Zowat rond 1995 werd op alle scholen in het voortgezet onderwijs het taakbeleid ingevoerd. Docenten die het hebben meegemaakt vinden ingevoerd een eufemisme, zelf hebben ze het over “door de strot geduwd”. Dat de huidige malaise in het onderwijs met als laatste discussiepunt de 1040- uren normen voortvloeit door dit taakbeleid wordt door weinigen onderkend. Een poging tot verduidelijking.
Een stukje taakbeleid-geschiedenis.
Toen de fusies van de scholen in volle gang was gekomen, was de roep tot autonomie voor de scholen niet uit de lucht. De Schoolleiders waren het gezeur en de regeltjes uit Zoetermeer, zo werd het ministerie van onderwijs in de wandelgangen genoemd, spuugzat.
De schoolleiders wilden zelf beslissen, zelf de touwtjes in handen hebben en zelf kunnen besturen. Een nieuw soort bekostiging werd bedacht.
Voor de fusies en de autonomie was er een heel eenvoudig systeem om de kosten van het onderwijs te voldoen. De directeur schreef elke maand op een papier wie, wanneer en hoeveel iemand les had gegeven of een andere werkzaamheid had verricht en kreeg het bedrag van het ministerie op de rekening gestort. Zo doet u het met de groenteman ook. De man telt de waarde van de gekochte groenten bij elkaar op, geeft u het kassabonnetje en u betaald, niks moeilijk aan.
De schoolleiders vonden dit toch maar betutteling, elke maand rapportjes maken om geld te krijgen was zo jaren vijftig, zo spruitjes lucht, zo ouderwets. Liever kregen ze jaarlijks een hele grote zak geld naar eigen inzicht en vermogen te besteden en waren al die bonnetjes en rapportjes niet meer nodig.
Zo geschiedde “de lumpsum” werd ingevoerd, de scholen kregen een bak geld en minimale regels om dat geld te besteden, dit was het startsein om het grote graaien te beginnen.
Er werd afgesproken met de vakbonden dat al het werk in de school “eerlijk verdeeld” moest worden. De enige mogelijkheid om dat te doen was door de werkzaam heden van die docent in kaart te brengen. Het taakbeleid was geboren, de graai turbo werd in gang gezet.
Het taakbeleid
Het taak beleid beoogde 2 doelen. Ten eerste inzicht geven in de werkzaamheden van een docent en ten tweede het werk verdelen en herverdelen onder de docenten.
Inzicht in de werkzaamheden van de docent.
Een docent zijn werkzaamheden zijn niet beperkt tot les geven of voor de klas staan. Hij moet de les voorbereiden, huiswerk bedenken, toetsen maken, toetsen nakijken, zelf nog een beetje studeren en zo de nieuwigheden in zijn vak bijhouden en examens nakijken. Meestal is hij nog mentor van een klas, lid van een vaksectie en automatisch onderverdeeld als lid van onder- en/of bovenbouw, onderbouw zijn de eerste 2 of 3 klassen, de bovenbouw zijn de hogere klassen.
Door deze nevenwerkzaamheden is hij verplicht om plenaire-, mentor,- boven en/of onderbouw-, sectie-, en ontwikkelings- vergaderingen bij te wonen. Verder heb je dan nog docenten die de werkweek in elkaar zetten, de studiereis plannen voor de hogere klassen, de introductie- week voor de eerste klassers en de overgangsweek voor de leerlingen die overstappen van onderbouw voor bovenbouw bedenken en begeleiden Ook wordt van iedere docent verwacht dat hij aanwezig is op ouder- avonden, tien minuten gesprekken, feestavonden voor de leerlingen en de avondlijke theater bezoekjes of bioscoop bezoekjes voor de leerlingen van de bovenbouw.
Hier en daar zijn er dan nog kleinere werkzaamheden zoals lid van het boekenfonds, budgethouder van de vaksectie, beoordelaar methodiek ( schaft nieuwe boeken aan of doet voor stellen om aan te schaffen ), lid van de examencommissie, en dan ben ik nog wel wat functies vergeten, maar de voornaamste zijn genoemd
Verdeling van de werkzaamheden.
Het is evident dat een docent niet alle bovenstaande werkzaamheden uit kan voeren. Een full- time docent wiskunde in het voortgezet onderwijs geeft 25 uur van 50 minuten les, meestal aan een klas of 8 en tussen die 160 en 240 leerlingen. Dat is ook zo voor de docent Nederlands. Maar er zijn ook docenten met 1-uurs vakken zoals geschiedenis. Deze docenten hebben 25 klassen per week, ongeveer 500 tot 750 leerlingen.
U begrijpt beste lezer dat de belasting van de ene docent zwaarder is dan de andere, denk maar aan het nakijken van proefwerken, de docent wiskunde 240 proefwerken de docent geschiedenis 750 proefwerken, 3 maal zoveel. De belasting van de docent geschiedenis is dus veel hoger dan de belasting van de docent wiskunde ten minste wat betreft het nakijken van proef werken.
Het taakbeleid heette dan ook “het taakbelastingbeleid” toen het werd ingevoerd.
berekeningen.
Nu wordt het even moeilijk voor de ongecijferden onder ons. Ik zal zo duidelijk en eenvoudig mogelijk uitleggen hoe het taak belastingbeleid gestalte kreeg. Hoe er gerekend werd. Het uitgangspunt is het volgende. Een docent heeft een normjaartaak dat wil zeggen alle gewerkte of te werken uren voor een heel jaar is 1710 klokuren ( van 60 minuten, dit is belangrijk om te onthouden, dit is de normjaartaak van 1995, ondertussen is de normjaartaak 1659 klokuren). Een schooljaar is 40 weken lang immers er zijn 52 weken in een jaar de docent heeft 60 dagen vakantie en dat is inclusief de feestdagen of welgeteld 12 weken, 52- 12 = 40 weken.
De kiene rekenaar onder ons heeft ondertussen al uitgerekend dat de werkweek van een docent 42, 25 uur is. Maar hier kom ik later op terug.
Lestaak
De lestaak is maximaal 25 uur per week of 25(lesuren) x 50(minuten) x 40(weken)=50000 minuten of 833, 3 klokuren. Even uitleggen! een lesuur is 50 minuten, om terug te rekenen voor klokuren ( van 60 minuten) moet ik de 50000 minuten delen door 60 en dan heb ik 833,3 klokuren.
1710 klokuren – 833 klokuren is 877 klokuren over om andere werkzaamheden uit te voeren.
Voorbereiden en nakijken:
Verplichtte kost en onderdeel van de lestaak. Zoals reeds aangegeven heeft de docent geschiedenis meer nakijkwerk dan de docent wiskunde daarentegen is het nakijken van tekst of multiple choise vragen gemakkelijker dan het nakijken van rekensommetjes. Standaard opslag voor beide vakken 0,75 ofwel 833 (aantal klokuren les)x 0,75 (nakijk en voorbereiding) = 624 klokuren.
Van de 877 klokuren voor andere werkzaamheden blijven er nu nog 877- 624 = 253 klokuren over.
Studie
De school was verplicht (cao afspraak ) om 192 klokuren te voorzien voor studie voor de docent. Blijft over : 253- 192= 61 klokuren voor andere werkzaamheden zoals mentoraat, budgethouder enz… Let op 61 klokuren is 1,5 klokuur per week. Als u bedenkt dat een docent in een vaksectie zit die 1 keer per week vergadert (40 klokuren) mentor is, en de mentoraat werkzaamheden in 2 uur per week uitgevoerd worden (80 klokuren), de plenaire vergadering een keer per maand moet bijwonen (10 klokuren) en aanwezig dient te zijn op ouderavonden en tien- minuten gesprekken (20 klokuren) is het duidelijk dat veel docenten ” in de min komen” zoals dat heet 61- 40- 80-10-20 = -89 klokuren of ongeveer 2,25 uur week.
De docent werkt dus officieel volgens het bedachte taakbelastingsbeleid geen 42,75 maar 45 uur per week. Anders gezegd een jaartaak van 40 x 45 = 1800 klokuren.
Krijgt hij daar meer vakantie of verlof voor? Worden de overuren uitbetaald? Mag hij dan later beginnen en wat vroeger stoppen? Want dat doet elke ambtenaar, metselaar, loodgieter timmerman die voor een baas werkt. Neen, niets van dat alles, de docent zeurt niet, het hoort bij zijn taak. En dat heeft hij geweten.
Gesjoemel, de tweede fase en het nieuwe leren.
Voor de volgende uiteenzetting is het van belang dat u de manier van rekenen goed in het hoofd heeft geprent. De manier van rekenen zoals hierboven beschreven is de manier zoals een docent er naar kijkt. Het gesjoemel begint bij de schoolleider die graag wat tijd bij elkaar sprokkelt om of zichzelf een hoger salaris te geven, immers tegenover elk uur staat een bepaald bedrag gedoneerd door de overheid, of om een secretaresse aan te stellen, of om een nieuwe parketvloer in het managerskantoor te leggen, enfin verzin zelf maar wat. Het gaat er om dat de docent dezelfde werkzaamheden uitvoert maar liefst in minder tijd en als het eventueel kan méér taken in dezelfde tijd. Daar zijn een aantal trucjes en aannames voor nodig.
Truc 1.
De schoolleiding bepaalt dat er geen 40 lesweken zijn in een schooljaar, maar eigenlijk maar 36. Er zijn immers minimaal 2 proefwerkweken, een week in het begin van het schooljaar waarin geen les gegeven wordt en een week op het einde van het schooljaar waarin ook geen les gegeven wordt, maar allerlei leuke dingen worden gedaan.
Dezelfde docent uit ons eerste rekenvoorbeeld geeft dus maar 25x50x36= 45000/60= 750 klokuren les in plaats van 833 klokuren. Verschil in het voordeel van de manager 83 klokuren.
Truc 2
Doordat de computer en ICT zo goed is ingevoerd in het onderwijs is het gemakkelijker geworden om de lessen voor te bereiden en toetsen na te kijken, dat kan immers digitaal. Dit is een aanname van de schoolleiding, er zijn weinig scholen waar digitaal getoetst wordt wegens te fraudegevoelig en tekort aan computers. Gevolg de opslagfactor gaat van 0,75 naar 0,60 (kleine stapjes worden gemakkelijk aanvaard, onmiddellijk naar 0,50 brengt onrust).
Voor de docent uit ons rekenvoorbeeld betekent dit 750 x 0,60 = 450 klokuur in plaats van 624 klokuren. Verschil in het voordeel van de manager 624-450= 174 klokuren
Truc 3
De schoolleiding klaagt bij de vakbond dat die 192 uren scholing voor de docent wel veel van het goede is en krijgt het voor elkaar dat de helft van de uren “toegewezen wordt door de schoolleiding”. In de praktijk is het aantal scholingsuren gehalveerd. Verschil in het voordeel van de manager 192/2= 96 klokuren.
Truc 4
Aangezien vergaderingen tijdens de schooltijd plaatsvinden zijn deze uren al gerekend in de lesgevende taak. Deze uren vastgelegd in het taakbeleid verdwijnen dus gewoon. 40 uur sectieoverleg, 10 uur plenair overleg en 20 uur oudercontact worden geschrapt. Verschil in het voordeel van de manager 70 klokuren.
In totaal bespaart de manager per full time docent 83+174+96+70= 423 klokuren op jaarbasis.
Onze docent uit het eerste rekenvoorbeeld staat dus geen 89 klokuren meer in de min maar -89+423=334 klokuren in de plus anders gezegd, de docent moet nog 334 klokuren invullen met andere taken om te voldoen aan zijn normjaartaak. De docent werkt dan geen 42,5 uur per week, ook geen 45 uur per week maar 1710/36=47,5 klokuur + 334/36=9,2 = 56,7 klokuren.
Geen wonder dat het ziekteverzuim en de uitstroom uit het onderwijs zo hoog is.
De wet van de kleine getallen.
Op deze manier werd bij elke docent wat uurtjes geknabbeld en beknibbeld, geritseld, afgesnoept, verdisconteerd, anders ingezet en gemiespeld. U denkt, “kom op voor die paar uurtjes per week” maar dan houdt u geen rekening met de wet van de kleine getallen. U gaat naar de supermarkt, laadt uw karretje vol en telt alleen de prijs voor de komma op, immers het centenwerk na de komma zal het verschil niet maken. Dan komt u bedrogen uit, die kleine getalletjes, de centen worden al snel euro’s. Zo ook bij de “uurtjesklopperij” van de schoolmanagers. 1 klokuur van een bevoegd docent in schaal 10 heeft een waarde van ongeveer 37 euro bruto. 9 klokuur besparing per week op een scholengemeenschap met 500 docenten ( gemiddelde scholengemeenschap) is 9(klokuren)x37(euro)x500(docenten)x40(lesweken)=6.660.000 euro per jaar. In gewone mensentaal zes en een half miljoen. O ja ook al rekent de schoolleider voor de docenten maar 36 weken, voor de bekostiging van het rijk rekent de overheid 40 schoolweken en betaalt die ook.
De tweede fase en het nieuwe leren.
Maar dit is nog niet genoeg voor de grote graaiers, het kan nog anders en alles legitiem dank zij het taakbeleid, want wees eerlijk de berekeningen kloppen en er is geen speld tussen te krijgen.
Dank zij de tweede fase mochten de scholen “studielessen” en “zelfstandig werken” invoeren. Door de scholieren nu “ophokuren” genoemd. Wat zegt dit in het taakbeleid.
We gaan nog altijd uit van de docent uit ons eerste rekenvoorbeeld. Aangezien er nu studie-uren zijn ingevoerd staat de docent geen 25 maar nog 12 uur les te geven, de andere uren is hij begeleider, weliswaar een dure begeleider maar daar komt in “het nieuwe leren” een oplossing voor. Het taakbeleid gaat er dan nog anders uitzien.
Lesgevende taak + begeleidende taak 25x50x36= 45000/60= 750 klokuren
Opslag voorbereiden en nakijken 0,30 immers voor de helft van de lessen hoeft er geen voorbereiding plaats te vinden dat zijn immers begeleidingsuren 750×0,30=225 klokuren.
Mentoruren worden geschrapt omdat deze plaats vinden tijdens de begeleidingsuren.
Totaal 750( lesuren) + 225 ( voor en nawerk) + 96 (studieuren) = 1071 klokuren. Nog in te vullen uren 1710-1071=639 klokuren of 17,75 klokuren per week.
Iedereen van ons begrijpt dat de manager geen taakjes kan blijven verzinnen en vergaderingen bij elkaar kan blijven roepen om aan de uren te voldoen.
Het nieuwe leren.
Het nieuwe leren bracht de redding en werd daarom omarmd door de schoolleiders. De docent wiskunde kon de overgebleven klokuren nu opvullen met begeleidingsuren, deze waren nu officieel erkend door het ministerie want ze zijn een wezenlijk onderdeel van “het nieuwe leren.” De leerlingen moeten werken aan competenties, kennis is niet meer nodig en ze moeten vooral leren samenwerken, in groepjes. Het duurde dan ook niet lang of de docent wiskunde die met pensioen ging of met de vut of langdurig de ziektewet inging, werd niet meer vervangen door een andere docent wiskunde maar door een “instructeur”. Een instructeur in schaal 7 kost de helft van een docent in schaal 10, en iedereen kan leerlingen begeleiden, toch….?
Ingewikkeld.
Natuurlijk is het allemaal een beetje ingewikkelder, maar de grote lijnen en de manier van rekenen is correct. Hier en daar een andere toeslag op lessen, de gymleraar bijvoorbeeld kreeg geen toeslag omdat de schoolleiding vond dat hij geen lesvoorbereiding had en geen nakijkwerk. Ook de vakdocenten in het vmbo en dan bedoel ik de timmerdocent, de metseldocent, de electrodocent kregen voor hun praktijkuren geen toeslag om dezelfde redenen. Ieder docent was verplicht per week 2 uur in te vallen voor een zieke docent en dit werd niet berekend en meer van dat soort ongein. Punt is, 10 jaar lang is op deze manier bespaard op het primaire proces, het nieuwe leren dat “weg met de kennis” propageert is omarmd om het gesjoemel ten koste van de docent en het primaire proces goed te praten. Ik hoop uit het diepst van mijn hart, dat elke docent met het hart op de goede plaats die dit leest, het netjes uitprint en in de koffiekamer op het prikbord spijkert. Als het langer dan 48 uur hangt, mag je mij bellen, dan heb je een kei van een manager en werk je op een school BON waardig.
De toekomst
Het taakbeleid heeft zijn langste tijd gehad. De docent is leeggezogen waar het kon, de bezuinigingen op het primaire proces zijn bijna voltooid. Voor het laatste stukje bezuiniging moet het taakbeleid weg. Het vastgestelde aantal contacturen is nu nog een doorn in het oog van de schoolleiders, als de vakbond hier intrapt bij de volgende CAO onderhandeling is de weg vrij om de docent 40 uur per week voor de klas te zetten. Geen vaste contacturen meer, geen voor en nawerk, geen studie-uren de natte droom van elke bestuurder, docenten die altijd en overal inzetbaar zijn. De euthanasiespuit voor het taakbeleid ligt klaar.
taakbeleid
Beste Jeronimoon, bedankt dat je dit zo overzichtelijk onder elkaar hebt gezet. Het wordt met het taakbeleid inderdaad hoe langer hoe gekker. Alles hoort ’tot je taak’ en er gaan op onze school al geruchten dat het management ongeveer tien minuten per les aan voor- en nawerk meer dan genoeg vindt. Wat voor opslagfactor dat is, mag ieder die er verstand van heeft (ik niet) uitrekenen.
Wat mij hierin zo raakt, is dat je niet serieus genomen wordt, dat het vak van leraar (en vooral: van de vakdocent) niet serieus genomen wordt door de eigen leidinggevenden.
Toch niet het hele verhaal.
In een eerdere discussie is de bekostiging al eens aan de orde gesteld. Zie o.a. : www.beteronderwijsnederland.nl/?q=node/1671
Mijn conclusie blijft nog steeds hetzelfde:
Scholen krijgen te weinig geld. Ze worden gedwongen om te sjoemelen (via o.a. taakbeleid). Ze merken hoe eenvoudig het sjoemelen gaat en hoe eenvoudig het ministerie het accepteert. Een flink aantal bestuurders schiet flink door in het sjoemelen. Niet alle ellende die er nu is, kun je aan de bestuurders toerekenen. Er zijn ook scholen waar de directie ingehouden en alleen het hoogstnoodzakelijke sjoemelwerk heeft gedaan.
Historisch klopt het verhaal niet helemaal. Niet de scholen zaten zo hard om de lump-sum te schreeuwen, maar het ministerie. Lump-sum is de methode voor het ministerie om de uitgaven in de hand te houden en om bezuinigingen eenvoudig door te voeren. De declaratie methode is een open einde regeling en dat wilde het ministerie niet meer. Bestuurders hebben pas later de “voordelen” van lump-sum ontdekt.
Het ministerie accepteert het sjoemelen niet…
Ik begrijp niet wat je bedoelt met “en hoe eenvoudig het ministerie het (sjoemelen) accepteert”.
Het ministerie geeft gewoon een lump sum. Er valt toch niets te sjoemelen? Al besluiten de bestuurders het te stoppen in een resort in Hawaii. Ze mogen er mee doen wat ze willen. En dat hebben we geweten ook.
De onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden zijn tussen bonden en besturen, maar omdat de besturen steeds maar weer de vermoorde onschuld uithangen (“wij willen jullie wel meer geld en minder werkdruk geven, maar de minister geeft ons niet meer, dus moeten we er samen de schouders onzer zetten”), is er nooit sprake van een arbeidsvoorwaarden conflict met de werkgever.
Feitelijk is dit de best denkbare positie die een werkgever kan hebben: almacht, gecombineerd met een onuitputtelijke bron van excuses waarom ze niet beter kunnen.
En in de onderhandelingen over de grootte van de lumpsum worden de docenten niet betrokken. Het gaat allemaal over onze ruggen heen en we worden door alle partijen misbruikt als stofzuigers om het problem voor de een danwel de ander op te lossen. Als die lumpsum werkelijk te klein is, dan moeten de besturen zich harder maken tov de minister.
sjoemelen@25-12
In het VO is er altijd een lesurennorm geweest. 32 wekelijkse lessen van 50 minuten in de onderbouw en 30 wekelijkse lessen in de bovenbouw. Dat was per week en netto kom je op 36 en een enkele keer op 37 netto lesweken in een jaar. De inspectie – en die wordt gestuurd door het ministerie – ging het goed vinden dat scholen wat minder wekelijkse lessen gaven. Ze gingen het goed vinden dat er uren kwamen die nu als ophokuren bekend staan enz.
Als je sjoemelt met de wekelijkse lesurennorm, dan kan het ministerie dat accepteren of niet. Ze hebben het gemakkelijk geaccepteerd. Het ministerie heeft het sjoemelen geaccepteerd.
Hulde.
Een goed, helder en zeer overzichtelijke verhaal. Slechts één opmerking, geschiedenis is een twee-uurs vak. Evenals tekenen (soms zelfs drie -afzonderlijk uurtje kunstgeschiedenis), scheikunde, natuurkunde en gym (in de bovenbouw). Een één-uurs vak is bijvoorbeeld CKV en Nederlandse literatuur (tegenwoordig een apart vak naast Nederlands).
Trouwens mc-vragen bij geschiedenis? Dat is wel erg lui. Geschiedenis is een verhalend vak en daar horen verhalende antwoorden bij. Inderdaad, een essayistisch karakter. Ik weet niet hoe lang een wiskundedocent erover doet (vast lang, vooral wanneer leerlingen fouten maken, en stapelfouten worden niet meegerekend) maar ik zit soms echt minutenlang naar een half-goed/fout antwoord te turen.
Historia vitae magistra
efficient toetsen
Ik ben een steeds grotere voorstander van toetsen waarbij je alleen naar het antwoord kijkt en niet naar de manier waarop de leerling dat heeft uitgerekend. Het scheelt gauw 5 minuten per toets, dik 2 uur per klas, en die tijd kun je als docent beter besteden aan extra les. Daar hebben de leerlingen meer aan.
Als je zorgt voor een aantal sommen van hetzelfde type, dan is een rekenfoutje ook niet direct rampzalig. Verder stimuleer je zorgvuldig werken bij leerlingen als het antwoord het enige is waar het om gaat.
Kortom: als het enigzins mogelijk is wil ik alleen eindantwoorden hebben en geen tussenstappen. Bevalt me uitstekend.
leerlingtype onafhankelijk toetsen
Jouw toetsstrategie zou voor mij heel nadelig geweest zijn. Ik maak de raarste fouten die niets met wel of niet begrijpen te maken hebben maar mogelijk met een slecht vermogen om routine met denken te integreren en daarmee samenhangend blokkades bij het nagaan waar ik ergens de fout in ben gegaan. (Om diezelfde reden had ik heel veel tijd nodig om als leraar proefwerken na te kijken)
Seger Weehuizen
even advocaat van de duivel
Met alle respect Seger: als je het wel begrijpt, maar niet kunt en ook niet in staat bent om te kijken waar je fout bent gegaan in een antwoord, dan kun je het dus niet.
Ik herken het overigens wel wat je zegt. Ik ben zelf verre van foutloos, soms zelfs onzorgvuldig, maar uiteindelijk moet je iets ook gewoon kunnen.
Behoor ik niet op een universiteit te studeren?
Als ik er een uur later fris tegen aankijk zie ik onmiddelijk wat voor “stomme fout” ik gemaakt heb. Het is niet zo dat iemand mij dat hoeft uit te leggen. Je hoeft mij niet uit te leggen dat een het symbool 6 na een draaiïng van 180 graden het symbool voor een ander getal geworden is. Normaal wordt dat onderscheid bij het vergelijken van getallen routinematig verwerkt. Maar als je twee grote getallen die erg op elkaar lijken met elkaar gaat vergelijken door te kijken of op overeenkomende locaties dezelfde symbolen staan kan het zijn dat die routine wordt uitgeschakeld. Kijk je er later naar dan zie je die fout waarschijnlijk onmiddelijk. Maar zou vanwege zo’n foutje een hele natuurkundesom moeten worden fout gerekend? Seger Weehuizen
Alleen enkel antwoordsommen als het kan
Altijd lastig om op individuele situaties in te gaan, zeker als het hypothetisch is.
Ik betoog dat het verstandig is om daar waar mogelijk enkel antwoord toetsen te gebruiken. Of dat in een bepaalde situatie kan of niet kan ik vanuit een afstandje niet zeggen.
Natte vinger criteria zijn:
er moeten in één toets meerder sommen van hetzelfde type gevraagd worden;
De tijdsdruk in de toets moet beperkt zijn, zodat er werkelijk tijd voor zorgvuldigheid is;
de sommen in de toets moeten voorspelbaar zijn, ze moeten in de les geoefend zijn, geen puzzeltjes dus. Bij wiskunde zeker geen bewijzen (maar dat gebeurt helaas toch al nergens in het VO) vragen dus.
Ik heb daarvoor twee argumenten: op de allereerste plaats simpelweg de efficiency van de leraar. Nakijken en doorrekenen met foute tussenantwoorden van leerlingen kost kilo’s tijd en wordt in 90% avn de gevallen door de leerling jiet eens ogemerkt: die kijkt enkel naar het cijfer. Ik vind dat weggegooide tijd (voor een individuele leerling die er zelf nooit meer naar omkijkt). Besteed de tijd aan het werkelijk bespreken van diezelfde toets en het is veel en veel zinvoller. Leerlingen kunnen er dan zelf achter komen of ze een rekenfout hebben gemaakt of eenbegripsfout.
Op de tweede plaats train je zo zorgvuldigheid en bij verreweg de meeste beroepen is zorgvuldigheid een belangrijke eis. “Ach foutje geeft niks, als je het maar begrijpt”, stimuleert een verkeerde houding.
Dat wil allemaal niet zeggen dat alle toetsen zo moeten enhet wil ook niet zeggen dat het voor elke leraar en voor elke leerling zo moet, maar ik ben vaak verbijsterd over de hoeveelheid tijd die collega’s in het nakerenen van foute sommen van hun leerlingen stoppen.
Je toetsstrategie is OK
1945, Ik heb helemaal niet willen zeggen dat het bestaan van zo’n extreem geval als mij reden zou moeten zijn om je toetsstrategie aan te passen. Ik wilde je er wel op wijzen dat mensen zoals ik bestaan. Het soort fouten waarvan ik een voorbeeld gegeven heb is niet door training op te heffen. Ik heb er genoeg over nagedacht hoe ik er wel van kan afkomen want het is lastig genoeg. Seger Weehuizen
Er worde streng getoetst!
Een argument vóór streng toetsen is nog, dat studenten erop anticiperen en zo dus scherper worden. De resultaten zullen dus in veel gevallen juist beter worden. Een docent Latijn van mij gaf standaard een schriftelijk toetsje in één op de twee lessen. Normering: nul fouten een 10, één fout een 6, twee fouten een 4, drie fouten een 2, meer dan drie fouten een 1. Glashelder. Iedereen wist waar hij of zij aan toe was, en iedereen haalde dus bijna altijd een 10. En dankzij die prachtkerel is mijn Latijn nog altijd heel behoorlijk;-).
7 van de 10 landingen gingen toch goed, zei de piloot.
Voor zover ik weet is het bij wiskundetoetsen in mijn omgeving de gewoonte om voor elke vraag een bepaald aantal punten te geven. Heb je de helft goed, dan krijg je de helft van het aantal punten.
Laatst had ik studenten die ook nog verwachtten dat ik van de 100 te behalen punten er 10 weggaf, waardoor je met 45 van de resterende 90 punten al op een 5,5 komt en dus geslaagd bent.
Ik heb ze toen voorgehouden dat de piloot ook niet voor zn brevet slaagt als hij 45 van de 90 landingen tot een goed einde brengt.
Examen
Die 10 van de 100 punten was heel normaal voor het eindexamen, en als je de huidige formule bekijkt blijft die 1 “cadeau” nog steeds overeind indien de n-norm niet naar beneden is bijgesteld
(aantal behaalde punten/aantal te behalen punten) * 9 + n = cijfer, waarbij n=1
Met deze manier van berekenen komt mijn jaarlijks schoolexamengemiddelde aardig overeen met mijn jaarlijkse eindexamengemiddelde
Niks “cadeau”
Het is een misverstand om te denken dat de leerlingen “een punt cadeau krijgen”.
Hoe het dan wel zit?
De cijferschaal die in Nederland gehanteerd wordt, loopt officieel van 1 (“zeer slecht”) tot 10 (“uitmuntend”).
Een 1 is dus de laagst mogelijke score op deze schaal.
Het is dus terecht, dat er gerekend wordt vanaf 1, en dat er voor het gemaakte werk nog 9 punten te verdelen zijn.
Hoe die 9 punten verder verdeeld worden, evenredig of niet, is, behalve bij het eindexamen, uiteraard ter beoordeling van de docent.
Punten
Het maakt niet uit welk systeem je kiest.
Veel belangrijker is de norm die je hanteert: hoeveel punten kun je krijgen voor de verschillende opgaven.
Als je de moeilijke vragen hoog normeert krijg je vanzelf lagere cijfers.
Ik heb nog nooit meegemaakt dat een leerling over de norm begon te klagen, wel over het hanteren van die norm.
Met een zware norm waarbinnen je een beetje soepel rekent krijgen leerlingen het cijfer dat ze verdienen en zijn ze toch tevreden.
Daarom H2SO4
Trouwens, meestal weet je al voor de toets wat voor cijfers leerlingen scoren. Met één of twee uitschietsers (Jantje kreeg bijles) (Pietje vond de vorige zo makkelijk, dus dacht leren niet nodig was).
Hoezo elke dag anders? Het is vaak zóóó voorspelbaar (en daarom juist leuk :)).
Historia vitae magistra
opmerkingen
Het is nu glashelder waarom de schoolleiding aan zichzelf hoge salarissen kan uitbetalen
mogelijk zijn de volgende opmerkingen correct en relevant:
een overschrijfschrijffout: bij het begin van de berekeningen moet 42,25 zijn 1710 : 40 = 42,75
De besparing voor een grote scholengemeenschap van 500 leerlingen na de 4 trucs moet 9,2 * 36 * 37 * 500 zijn, dus 10 % lager (Je hebt eerder 334 door 36 gedeeld om 9,2 te krijgen)
Op de 4 niet door de schoolleiding erkende schooldagen vinden wel wat activiteiten plaats. Dat zijn vaak activiteiten die in truc 4 geschrapt zijn. Jij hebt ze in je berekening terecht wel opgevoerd maar de gemiddelde weektaak over de 36 dagen is daardoor wat kleiner geworden dan jij berekend hebt.
Seger Weehuizen
betreft
de overschrijffout, correct van jou Seger bedankt, ook al maakt het weinig verschil, een docent die ‘maar’ 36 uur werkt is dus flauwekul.
De besparing voor een grote scholengemeenschap, mijn berekening is correct, de school krijgt voor 40 weken bekostiging en berekent voor de docent 36 weken. Feit blijft dat in grote scholengemeenschappen denk aan OMO miljoenen euro’s per jaar op deze manier aan het primaire proces worden ontrokken. Ik herhaal PER JAAR. Meestal is dit niet terug te vinden in de lesgevend de taak omdat de contacturen door de cao beperkt zijn maar wordt dit verdisconteerd in de andere taken.
De activiteiten verdwijnen in de berekeningen van het taakbeleid nergens anders. Om het even modern aan te pakken. Het taakbeleid is een virtuele belasting van de docent. In “real life” zijn die taken er nog steeds en worden ook uitgevoerd, maar worden niet meer gerekend. Gevolg: er blijven per docent nog een aantal uren over om weer andere taken uit te voeren, gevolg verhoging van de werkdruk en dat weten we met zijn allen.