Reflectie over de verengelsing vanuit een langjarige internationale praktijk

Van Henk Krijnen ontvingen we beschrijving van zijn ervaringen over de praktijk van het gebruik van Engels in internationale omgevingen en wat we daarvan kunnen leren over de inrichting van ons onderwijs. Hieronder de volledige weergave van dat artikel.

//////////////////////////////////////////////////////

Beter Onderwijs Nederland sleept enkele universiteiten voor de rechter vanwege de doorgeschoten verengelsing. Hoewel ik niet werkzaam ben in het onderwijs kan ik deze stap alleen maar toejuichen. In deze bijdrage bied ik als steuntje in de rug enkele persoonlijk getinte perspectieven aan.

In de vele artikelen en stukken die de laatste jaren het licht hebben gezien zijn argumenten voor en tegen verdergaande verengelsing gewisseld. Hoewel allerlei praktische argumenten zeker een rol spelen, en niet in de laatste plaats de financieringsstructuur van de universiteiten, is naar mijn idee de kern van de zaak toch dat men het gewoon graag wil. Mijn hypothese is dat een flink deel van de universiteitsbestuurders, docenten en studenten het vooral interessant vindt om Engels als voertaal te gebruiken. De drift tot verengelsing als doel op zich heeft dan in de kern te maken met een streven naar identificatie met de Angelsaksische wereld en een voorliefde voor het overnemen van gebruiken die daar in zwang zijn.

Enkele jaren geleden werd ik uitgenodigd om een bijdrage te leveren bij een studiemiddag van een oer-Hollands overheidsinstituut. Het ging over het nemen van investeringsbeslissingen voor de lange termijn en hoe daarbij om te gaan met onzekerheid. Als onderdeel daarvan was ik gevraagd een presentatie te geven over de praktijk in deze bij mijn toenmalige werkgever, ‘s lands grootste multinational. Het bleek tot mijn verbazing dat men besloten had om die hele middag als voertaal Engels te gebruiken omdat één van de ongeveer dertig deelnemers een Deen was, die verder overigens geen belangrijke rol in de middag had. Praktisch was het niet, omdat men het woordenboek nodig had gehad om allerlei technische termen te vertalen. Uit de manier van aankondigen en leiden van de middag maakte ik echter op dat men dit als een buitenkansje zag om eens iets in het Engels te organiseren. Men schepte daar zichtbaar genoegen in. In de koffiepauze vroegen medewerkers van het instituut bewonderend of ik misschien wel altíjd internationaal en in het Engels mijn werk moest doen. Ja, dat was zo.

Inderdaad heb ik vrijwel mijn hele loopbaan voornamelijk in het Engels moeten werken, en dat doe ik nog steeds, en met verve en plezier. Mijn leidinggevende in Houston, een van de verschillende plaatsen in de wereld waar ik heb gewoond en gewerkt, zei indertijd dat ik beter Engels schreef dan mijn Amerikaanse collega’s. Ik heb een groot netwerk van vrienden, kennissen en zakelijke relaties verspreid over alle continenten en beweeg mij moeiteloos in het internationale circuit. Ik heb echter noch op de middelbare school noch op de universiteit les in het Engels gehad, behalve dan bij de Engelse les zelf. Zowel vakinhoudelijk als qua talenkennis kon en kan ik mij uitstekend in de wereld bewegen. Natuurlijk, een goede beheersing van het (zakelijke) Engels is cruciaal. Natuurlijk hebben onze Angelsaksische collega’s daarmee een voordeeltje. Maar het Engels dat je nodig hebt in de zakelijke wereld is niet hetzelfde als het Engels dat je nodig hebt om echte literatuur te lezen. Mijn beperkte woordenschat is meer dan voldoende.

In het internationale circuit kunnen Nederlanders, net als bijvoorbeeld Scandinaviërs en beter dan sommige andere nationaliteiten, prima uit de voeten. Voor het voorbereiden van studenten op een internationale loopbaan is het verengelsen van de universiteiten dus niet noodzakelijk. Vanzelfsprekend zullen er opleidingen en vakgroepen zijn waar het handig is om veel Engels te gebruiken. Ook is het natuurlijk slim om flink in het Engels te publiceren en sommige conferenties en andere bijeenkomsten in het Engels te organiseren. Dit rechtvaardigt en verklaart echter niet de massale implementatie van Engels als voertaal op de universiteiten (en middelbare – en zelfs basisscholen) in het laatste decennium.

De kernoorzaak is dat we het graag wíllen en bereid zijn er veel voor op te offeren, binnen en buiten de universiteit. Allerlei bedrijven, media en andere gremia zoals de reclamewereld hebben een taalbeleid waarmee verdergaande verengelsing wordt nagestreefd zonder dat dit per se nodig is. Schiphol Airport, waar het beeld wordt bepaald door tenenkrommende reclames van ING (‘New York, here I come!’), is de enige nationale luchthaven ter wereld waar de landstaal vrijwel afwezig is. Kijk dan naar Lufthavn København, ook een groot internationaal vliegveld, keurig tweetalig. Bij de KLM zijn de veiligheidsmededelingen al jaren niet meer in het Nederlands. Het enige dat de purser aan het begin van de vlucht zich nog in het Nederlands verwaardigt te zeggen is dat ‘de overige mededelingen in het Engels worden gedaan omdat er buitenlandse passagiers aan boord zijn’. Zou dat bij Air France ook zo gaan? Natuurlijk niet. Zo zijn er talloze voorbeelden te geven van de Nederlandse neiging de eigen taal snel opzij te zetten. Met andere woorden: in de samenleving als geheel is het niet veel anders dan op de universiteiten.

Eerder dit jaar was ik in Montreal, in het Franse deel van Canada, om een lezing te geven voor de American Association of Cost Engineers. In het Engels. De aankondiging die verstuurd was naar mogelijk geïnteresseerden, inclusief uitgebreide samenvatting, was echter in zowel het Frans als het Engels gesteld. Ik betwijfel of men in Nederland in een vergelijkbare situatie zich hiertoe de moeite had getroost. De vraag is natuurlijk altijd wat praktisch en redelijk is. Wellicht is de gevoeligheid van de Franstalige Canadezen wat overdreven maar in Nederland is de pendule echt helemaal naar de andere kant uitgeslagen.

Het verengelsen van de universiteiten is een fenomeen waarvan de oorzaak op de een of andere manier, naast de financieringsstructuur, in het DNA van de Nederlander zit. De diepere achtergrond hiervan is een raadsel. Voor een land dat zich steevast in de top vijf bevindt van allerlei ranglijstjes (en dat is wel wat hoger dan de scores van de universiteiten) is de geringe mate van (cultureel) zelfbewustzijn en eigenwaarde verwonderlijk. In de diverse vraaggesprekken in de media over de academische verengelsing klinkt in de vragen van de verslaggevers een zekere trots door: is het niet mooi dat zoveel Europese studenten naar Nederland komen om te studeren? Is dat geen bewijs van de voortreffelijkheid van ons onderwijs? De werkelijkheid is natuurlijk dat nergens anders zo massaal goedkope gesubsidieerde studieplekken in de lingua franca worden aangeboden. Geen enkel ander land heeft zin om zijn taal op die manier te laten onthoofden.

Dit zou anders zijn als het parlement een strategische beleidsvisie zou hebben ondersteund die op termijn een transitie naar een Engelstalige samenleving zou inhouden, bijvoorbeeld om de concurrentiepositie nóg verder te verbeteren. Zolang dit niet het geval is roept de stiefmoederlijke omgang met de Nederlandse taal zowel in de universitaire wereld als elders in de samenleving verwondering op. Velen lijken te denken dat deze doorgeschoten ontwikkeling normaal is, terwijl die dat niet is. De keizer heeft echt geen kleren aan. Nergens in Europa zien we een dergelijke bizarre verwaarlozing van de eigen taal. Om daar ook nog trots op te zijn is een groteske paradox.

Henk Krijnen

Geef als eerste een reactie

Laat een reactie achter