Spruitjeslucht en vier jaar lagere school

In de jaren vijftig waren openbare en confessionele scholen strikt gescheiden.
Vanzelfsprekend stuurden ouders hun kinderen naar een confessionele school als ze gelovig waren.
Dan had je de dorpsscholen, waar je weg kon blijven als er geoogst moest worden en waarin de lat even hoog lag als het beroep van je vader.
En er waren streekscholen voor het middelbaar onderwijs, wanneer de zoon en later de dochter wat meer in zijn mars had.
Katholieke gezinnen stuurden hun kinderen als het kon naar een priesteropleiding.
Dan was je goed opgeborgen voor de rest van je leven. Want ouders moesten hun kinderen veilig stellen.
We leefden in een statische verzuilde maatschappij, waarin alles altijd hetzelfde bleef,
zoals Fortuyn zo mooi beschreef in zijn ‘Verweesde samenleving’.
Maar de tijden zijn veranderd, zoals Van Krimpen vertelt in zijn interview met Elsbeth Etty in NRC/Handelsblad van zaterdag 27 januari j.l. naar aanleiding van zijn tentoonstelling over de ‘Sixties’ in het Haags Gemeentemuseum.
Maar hij draaft door met zijn constatering dat er rust moet komen aan het front. Het heeft lang genoeg geduurd, denkt hij, die vrijheid. Een nieuw kabinet zal het tijdperk van vrijheid gaan afsluiten en grenzen gaan stellen. Hij vreest de spruitjeslucht niet en dan als rebel:”Want Nederland is een totaal vrij land. We laten ons toch niet beïnvloeden door de sfeer in Den Haag?”
Dan het stukje van Marjolein Februari in de Volkskrant van dezelfde dag, waarin ze Tineke Huizinga (U weet nog wel, van de ‘Moeder heeft verdriet’-partij, die mee aan het formeren is) citeert, die ongelovigen een moraal ontzegt en die meent dat ze anders met haar kinderen zou omgaan als ze niet langer in God zouden geloven.
God beware me voor die geestelijke druk.
Marjolein Februari beschrijft hoe ze ervan huivert, een zo trots uitgedragen onvermogen van een christelijke politica om zich in te leven in de gedachtenwereld van anderen.
De keerzijde van de medaille wordt belicht in Opinie van hetzelfde NRC/Handelsblad van 27 januari in het artikel van Menno van der Veen: ‘Stop de consumentensamenleving. Op naar de scheppende producentenmaatschappij’.
Geen spraakmakende titel, maar het verwoordt wel de kern van zijn betoog.
De analyse van de schrijver is dat de consument optimale vrijheid en minimale verantwoordelijkheid ambieert.
Hij pleit liever voor een producentenmaatschappij, omdat daarin het individu wordt aangesproken op solidariteit en creatief vermogen een samenleving op te bouwen.
In de huidige consumentensamenleving maakt de burger aanspraak op een optimale keuzevrijheid en heeft hij een stilzwijgende afspraak met de overheid dat deze hem, in ruil voor zijn belastingcenten, beschermt en hem typische overheidsdiensten levert, waaronder ook goed onderwijs.
Van der Veen stelt dat de migrantenstroom tegen deze afspraak indruist en dat de burger er daarom ook problemen mee heeft.
Hij noemt het niet, maar ook het Nieuwe Leren, dat overal sluipend wordt ingevoerd, druist in tegen deze verlangde keuzevrijheid.
Er valt strakjes niets meer te kiezen.
Van Krimpen slaat de plank mis, wanneer hij denkt dat het nieuwe ‘gereformeerde’ kabinet, dat komende is, de klok terug kan draaien en onze vrijheid aan banden kan leggen.
Wij willen juist méér keuzevrijheid, waaronder een goede school voor onze kinderen.
Mijn vader, een verstandig man, had vier jaar lagere school, maar heeft zijn kinderen in vrijheid opgevoed met een goede middelbare school en alles wat daarna komt.
Die vrijheid geven we nooit meer op.