Toezichthouders houden het liever gezellig

 

Toezichthouders houden het liever gezellig

Onlangs verscheen een studie van de Tilburgse hoogleraar Rienks Goodijk getiteld: “Falend toezicht in de semipublieke organisaties? “. Op pagina 40/41 oordeelt hij over de gebeurtenissen bij InHolland: het toezicht faalde – er was onvoldoende countervailing power-negeren van signalen – veel te nauwe persoonlijke relaties tussen toezichthouders en bestuurders – een te bedrijfsmatige benadering in relatie tot de publieke taak – gebrek aan verantwoording richting stakeholders. En vervolgens concludeert hij: “de raad van toezicht liet na om – ondanks ernstige signalen – tijdig in te grijpen, maar kon zich die houding blijkbaar ook lange tijd veroorloven vanwege een tekortschietend systeem van externe controle en verantwoording in het intern toezicht” Kortom: het toezicht op het toezicht faalde ook . Hoeveel toezicht wil je nog hebben?

De verdienste van het boek van Goodijk is dat de problemen met het toezicht, zoals die de afgelopen jaren aan het licht zijn gekomen, ten volle onderkent. Goodijk behoort niet tot diegenen, die om het hardst roepen dat de problemen “incidenten” zijn en dat het voor de rest toch hartstikke goed gaat. Het staat  vol met voor velen herkenbare opmerkingen en observaties. Bij het lezen moest ik denken aan de toespraak van Doekle Terpstra op het laatste BON symposium, waarin hij zei dat het bestuur van InHolland geheel was losgezongen van de basis. In het boek wordt een aantal significante voorbeelden aangehaald, die we deels ook al uit de media kennen. In de Volkskrant van 16 juni zegt Goodijk terecht, dat dit niet als incidenten kan worden afgedaan, maar dat er een patroon is en als daaraan niets wordt gedaan, het wachten is op de volgende affaire.

Enkele waarnemingen van de auteur, die zelf als adviseur bij semipublieke organisaties betrokken is. “We verbazen ons over het tamelijk vrijblijvende toezicht op afstand – het laten afweten als er werkelijk iets aan de hand is – misstanden kleuren toch sterk de beeldvorming en niet ten onrechte”.  Goodijk constateert dat het al dan niet gedwongen verlaten van het vrijwilligersmodel onder invloed van schaalvergroting en fusies, gepaard is gegaan met te veel afstand van de toezichthouders. ( In het onderwijs wordt het door sommige experts zelfs als een voordeel gezien als toezichthouders niet uit het onderwijs zelf komen, want zo zouden ze objectiever kunnen oordelen.) Raden van toezicht weten vaak onvoldoende waar de bestuurder mee bezig is.

En dan is er nog de kwestie van de baantjes. Goodijk zegt dat je een toezichtfunctie er niet zo maar even bij doet, hoewel veel heren op leeftijd dat wel denken. Twee of meer toezichthoudende functies zullen naast de eigen baan al gauw tot een drukke agenda leiden. (Toch lijkt  hij anderzijds een quotum weer te rigide te vinden.) Bij selectie van toezichthouders spelen eigen netwerken nog steeds een grote rol. Vrouwen zijn ondervertegenwoordigd en met de betrokkenheid van stakeholders zoals de OR of de cliëntenraad bij werving en selectie is het niet goed gesteld. De vergrijzing ( uitgedrukt in toezichthouders ouder dan 65) neemt nu voor het eerst af maar er is niet echt sprake van verjonging. De meeste toezichthouders, ruim 60%, zijn tussen 50 en 65 jaar oud.

 De toezichthoudende functie wordt nog steeds zwaar onderschat en als er problemen rijzen, wordt er onvoldoende adequaat opgetreden Naar aanleiding van de bestudering van een flink aantal casussen waarin het mis ging concludeert Goodijk dat een aantal verouderde opvattingen over toezicht aan de basis staan van wat er allemaal misgaat

– Het toezicht hoort op afstand plaats te vinden

– Toezicht houden doe je er even bij

– Toezichthouders moeten ruimte in hun agenda hebben   circa vijf vergaderingen per jaar

– Het moet een homogene club zijn die in goede onderlinge sfeer en loyaal aan de ondernemer/bestuurder opereert

– Het toezicht is afhankelijk van de informatie van de bestuurder en moet daarop kunnen vertrouwen

– Het toezicht richt zich vooral op de beoordeling van periodieke financiële gegevens

– De toezichthouders hebben geen verantwoordingsplicht naar buiten

Adviseurs maken in de praktijk te vaak mee dat toezichthouders onvoldoende intensief betrokken zijn bij het bestuur om de kansen en risico’s adequaat te kunnen inschatten. In veel situaties is het not done om additionele informatie te vragen bij voorbeeld middelmanagement, stafspecialisten, de ondernemingsraad of de cliëntenraad.  “Nog te vaak zien we dat toezichthouders het lastig vinden om de eigen vertrouwde bestuurders kritisch en zakelijk te benaderen.Toezichthouders houden het liever “gezellig”…

Het antwoord op de schandalen van de afgelopen tijd moet volgens Goodijk komen van een scherper, actiever en meer betrokken toezicht. Dat zou onder meer moeten betekenen: betere werving en selectie van de leden; meer erbovenop zitten; betere contacten met de stakeholders en andere belanghebbenden; meer verantwoording richting de overheid vooral m.b.t. de publieke taken.  Wat het laatste betreft zou de duidelijkere kaders en richtlijnen voor toezicht moeten aangeven. Dat alles zou een betere invulling van het model van raad van toezicht betekenen. Voor een failliet verklaren van het model is het nog veel te vroeg. “Geef de sector de tijd om te leren”, zegt hij in de Volkskrant. “Laat het maar eens misgaan”. Wat het laatste betreft gaat Goodijk wel heel erg kort door de bocht. Leg dat de ontslagen medewerkers van bij voorbeeld  de GGZ-instelling Zonnehuizen maar eens uit. Er is al meer dan genoeg misgegaan en niemand zit te wachten op de volgende catastrofe. De semipublieke sector is geen leertuin voor bestuurders. Natuurlijk bestaan er geen perfecte bestuursmodellen. Garanties zijn er niet. Maar voor de gerezen problemen dienen op korte termijn stevige oplossingen te komen. Ik denk in het onderwijs aan het probleem van de besteding van de  lumpsum, de vastgoed ellende, het herstel van het primaire proces, de outputfinanciering, de belabberde, aan het nieuwe leren ontleende, onderwijsconcepten. Als die raden van toezicht daarin verder geen positieve rol in kunnen vervullen mogen ze wat mij betreft ophoepelen.