal van zijn sociale omgeving en genetische blauwdruk. De mens is ten diepste vrij, van anderen maar ook van zichzelf. Dat laatste is interessant. Als mens leef je in een breuk ten opzichte van de innerlijke willekeur: honger, dorst, pijn, wensen, dromen, enzovoort. De mens hoeft zijn neigingen niet te volgen in zijn handelen; hij kan ‘verstandig’ zijn. Daarom heeft Bildung ook zin. Hegel moedigt zijn lezers aan zich te verheffen tot de algemeenheid.

Ook dit verlangen naar Aufhebung is deel van de menselijke natuur. De drijfveer om bij de onmiddellijke behoeftes te blijven, is echter sterk. Bildung is daarmee voor Hegel het vermogen tot abstractie van de eigen eetlust, nieuwsbehoefte, ambities, dagdromen, enzovoort. Frappant is nu dat juist arbeid voor Hegel cruciaal is in deze abstractie van de mens ten opzichte van zichzelf. Werken vereist een concentratie op iets anders, iets buiten het zelf, en veroorzaakt daardoor een afzien van de eigen directe interesses. Onze behoeftes tot eten, drinken en aanzien motiveren ons wellicht tot werken, maar het werk zelf blokkeert het behoefteleven. Hegel ziet hier een moment van Bildung. In het uitstel van de behoeftebevrediging ziet hij het begin van persoonlijke beschaving. Daarvoor krijgt hij van anderen erkenning. Deze Anerkennung is niet zomaar een complimentje, maar duidt aan dat de mens door zijn arbeidsbijdrage een plek in de maatschappij verwerft, een rol.

Vakmanschap en identiteit
Dat klinkt echter nog abstract. Wat gebeurt er dan precies in dat werken met de mens? Wel, hij cultiveert aandacht, dienstbaarheid, onderscheidingsvermogen en creativiteit. Als iemand deze vermogens beheerst en daarmee zijn vak goed uitoefent, kan hij zich daarmee identificeren. Hoewel de mens met werk namelijk afziet van het directe behoefteleven, door zich te concentreren op de vervaardiging van iets anders, kan daarin juist de eigenwaarde terugkeren. Dat hangt volgens Hegel samen met de erkenning voor onze prestaties die we van anderen krijgen.

We zijn wellicht geneigd te denken dat mensen elkaar waarderen op basis van unieke kwaliteiten. Maar dat is de helft van het verhaal. Mensen waarderen elkaar juist ook voor zover zij iets algemeens te bieden hebben: een kunst, beroep, vaardigheid of kunde.

Erkenning speelt ook met betrekking tot school en studie. Een goede student voelt 
zich erkend door het behaalde studieresultaat, terwijl hij juist daarvoor heeft moeten afzien van uitgaan, telefoongesprekken voeren en ander plezier. Zijn studie houdt hem weg bij persoonlijke behoeftes maar leidt uiteindelijk tot een dieper zelfbesef. Dat komt doordat
de student afziet van iets willekeurigs, terwijl hem op algemeen niveau juist iets toevalt. Die algemeenheid wordt op school erkend in de vorm van een cijfer en later in de vorm van een baan. Maar wie wordt hier eigenlijk erkend? Het is niet zozeer de persoon in kwestie. Het is de persoon die zich een rol heeft aangemeten en de bijhorende gewoontes, vaardigheden
en kennis heeft verinnerlijkt. De leerling wordt langzaam bankier, politieman of historicus door de toe-eigening van wat bij die beroepen hoort. Waar wij onze eigen individualiteit zeer belangrijk vinden, juist ook op het werk, stelt Hegel dat het integreren van een algemeen beroepsbeeld maakt wie iemand is. En dat is eigenlijk een vertrouwde gedachtegang. Zijn wij immers niet geneigd al bij kennismaking te vragen naar iemands beroep of studie? En beoordelen wij het (studie)werk van mensen niet op de inhoud, in plaats van op de persoon?

Verveling en andere uitdagingen
Onze verplaatsing in een andere wereld, zoals een praktijk, vak of cultuur, vereist een aantal Bildungsvaardigheden. En eigenlijk zijn die vaardigheden heel basaal en onpersoonlijk. Ze hangen sterk samen met het thema aandacht. De eerste fase kan zelfs simpelweg de observatiefase worden genoemd, waarin iemand goed oplet wat er precies gebeurt in de wereld waarin hij zich verdiept.

Daarna volgt een fase van toe-eigening van
 de relevante vaardigheden, een traag proces waarvoor dikwijls jaren wordt getraind. Dit is niet de fase waarin iemand zijn ware creativiteit zal ontdekken maar eerder een ontwikkelingsfase waarin langzame gewoontevorming vertwijfeling brengt. De algemene standaard van kwaliteit brengt de leerling in onzekerheid en dat is ook logisch als we bedenken hoeveel generaties er aan te pas zijn gekomen om de relevante kennis voort te brengen en te verfijnen. Veel van die kennis moet door nieuwelingen worden verworven. Tijdens het leerproces ligt de verveling continu op de loer. Zonder de noodzakelijke maar vaak saaie herhalingen komt vakkennis echter niet op niveau. Intussen lonkt het plezier en gemak van de vrije tijd. Ook is het aantrekkelijk om stappen over te slaan door ze aan anderen uit te besteden, omdat er connecties zijn of omdat dat meer geld oplevert.

Dit zijn stuk voor stuk voorbeelden van serieuze persoonlijke uitdagingen die je te wachten staan bij het zich verdiepen in een concreet vakgebied.[2] Dat ís Bildung in zijn aardse betekenis. En die betekenis is onmisbaar voor een begrip van hoge cultuur. Bildung vereist ervaring met de stugheid van de wereld. Die wereld buigt niet zomaar mee met onze wensen en idealen. Niet toevallig kan een ongeletterde maar vlijtige oom of tante diepzinniger uit de hoek komen dan een hoogleraar. Geletterdheid betekent namelijk niet noodzakelijk dat er bijvoorbeeld gevoel voor verhoudingen, geduld of strategisch denkvermogen is ontwikkeld.

Dit alles heeft de nodige consequenties voor ons beeld van onderwijs. Wij zouden de mogelijkheden moeten koesteren om scholieren en studenten te laten oefenen met geduld, aandacht en fouten maken. Als praktijken van werk iets laten zien, dan is het wel dat leerlingen aan vreemde gewoontes moeten wennen, zij moeten ‘leren’ leren. Oefenen, daar komt het op neer. Oefening met taal is een voorbeeld. Lezen en schrijven zijn van elementair belang. Juist ook op hogeschool en universiteit zou serieuzer op taal mogen worden ingezet.

Vormbeheersing en creativiteit
Wordt Bildung in deze gedachtegang niet te onpersoonlijk geïnterpreteerd? Aanvankelijk vereist zij inderdaad de serieuze toe-eigening van het algemene van een studie, baan of interesse. Pas daarna krijgt Bildung wellicht een persoonlijk stempel en dat is niet alleen de les volgens Hegel.

Vrijheid wordt verworven in het volgen van de algemene mores van praktijken. De vakman onderscheidt zich van de amateur in de vaardigheid om iets wat bedacht of voorvoeld is werkelijk te maken binnen een zekere structuur.[3] En een vakman is precies iemand die ‘een vak verstaat’, de algemene vaardigheden die erbij horen in zich meedraagt, omdat hij ze
in zichzelf heeft nachgebildet. Erkenning voor werk, in de vorm van salaris, aanzien en privileges, volgt uit de beheersing van een vak, maar valt die persoon ten deel. De vormbeheersing is vanzelfsprekend bij de bakker of onderwijzer en dat zou ons moeten inspireren tot een bezinning op het vak van studeren.

Natuurlijk is er desondanks ruimte voor creativiteit. Namelijk wanneer iemand de vorm
in een persoonlijke stijl beheerst. Als anderen vervolgens zelfs in die vorm en stijl doorwerken, dan is er sprake van een zekere genialiteit. Maar anders dan de term geniaal wellicht doet vermoeden, zijn hier talrijke algemene en dus niet persoonlijke vaardigheden in het spel. Het zijn vaardigheden die niet met populaire noties als passie, visie of beleving worden beschreven maar met aandacht, discipline en geduld. Miles Davis, de legendarische Amerikaanse jazzcomponist en -trompettist, zei niet voor niets: “Man, sometimes it takes a long time before you sound like yourself.

Ware zelfontplooiing
Paradoxaal genoeg verwerft iemand de mogelijkheid tot zelfstandig en kritisch nadenken juist door af te zien van zijn eigen onmiddellijke behoeftes. De weg naar het zelf verloopt daarmee via het algemene dat ons in eerste instantie vreemd is: de gewoontes, taal en structuren van praktijken en de geestelijke vermogens als geduld, discipline en interesse die nodig zijn om ons daaraan te wijden.

Deze gedachtegang impliceert een kritiek op de gewoonte om onderwijs te sterk aan te passen aan de student in plaats van andersom. Ik verleg het accent in het oorspronkelijke Bildungsconcept self-education van self naar education, ten einde daar uiteindelijk een dieper zelfconcept voor terug te winnen. Ik besef daarmee geweld te doen aan de romantiek van Bildung. Maar met hernieuwde realiteitszin gaan dingen als zelfontplooiing en karaktervorming niet verloren.

Bildung peilt tot in de diepste lagen van het menselijk leven, zoals deze in literatuur, filosofie en religie worden verkend. Die lagen zijn niet zomaar subjectief. Er zit meer algemeenheid in ons mens-zijn dan we doorgaans denken: de gewoontes, de kunst van fouten te leren, de taal, de concentratie, het kritisch vermogen, enzovoort. Deze vaardigheden hebben we niet zomaar, maar moeten langzaam worden geïnternaliseerd. Juist arbeid leert ons de weerbarstigheid van dit geestelijke proces kennen. En… studeren zou best wat meer als arbeid mogen worden gezien.


[1] Hegel, Georg W. F., Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie. Zie vooral § 196 en § 197. Uitgeverij Boom, 2014, Amsterdam. Vertaald door Willem Visser. In dit essay maak ik veelvuldig gebruik van Gadamers interpretatie van Hegels opvatting van Bildung. Vgl. Gadamer, Hans-Georg, Waarheid en Methode. Zie paragraaf ‘vorming’: deel 1, a), α, pp. 22-31. Uitgeverij Vantilt, 2014, Nijmegen. Vertaald door Mark Wildschut.
[2] Zie voor een diepgravende analyse van de psychologische uitdagingen van vakmanschap, waar ik mij hier ook deels op baseer: Robert Greene, Mastery. Zie vooral deel II, pp. 47-90. Viking: Penguin Group, New York, 2012.
[3] Verbrugge, Ad, ‘Geschonden Beroepseer’ in: Beroepszeer – Waarom Nederland niet goed werkt, red. Gabriël van den Brink, Thijs Janssen en Dorien Pessers, pp. 108-123, Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2005.

Laat een reactie achter

Uw e-mailadres zal niet worden gepubliceerd.


*