Het Rathenau Instituut in den Haag heeft een assessment van het wetenschaps- en technologie-beleid in zes europese landen geproduceerd *.
Het gaat vooral over omvang en doeltreffendheid van wetenschappelijk en technologisch toegepaste aspecten van onderzoek, en het beleid daarin. Citaten van OECD en andere bronnen. Er staan geen duizelingwekkende zaken in, ze zijn bekend en herkenbaar. De kaart van het europese wetenschapsplaatje, hoe ongerust-stellend ook voor Nederland, is wel getekend.
Bij het doorlezen ervan bekroop me het gevoel, het rapport van van Ravens, met een andere benadering weliswaar en in een ander jasje, opnieuw opgedist te krijgen.
Ik vind het Ravens rapport veel beter : logisch, ja onontkoombaarder in wat hij (van Ravens) aanwijst. Opmerkelijk is dat hij, enig auteur, een zo coherente tegendraadse visie neerzet ; ik denk : in ruime mate terecht. Een enkel ? blijft bij me hangen, maar niet over de lijnen van argumentatie of de conclusies.
* Dawson, James et al.: Science systems compared: A first description of governance innovations in six science systems, Den Haag, Rathenau Instituut, oct 2009.
www.rathenau.nl
Rathenau
Ik heb het rapport ook ingekeken. Omdat ik in Engeland werk snel doorgescrold naar het stuk over Engeland. Staan inderdaad geen duizelingwekkende zaken in. Volkomen overbodig rapport lijkt me….
universiteiten of disciplines?
Een snelle blik doet me vermoeden dat het Rathenau-instituut op het verkeerde niveau analyseert, op dat van universiteiten in plaats van disciplines. Dat gaat niet helemaal op, omdat buiten-universitaire onderzoekorganisaties geconcentreerd zijn op disciplinair nauw verwant onderzoek. Maar het idee om universiteiten meer te laten concurreren, kan op zijn best zinvol zijn wanneer dat neerslaat in concurrentie tussen electrotechniek in Eindhoven met electrotechniek in Delft. En dan voel je meteen nattigheid: die faculteiten concurreren zich al lang driemaal in de rondte, maar niet zozeer met elkaar als met de wereld, en wel andere onderzoekgroepen electrotechniek. Een onmiddellijk volgend probleem is dat innovatie ook, misschien vooral, moet komen uit bizarre vormen van door disciplinegrenzen heen brekend onderzoek. Hamvraag is: hoe valt dat instutioneel te stimuleren? Dat is net zoiets als de vaag: hoe stimuleren we via institutionele arrangementen dat meer jongelui in hun eigen garage gaan proberen een nieuwe wereldzaak op te zetten? Ik chargeer.
Hoe kom ik nou weer aan deze wijsheid? Uit een boeiend project bij destijds ARHO en RAWB/AWT. Zie hier:
Ben Wilbrink en Marco Roos (1991). Strategic science policy and organizational structures in the engineering sciences. paper
Re: universiteiten of disciplines
Uit tabel 2 op pagina 24 (over Engeland) agregeert het Rathenau-instituut inderdaad op het niveau van de universiteit. Dat is niet hoe de RAE werkt. Die is echt per discipline. En er zijn universiteiten die het in de RAE in de ene discipline geweldig doen en in de andere slecht.
En inderdaad: de academische wereld concurreert zich al lang driemaal in de rondte.
Inzake concurrentie
Bij concurrentie tussen twee kruideniers of twee schoenenfabrikanten kan ik mij wat voorstellen. Wat is dat eigenlijk, concurrentie tussen universiteiten? Is dat op wetenschappelijk gebied? En hoe gaat dat dan; wint degene met de meeste publicaties, oftewel veel is lekker?
Of is dat op het gebied van studenten trekken? En wint dan degene met de meeste studenten; opnieuw ‘veel is lekker’? Als leraar heb ik mij er al diverse malen aan geërgerd hoe het zieltjes winnen ten koste gaat van fatsoenlijke voorlichting.
Het lijkt mij daarom hoogst twijfelachtig of degene die de concurrentieslag wint ook de betere universiteit (of faculteit) zal zijn.
In de muziek zijn het de Zangeressen Zonder Naam, de Michaels Jackson en de Beyoncés die het meeste succes hebben. Dat heeft met allerlei kwaliteiten te maken: de aard van hun danspasjes, de thema’s van hun liederen, de vorm van hun achterwerk en de diepte van hun decolleté, maar bitter weinig met hun muzikale verdiensten. Ik weet het, zo zit de wereld in elkaar, maar verwacht niet dat door ‘concurrentie’ de beste academische prestaties geleverd zullen worden of het beste onderwijs gegeven.
KLOPT
Ik onderschrijf de mening van Bernard. De kriteria waarop universiteiten vergeleken worden (bv via het aantal quotes of aantal publicaties in wetenschappelijk in aanzien staande tijdschriften) vind ik hoogst twijfelachtig.
De vraag is wat mij betreft ook hoe je kwaliteit op universitair niveau echt kunt meten. Naar mijn mening zijn de huidige kriteria in ieder geval niet adequaat.
Helaas gaat ook hier weer de zozeer geroemde concurrentie eerder over de capaciteiten om jezelf in het nieuws te spelen dan over kwaliteit. Ook hier weer is de kwaliteit van de afdeling Reclame misschien wel doorslaggevender dan de kwaliteit van de universiteit. Is nieuw en baanbrekend wellicht ook hier belangrijker dan degelijk en duurzaam?
Bij universiteiten moet je daarnaast onderscheid maken in hun prestaties op het gebied van onderwijs én hun prestaties op het gebied van onderzoek. Daartussen bestaan nogal eens grote verschillen. Ook de vraag of de betreffende universiteit makkelijk sponsorgelden binnen haalt (ook al noemen ze dit anders) kan hier een grote rol bij spelen.
Re: inzake concurrentie
Gedeeltelijk richt de concurrentie ten aanzien van studenten zich inderdaad op het verkeerde: glossy reclamefolders en sportfaciliteiten bijvoorbeeld. In het onderzoek is dat anders: geld van NWO wordt verdeeld op basis van Peer Review en dat lijkt goed te werken (er zijn natuurlijk altijd uitzonderlijke gevallen waar dit niet zo is). In het verleden was er veel ‘dood hout’ op universiteiten: mensen die al jaren geen onderzoek meer deden en dat niet compenseerden door andere nuttige dingen te doen. Dat is allang niet meer zo. De criteria voor selectie, het verwerven van een vaste aanstelling en promotie voorkomen dit grotendeels. Dit heeft negatieve effecten, maar ik denk dat de balans toch positief is.
Hier in Engeland wordt ook de (onderzoeks) basisfinanciering van de universiteiten verdeeld op basis van Peer Review. Dat heeft er voor gezorgd dat het slechte onderzoek verdwenen is en het goede onderzoek gestimuleerd is. Een gevaar is dat Peer Review verwordt tot publicaties en citaties tellen (lekker makkelijk en ‘objectief’), de Engelse overheid was dit recent van plan maar ze lijkt er na kritiek van af te zien.
Hier in Engeland is er ook ‘echte’ concurrentie tussen universiteiten voor studenten. Afdelingen mogen zelf bepalen welke cijfers ze eisen om studenten toe te laten. Dit geeft een rangorde van universiteiten en het halen van hoge cijfers is belangrijk om toegelaten te worden tot de beste universiteiten. Er is dus echte concurrentie tussen studenten om plaatsen. De taak van de afdeling is om de toelatingseisen zo te stellen dat je het aantal studenten binnenhaalt dat je binnen wilt halen (niet te veel, niet te weinig). De toelatingseisen moeten natuurlijk wel passen bij de reputatie van je instelling (hogere eisen stellen dan Cambridge heeft weinig zin). In die zin is er concurrentie tussen universiteiten om de beste studenten.
concurrentie tussen universiteiten
Als het gaat over concurrentie tussen universiteiten, moet je als het maar even kan daar een economische analyse op uitvoeren. Ik ken maar heel weinig serieus werk in deze lijn. Voor de VS is er een mooie verkennende studie van Brewer, Gates en Goldman. Daar zijn, ondanks zijn slechts verkennende karakter, stevige lessen uit te trekken. Een belangrijke les is bijvoorbeeld dat een universiteit die eenmaal de concurrentieslag aangaat, daar later niet meer op terug kan komen: eenmaal in de concurrentieslag dan moet je daarmee doorgaan, ook al gaat het helemaal niet goed. Een belangrijk inzicht uit deze studie is ook dat er een enorme verscheidenheid in de VS is: er zijn meerdere niches op deze markt, waaronder de niet-concurrerende die gewoon goed onderwijs leveren.
Dominic J. Brewer, Susan M. Gates and Charles A. Goldman (2002). In pursuit of prestige. Strategy and competition in U.S. higher education. New Brunswick: Transaction Publishers.
Een interessant onderzoek is ook dat naar de financiën van de elite-instellingen in de VS, door Charles Clotfelter, die daarvoor toegang kreeg tot de boeken van de instellingen zelf.
Charles T. Clotfelter (1996). Buying the best. Cost escalation in elite higher education. Princeton University Press.
Zie ook voor een kritische analyse wat two times Harvard President Derek Bok heeft te melden:
Derek Bok (2003). Universities in the market place. The commercialization of higher education. Princeton University Press.
Etcetera.