Antwoorden minister op kamervragen Jasper van Dijk over verengelsing HO

jaspervandijk_2_0_450x200.jpg

De minister heeft geantwoord op kamervragen van Jasper van Dijk over de verengelsing van het hoger onderwijs. Hieruit blijkt helaas niet dat de minister de ernst en omvang van het probleem op de juiste waarde inschat.

 

Dank Jasper voor je niet aflatende inzet.

 

2016Z15808

Antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) van de Tweede Kamer der Staten-Generaal aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake het bericht dat meer dan de helft van de studies in het hoger onderwijs in het Engels wordt aangeboden (ingezonden d.d. 02 september 2016).

 

1

Wat is uw oordeel over het feit dat meer dan de helft van de universitaire studies dit jaar in het Engels wordt aangeboden? 1)

 

Antwoord:
De verengelsing van het hoger onderwijs vloeit voort uit de toenemende internationalisering van het hoger onderwijs. Zoals ik eerder heb aangegeven is internationalisering een ontwikkeling waarvan ik het belang onderstreep.[1] Ik ben van mening dat studenten er baat bij kunnen hebben om in het Engels college te krijgen. Het bereidt studenten voor op een internationale arbeidsmarkt en het Nederlandse hoger onderwijs wordt door Engelstalig onderwijs rijker en aantrekkelijker voor buitenlandse studenten in de setting van een ‘international classroom’. Er zijn bovendien studies die zo sterk geworteld zijn in een internationale context dat een ‘vertaling’ van deze studies naar het Nederlands niet opportuun is.

 

Echter, zoals ik eerder – bijvoorbeeld in de Strategische agenda – heb aangegeven, staan voor mij een aantal aandachtspunten voorop bij de keuze voor Engels:

–      Het taalbeleid van een instelling moet dienstbaar zijn aan de onderwijs- en kwaliteitsdoelen en gebruik van het Engels mag in geen geval ten koste gaan van de kwaliteit;

–      Instellingen dienen transparant te zijn in hun taalbeleid en de keuze voor het Engels helder te onderbouwen;

–      Het gebruik van het Engels kan zeker niet uitsluitend in het teken staan van het werven van meer (buitenlandse) studenten.

 

Tegen deze achtergrond geeft alleen het percentage studies dat in het Engels wordt aangeboden niet alle relevante informatie; uit een dergelijk cijfer valt niet op te maken wat de beweegredenen van instellingen zijn om voor het Engels te kiezen. In de vraagstelling is geen onderscheid gemaakt tussen master en bacheloropleidingen. Cijfers[2] laten zien dat het aandeel Engelstalige bachelors veel lager is dan het aandeel Engelstalige masters. Van de bacheloropleidingen wordt 18,5%  in het Engels aangeboden en 7,3% in het Engels/Nederlands. Het merendeel van de studenten volgt dus niet gedurende hun gehele universitaire loopbaan Engelstalig onderwijs.

 

2

Is uw zorg 2) over de ‘positie van het Nederlands als cultuur- en wetenschapstaal’ – gegroeid, nu blijkt dat het merendeel (60 procent) van alle opleidingen volledig in het Engels wordt gegeven?

 

Antwoord:
Ik heb mijn zorgen ten aanzien van de positie van het Nederlands als cultuur- en wetenschapstaal reeds geuit in de Strategische Agenda. Die zorgen hebben zich inmiddels vertaald in een aanvraag bij de KNAW van 30 maart 2016. Anticiperend op de huidige discussie heb ik de KNAW gevraagd om samen met de VSNU en de VH een nadere analyse te maken van de omvang van en de motieven voor Engelstaligheid in het hoger onderwijs, en van daaruit handvatten te bieden voor een evenwichtige gedragslijn. De KNAW zal daarbij rekening houden met de overwegingen, die ik hierboven in het antwoord op vraag 1 heb geschetst.

 

3

Is het waar dat bij minder dan 30 procent van de bijna 1.200 masters het Nederlands de voertaal is (en de rest in het Engels is) én dat drie Nederlandse universiteiten alleen nog Engelstalige masters aanbieden?

 

Antwoord:

Het beeld klopt wanneer alleen naar universitaire masters gekeken wordt. Uit recente cijfers van de VSNU blijkt dat van de 684 universitaire masteropleidingen er 459 (67%) in het Engels worden aangeboden en 87 (13%) in het Nederlands en Engels. Dit komt erop neer dat 31% van de universitaire masteropleidingen in het Nederlands wordt aangeboden. Ook klopt het dat een aantal Technische Universiteiten alleen nog Engelstalige masters aanbieden: Wageningen UR en de TU Delft. Aan de TU Eindhoven en Universiteit Twente zijn alle masters op één na Engelstalig. Als men echter naar alle masters, inclusief het hbo-aanbod kijkt, dan ligt het percentage lager. In het hbo wordt bijna 70% van de masters volledig in het Nederlands aangeboden, en volgt 86% van de studenten een Nederlandstalige opleiding.

 

4

Hoe groot is de exacte toename van het aantal Engelstalige opleidingen en masters op universiteiten en hogescholen ten opzichte van voorgaande jaren? Kunt u uw antwoord met cijfers toelichten? 

Antwoord:

Als we de meest recente cijfers vergelijken met die van 2013, zien we dat de toename van Engelstalige opleidingen zeer gering is. Aan universiteiten werd in 2013 24% van de bacheloropleidingen in het Engels of Engels/Nederlands aangeboden. In 2016 is dit percentage gegroeid naar 26%. In 2013 werd 80% van het totaal aantal masteropleidingen in het Engels of in het Engels/Nederlands aangeboden en dit percentage is gelijk gebleven. Ook in het hbo zien we dat het percentage opleidingen in het Engels of Engels/Nederlands, nu bijna 30% van de masteropleidingen en 11% van de bacheloropleidingen, vrijwel gelijk is aan dat van de voorgaande jaren. Bovenstaande cijfers betreffen de ontwikkeling in de meest recente voorgaande jaren. Over de langere termijn is sprake van een stijging in het aantal Engelstalige opleidingen. De KNAW zal deze cijfermatige ontwikkelingen ook meenemen in haar advies.

 

5

Deelt u de mening dat artikel 7.2  van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) – waarin staat dat het onderwijs in het Nederlands dient plaats te vinden, tenzij er goede redenen zijn daarvan af te wijken – nauwelijks nog serieus wordt genomen? 3)

 

Antwoord:Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op eerdere Kamervragen[3] biedt de wet ruimte voor maatwerk, waar dat functioneel en passend is. Ik laat de keuzes over taalbeleid in eerste instantie aan de betrokken onderwijsinstellingen zelf, als autonome invulling van hun onderwijstaak. Deze keuzes moeten goed uitlegbaar zijn, in de eerste plaats aan de medezeggenschap. Ik ben mij ervan bewust dat dit geen eenvoudige keuzes zijn, en ik wil dan ook, vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid, instellingen handvatten bieden om verantwoorde en transparante keuzes op het gebied van taalbeleid te kunnen maken. Daartoe dient ook de verkenning die ik de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) momenteel laat uitvoeren. De KNAW zal in haar verkenning rekening houden met de belangen voor de instellingen zelf en hun studenten alsook met overwegingen van breder maatschappelijk belang.

 

6

Bent u het er mee eens dat het onaanvaardbaar is dat opleidingen Engelstalig worden uit concurrentieoverwegingen en omdat het aantal Nederlandse studenten afneemt? Wat onderneemt u hiertegen?

 

Antwoord:
Ik accepteer niet dat universiteiten puur en alleen uit commerciële overwegingen onderwijs in het Engels geven. In de verkenning van de KNAW worden commerciële overwegingen die universiteiten mogelijkerwijs hebben meegenomen. Alvorens verdere stappen in dezen te zetten, wacht ik de uitkomsten van deze verkenning en de aanbevelingen van de KNAW af. Komend najaar volgt een tussenrapportage van de KNAW, en in het voorjaar 2017 het eindrapport.

 

7

Hoe gaat u ervoor zorgen dat Artikel 7.2 WHW weer serieus wordt genomen? Gaat u een grens hanteren voor het aantal opleidingen dat uitsluitend in het Engels wordt aangeboden? Zo nee, is de autonomie van de opleiding daarmee feitelijk absoluut geworden?

 

Antwoord:
Zoals ik in de Strategische Agenda heb aangegeven, wil ik vooralsnog in het spanningsveld tussen internationalisering en taalbehoud geen strakke scheidslijnen trekken. Onderwijsinstellingen zijn, met inachtneming van artikel 7.2 van de WHW, vrij om hun eigen taalbeleid vast te stellen. Deze vrijheid neemt niet weg dat ik, als minister, verantwoordelijkheid draag voor het hoger onderwijsaanbod op stelselniveau. Vanuit die rol benadruk ik de aandachtspunten die ik  in mijn antwoord op vraag 1 noem. Daarbij zijn er studies en instellingen waarbij ‘verengelsing’ minder vanzelfsprekend is, dan bij andere. Gezien de vele dimensies die meespelen in deze discussie vind ik dat er voldoende ruimte moet zijn voor reflectie en discussie.

 

8

Is het waar dat de verengelsing van het universitair onderwijs in Nederland veel sneller gaat dan in omringende landen, zoals Frankrijk, Duitsland, België, Spanje, Italië, Denemarken, Zweden en Noorwegen? Kunt u cijfers leveren van het aantal Engelstalige opleidingen in deze landen?

 

Antwoord:
De verkenningscommissie van de KNAW zal in haar onderzoek naar het taalbeleid ook internationale voorbeelden meenemen. In ieder geval zullen voorbeelden uit België en Scandinavië een plek krijgen in de verkenning.

 

9

Wat zijn de resultaten van uw overleg met de Vereniging van Universiteiten (VSNU) en de Vereniging Hogescholen (VH) over de manier waarop men invulling geeft aan artikel 7.2. WHW? Gaat u opnieuw het gesprek aan, gezien de alarmerende cijfers? Kunt u uw antwoord toelichten? 

 

Antwoord:

Onderdeel van de opdracht aan de KNAW is ook het voeren van een (inter-)actieve discussie over taalbeleid met betrokken partijen in het veld. De KNAW heeft de specifieke opdracht haar verkenning uit te voeren in samenwerking met de VH en de VSNU. De VSNU heeft reeds – samen met de KNAW – het initiatief genomen voor een symposium over dit thema, dat op 30 juni j.l. in Amsterdam heeft plaatsgevonden. De KNAW is de aangewezen partij om het gesprek met de betrokken partijen te faciliteren. Ik zal het belang van dit proces in bestuurlijk overleg met de koepelorganisaties aankaarten.

 

 

 

1) Volkskrant, Meer dan de helft van de studies volledig in het Engels, 26 augustus 2016

2) Strategische Agenda voor het Hoger Onderwijs, d.d. 7 juli 2015

3) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014-2015, nr. 2902

 



[1]Kamerstukken II 2013/2014 22 452, nr. 41.

[2]Cijfers uit verkenning VSNU en VH.

[3]Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, Aanhangsel 2902.

3 Reacties

  1. Goede vragen van Jasper van

    Goede vragen van Jasper van Dijk. Ik mis een vraag aan de minister over het belang van het Nederlands als cultuurgoed. (Mooie beschouwing hierover van Aleid Truijens in de Volkskrant van zaterdag).

    Beseft de minister de omvang en de ernst van het probleem? Uit de beantwoording van de minister blijkt, dat het onderwerp de aandacht heeft. Ze zegt: “gebruik van het Engels mag in geen geval ten koste gaan van de kwaliteit” en “ het gebruik van het Engels kan zeker niet uitsluitend in het teken staan van het werven van meer (buitenlandse) studenten” (vraag 1)”. Ik accepteer niet dat universiteiten puur en alleen uit commerciële overwegingen onderwijs in het Engels geven.”(vraag 6)

     Met behulp van de KNAW  zoekt ze naar  handvatten  voor een evenwichtige gedragslijn. Uit het antwoord op vraag 5 blijkt, dat ze de autonomie van de onderwijsinstellingen hoog in het vaandel heeft staan.” Ik laat de keuzes over taalbeleid in eerste instantie aan de betrokken onderwijsinstellingen zelf, als autonome invulling van hun onderwijstaak. Deze keuzes moeten goed uitlegbaar zijn, in de eerste plaats aan de medezeggenschap”. Uit het antwoord op vraag 7 blijkt, dat ze, weer met een beroep op de autonomie van de instellingen,  de situatie niet urgent genoeg vindt om grenzen te stellen. De KNAW lijkt een sleutelpositie toebedeeld gekregen te hebben in het vorm geven van de discussie tussen de partijen in het veld (vraag8). Van het symposium, over dit thema, dat op 30 juni gehouden is, heb ik geen verslag kunnen vinden.

    In die evenwichtige gedragslijn zouden dus de door de minister genoemde criteria 1. Behoud van kwaliteit en 2.Geen louter commerciële overwegingen verwerkt moeten zijn. Hoe hard valt dat in de praktijk te maken en kunnen we erop vertrouwen, dat de medezeggenschap hierop voldoende toezicht kan houden?  En als die gedragslijn niet voldoet, is het ministerie dan bereid haar verantwoordelijkheid in de zin van artikel 7.2 WHW te nemen?

    Het beeld dat ik heb bij deze antwoorden, is dat van een beetje pappen en nat houden. Dan zal het wel een kwestie van doorschuiven naar de volgende regering worden en is het  de vraag hoe urgent dit thema is voor de partijen, die wellicht na de verkiezingen een coalitie gaan vormen.

     

  2. Nu de diverse

    Nu de diverse verkiezingsprogramma’s weer in omloop zijn, hierbij een paar naar mijn mening voor BON belangrijke punten, die m.n. betrekking hebben op het hoger onderwijs:

    1.      Autonomie en lumpsum.

    Eenvoudig weer afschaffen van de lumpsum en teruggaan naar de 100% Rijksbekostiging en -aansturing lijkt me ongewenst. Wat wel nodig is zijn duidelijke bestedingskaders. Daarbij kan gedacht worden aan een uitwerking van een bestedingsnorm zoals de zo geheten Rutte norm. Paul van Meenen zei in een interview voor Vakwerk, dat als medezeggenschapsraden de keuze hebben tussen meer gebouwen of meer mensen, de keuze altijd op het laatste zou vallen. Geef die medezeggenschapsraden dan ook een norm waaraan ze dergelijke keuzes kunnen toetsen. De autonomie van de instellingen mag niet zo ver gaan, dat ze in de praktijk financieel moeilijk of niet te controleren zijn. Daarvoor is een rijksaccountantsdienst nodig, die wettelijk toegang heeft tot alle financiële gegevens en die de opdracht heeft om het financieringskader te controleren.

    2.      Medezeggenschap

    De medezeggenschap moet worden uitgebreid met het instemmingsrecht op hoofdpunten. De uitbreiding van de bevoegdheden van de medezeggenschap kan echter niet in de plaats komen van de eigen verantwoordelijkheid van de overheid met betrekking tot goed onderwijs. Dit gaat bij voorbeeld op t.a.v.:

    3.      Verengelsing hoger onderwijs

    In haar reactie op Kamervragen van Jasper van Dijk over de vergaande verengelsing van het hoger onderwijs, zegt de minister, dat gemaakte keuzes goed moeten worden uitgelegd, m.n. aan de medezeggenschap. Dat is echter onvoldoende. In het kader van artikel 7.2 WHW heeft het ministerie hier een eigen verantwoordelijkheid en kan het zich dus niet verschuilen achter een vooralsnog onvoorspelbare opstelling van de medezeggenschap. Dit gaat wettelijk ook op voor andere beslissingen.

    4.      Externe democratisering hoger onderwijs

    Als gevolg van recente  wijzigingen in het studiefinancieringsbeleid en van de hoge collegegelden  is het hoger onderwijs minder toegankelijk geworden voor lagere inkomensgroepen hoewel het beleidsuitgangspunt, dat studeren voor iedereen mogelijk en toegankelijk moet zijn niet is gewijzigd. Dat geldt ook voor het veranderen van studie of het volgen van een tweede master. Hiervoor zou geld ter beschikking moeten komen. Uit recente berichten (Volkskrant, 5 oktober) blijkt dat de universiteiten veel geld uitgeven aan een “diversiteitsbeleid”. De indruk bestaat, dat het hier alleen  een horizontaal diversiteitsbeleid betreft. Aan de verticale diversiteit daarentegen wordt weinig of geen aandacht besteed.

     

  3. Zou het niet eens tijd worden

    Zou het niet eens tijd worden dat het onderwijs terug gaat naar een belangrijk uitgangspunt: Overheid, en 'wetenschap' (!) bemoei u zo min mogelijk.

    Dit land barst intussen van lieden aan de zijlijn die voortdurend roepen hoe het moet. Hoe gemakkelijk. Kan ik ook, langs de zijlijn roepen hoe de voetballer moet trappen. Daarmee lijk ik erg deskundig. Maar ik ben natuurlijk een holle roeper, want ik sta niet in dat veld en kan geen bal tappen.

    Al die management-lagen roepen aan de zijlijn en allemaal vinden zij zichzelf erg interessant. Maar je hebt er niks aan. Want ze kennen de praktijk niet. LAAT ONS MET RUST! We hebben in de school al meer dan voldoende toezichthouders: leerlingen en ouders! We hebben de holle vaten van de hotemetoten aan de zijlijn dus NIET nodig. We hadden traditionele methodes die goed doordacht waren en die zorgden voor een goede leerlijn. Maar vernieuwers namen daar geen genoegen mee. Die hadden pedagogische wensen die de realiteit voorbijschoten. Totaal voorbij, ook al klonken ze nog zo mooi.

    Al 40 jaar holt het niveau achteruit. En al die jaren wordt de achteruitgang begeleid door het geroep van de talloze vernieuwers aan de zijlijn, dat schip niet lek is geslagen. Maar dat we naar andere methodes voor 'drijven' moeten zoeken en zelfs andere definities voor 'drijven' moeten bedenken. Zo camoufleert men de eindeloze mislukkingen.

Reacties zijn gesloten.