De lerarencoöperatie, een bestuursvorm voor zelfbewuste leraren

Medezeggenschap

door Huub Philippens en Ben Verkroost

lerarencoöperatieEr is veel te doen over de zogenaamde professionele ruimte: medezeggenschap in het onderwijs en de vormgeving van de zeggenschap van de leraar over zijn eigen vak. Een gematigd wetsvoorstel van de AOb hierover werd onlangs door de nieuwe minister van onderwijs Bussemaker naar de prullenmand verwezen. De sector moet het zelf oplossen door bijvoorbeeld de cultuur te veranderen. Hetzelfde standpunt nam haar CDA-voorgangster Van Bijsterveldt in tegenover voorstellen voor verbetering van de positie van de medezeggenschapsraad. Het politieke credo is nu eenmaal dat aan de heilige autonomie van de besturen niet getornd mag worden.

Ook het politieke schoothondje van de achtereenvolgende regeringen, de Onderwijsraad vindt dat. Er wordt wel hoog ingezet op de autonomie van de leraar, maar in werkelijkheid bepaalt de bestuurder de didactiek die de leraar moet hanteren.

Niets doen en pas ‘stevig’ ingrijpen 
als het fout gaat, is het antwoord op de achtereenvolgende gevallen van bestuurlijke ellende met Amarantis als voorlopig laatste dieptepunt. Uit de les van het Amarantis-rapport dat je de put moet dempen voordat het kalf verdronken is, is nog steeds niet geleerd.
 Zo zagen we dat een schoolbestuur in Sneek buiten alles en iedereen om van
het ene op het andere moment besloot over te gaan op een heel ander schooltype en pedagogisch model: de zogenaamde Steve Jobsschool. Het merendeel van de leraren nam ontgoocheld ontslag. De ouders waren totaal verrast en de bijeenkomst waarin dit werd medegedeeld, eindigde in een chaos.

Had die school dan geen medezeggenschapsraad en was deze niet ingelicht? Dit is opnieuw het bewijs dat de medezeggenschap een wassen neus is? En is het niet aan deze PvdA-minister om daar wat aan te doen in plaats van achterover te leunen. Als de minister denkt dat de zeggenschapsproblemen in het onderwijs kunnen worden opgelost door een cultuurverandering, kunnen we haar uit de droom helpen. De New Public Managers weten daar wel raad mee. In bestuurskringen vindt men medezeggenschap uit de tijd. Zo orakelde de oud-rector magnificus van de Universiteit van Leiden onlangs: “Het arbeidsrecht is zo twintigste-eeuws en medezeggenschapsorganen passen niet meer bij de werkelijkheid.” (de Volkskrant, 27 april 2013)

Er zijn evenwel alternatieven. De coöperatie als bestuursvorm is de afgelopen jaren onder de aandacht gebracht als mogelijk alternatief voor de toenemende schaalvergroting en de daarmee vaak samenhangende top-down benadering. Dat is een antwoord op het groeiend democratisch tekort op de werkvloer. Door de autoritaire stijl van leidinggeven werd de invloed van ervaren vakmensen teruggedrongen met alle gevolgen voor de kwaliteit van genomen besluiten en uitvoering. Op verschillende scholen en instituten werd onderwijsgevenden zeggenschap over hun didactische aanpak ontnomen. Zolang de leraar geen steuntje in de rug krijgt om zijn vakmanschap terug te krijgen, zal de roep naar een mentaliteitsverandering geen weerklank vinden. Zolang de minister het aan de school overlaat hoe die de zeggenschap regelt, zal elk bestuur zijn dominante positie blijven houden.

De coöperatievorm is een veelbelovend alternatief. Uit onderzoek blijkt dat er velerlei coöperaties in het onderwijs zijn. Eén daarvan, de Vrije School in Utrecht is georganiseerd volgens het model van de lerarencoöperatie. Dat model is voor ons bijzonder belangrijk omdat het de professionele autonomie van de leraar raakt. Basis voor zo’n coöperatie is vertrouwen in de leraar. De leraar geeft vanuit zijn eigen inzicht en professionaliteit vorm aan het onderwijsproces. Omdat men op de hoogte is van elkaars werk kan men elkaar beter aanspreken op verantwoordelijkheden. Het primaire proces
 is daarbij leidend. Het past precies in de herijkte bekwaamheden zoals die door de Onderwijscoöperatie zijn geformuleerd.

Genoemde school is sinds maart 2006 overgegaan op een coöperatiemodel dat een democratische besluitvormingsmodel als uitgangspunt heeft. De school telt 29 personeelsleden. Harrie Stokkel en Koos Blasé vormen het algemeen bestuur. Stokkel is verantwoordelijk voor de financiën en Blasé voor pedagogiek, personeelszorg en communicatie.

Uit het gesprek met ons bleek dat de coöperatie, ook binnen de wereld van de vrije scholen, allerminst vanzelfsprekend is. Sokkel: “Het model past wel binnen
de filosofie van het vrije schoolonderwijs waarin scholen deel uitmaken van het geestesleven. Het vrijheidsbegrip staat daarin centraal en leraren moeten in vrijheid onderwijs kunnen geven”. De keuze om de juridische vorm van de organisatie op dit model te laten aansluiten, is dan ook heel bewust door alle betrokkenen gemaakt. Hierbij hebben zowel idealistische als pragmatische motieven een rol gespeeld. Men zocht naar een beter model van besturen dat meer aansloot bij de filosofie van de ‘sociaal-vernieuwende’ school. Het tastte de rechtspositie niet aan, paste in de tijdgeest van ondernemend onderwijs en werd door de leraar aangestuurd.
 Lerarenzelfbestuur is op zich voor deze school niet nieuw. Het is al tien jaar oud. In de oude structuur kreeg de besluitvorming vorm via een beleidsvergadering bestaande uit leraren en ouders. Uit deze beleidsvergadering kwamen mandaatgroepen voort die de dagelijkse aansturing op verschillende gebieden voor hun rekening namen. Deze structuur werd als diffuus ervaren. Het bleek erg moeilijk om bepaalde problemen aan te pakken
en conflicten op te lossen. Soms gaven de mandaatgroepen hun opdracht terug. Het was niet helder wie men kon aanspreken. De aanleidingen om over te gaan op het coöperatiemodel was dan ook een arbeidsconflict dat niet op te lossen bleek. Het was onduidelijk wie waarvoor verantwoordelijk was. Men durfde elkaar niet aan te spreken. Dat moest veranderen.

De vraag was op welke wijze de eigen verantwoordelijkheid van de leraren in een heldere, democratische structuur vorm kon krijgen. En zo kwam men op de lerarencoöperatie als democratisch antwoord. Andere opties bleken niet te passen, wat overigens niet betekent dat dit voor de gehele sector gold. Dat werd duidelijk uit contacten hierover met andere vrije-schoolorganisaties. De keuze voor een coöperatief model was een bewuste keuze van deze school, die (nog) niet door andere scholen is overgenomen. De school werd geadviseerd en geïnspireerd door de VBS.

De lerarencoöperatie “Vrije school Utrecht” is een coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid. Er is niet gekozen voor een maatschap omdat men dan niet meer onder de cao-po zou vallen en ook het ABP-lidmaatschap zou hiermee vervallen. De leraren wilden een vorm van waarin onderwijs en beheer integraal zouden passen. Alléén het onderwijsinhoudelijke deel zou te veel onduidelijkheid geven.

In deze nieuwe opzet lopen alle besluiten nu via een algemene ledenvergadering. Er wordt steeds gestreefd naar een zo groot mogelijke consensus maar uiteindelijk wordt bij gewone meerderheid van stemmen besloten.

Het bestuur maakt deel uit van die algemene ledenvergadering. Het vertegenwoordigt formeel het bevoegd gezag en het is beleidsvormend en sturend.
Dat betekent dat het bestuur zich het recht voorbehoudt bepaalde besluiten te nemen. Bij een eventueel conflict met de ALV treedt het bestuur af. Het komt erop neer dat de leden van de lerarencoöperatie uiteindelijk de totale verantwoordelijkheid voor de school nemen.

Er wordt heel realistisch van uitgegaan dat er nu eenmaal in iedere organisatie meer en minder actieve leden zijn. Teamleden moeten elkaar durven aanspreken op taken en verantwoordelijkheden. Van de leraren wordt wel wat gevraagd, ze moeten zich ook betrokken voelen bij allerlei zaken. Ze zijn niet alleen leerkracht, maar ze maken ook samen het ‘pedagogisch beleid’ en bereiden de ALV voor.

Interessant voor BON is hoe de pedagogisch-didactische vormgeving van het onderwijs in een dergelijke organisatie tot stand komt als we het bekijken vanuit de zogenaamde “professionele ruimte”. Vanuit het concept Vrije School is er veel vrijheid voor individuele invulling daarvan. We mogen dus vaststellen dat de organisatie van de Vrije School Utrecht gebaseerd is op democratische principes met groot respect voor het vakmanschap. Van besluitvorming over de hoofden van de leraren heen is geen sprake zijn. Bestuur en directie worden aangesteld door de Algemene Ledenvergadering.

De Vrije School heeft ook een medezeggenschapraad. Daarin zitten alleen de ouders. Met de Raad van Toezicht wordt tweemaal per jaar overlegd. Zij kan niet rechtstreeks ingrijpen en heeft in deze constructie een adviserende en bemiddelende rol.

Op onze vraag of de personeelsleden voldoende participeerden in de coöperatie antwoordden Stokkel en Blasé dat de betrokkenheid groot is. Gezien de werkdruk en het grote aantal parttime aanstellingen is niet voor iedereen even gemakkelijk voldoende tijd en ruimte te vinden.

En dan heeft de school, zoals alle andere scholen, natuurlijk ook te maken met voorschriften en regelingen die sinds de jaren negentig door de overheid worden opgelegd.

Daar kijken Stokkel en Blasé genuanceerd tegenaan. Van de ene kant hebben ze dezelfde klachten als de andere scholen. Maar van de andere kant is
de Vrije School er ook beter door gaan functioneren. De verplichting om het taalen rekenonderwijs te verbeteren, heeft vergeleken met vijftien jaar geleden resultaten opgeleverd.

Dat neemt niet weg dat de school vaak voor de voeten wordt gelopen door bijvoorbeeld de leerlingvolgsystemen. Hierbij moet alles worden uitgeschreven. Die administratieve taken blijven een belasting.

Een probleem is ook dat de huidige beleidsmakers weinig gevoel hebben voor langzame leerlingen. Het oog van de meester ziet dat het met bepaalde leerlingen wel goed komt, maar met de vele maatregelen en toetsen moet bewezen worden dat de leerling toegelaten kan worden tot het voortgezet onderwijs. Voor de Vrije School is belangrijk dat het oordeel van de leerkracht serieus wordt genomen.

Coöperaties zijn er in alle vormen en maten. Een klassiek voorbeeld is het conglomeraat van werknemerscoöperaties in Mondragon in Spaans Baskenland waar 84.000 medewerkers bij betrokken zijn. Die kwam in het nieuws omdat de economische crisis door de onderlinge solidariteit verzacht werd. De Vrije School Utrecht is in haar zoektocht naar een nieuwe structuur op alle mogelijke manieren geholpen door de VBS (De Verenigde Bijzondere Scholen).

Stokkel: “Als leraren naar een coöperatie willen, zullen ze onderling moeten praten. En dat is goed. Dat gebeurt nu toch veel te weinig. Onderwijs gaat uit van een mensbeeld, onderwijs is niet waardenvrij. Het zou goed zijn als leraren zich daar ook op andere scholen mee bezighouden.” Ons werd in het gesprek met de twee ‘bestuurders’ nog eens duidelijk dat wetgeving rond de medezeggenschap op een verkeerd spoor zit en tekortschiet. Eigenlijk is het absurd dat de MR steeds moet opzoeken waarover ze wat te zeggen heeft.

Stokkel en Blasé hebben gezien hoe op andere scholen de slinger volledig is doorgeslagen naar de primaat van het bestuur. Ze maakten mee hoe de besturen een discussie over een nieuwe structuur afkapten omdat ze geen verandering wilden waarin de leraren hun professionele autonomie mogelijk konden maken. Deze verstarring moet doorbroken worden.

Laat een reactie achter

Uw e-mailadres zal niet worden gepubliceerd.


*