Ook nu is er de vraag naar een school die niet alleen kennis instampt, maar een uitdaging tot een zo breed mogelijke vorming biedt. Laat Pais niet degene zijn die de gymnasia de doodsteek zal toebrengen, zoals men het Caesar moet nazeggen:”Et tu, Brute?”
Aldus mr.K.J.Cath, voorzitter van het bestuurscollege van de Leidse universiteit, op een zaterdag in Den Bosch gehouden vergadering van de Landelijke ouderraad zelfstandige gymnasia waar protest werd aangetekend tegen het Ontwikkelingsplan voor het voortgezet onderwijs (Opvo) en het concept-wetsontwerp voor het ongedeeld vwo.
Alle geruststellende inleidingen en toelichtingen ten spijt, wil staatssecretaris De Jong de ene inrichting van het onderwijs tot norm verheffen en de andere buiten spel zetten, zei J.Th.K.Marcellis, voorzitter van de Belangengroep gymnasiale vorming.
Volgens minister Pais en staatssecretaris De Jong zou er een ontwikkeling gaande zijn die niet meer teruggeschroefd kan worden, aldus drs.M.F.van Pinxteren, rector van het Willibrordgymnasium in Deurne. Duidelijk moet worden dat de keuzes van de bewindslieden beslist niet berusten op ontwikkelingen ‘die kennelijk allerwegen leven’, zoals het Opvo beweert.
Van Pinxteren zei de motieven om de keuze van een gerichte opleiding uit te stellen tot de leeftijd van 14/15 jaar te respecteren. Maar waarom zouden degenen die met 12 al wél goed kunnen kiezen, nog twee of drie jaar moeten wachten? Beseft men werkelijk niet hoe groot de verschillen zullen zijn als leerlingen die zich nu verspreiden over onderwijsvormen van lavo tot en met vwo bij elkaar worden geplaatst in een klas van dertig?
De theoretische oplossing is dat binnen zo’n klas gedifferentieerd onderwijs moet worden gegeven. Van Pinxteren noemde het echter absoluut onverantwoord te kiezen voor een onderwijsmethode die nog nergens haar deugdelijkheid heeft bewezen en waarvan vele theoretici en practici staande houden dat ze onmogelijk en onuitvoerbaar is. Het werken met ‘differentiatie binnen klasseverband’ wordt dan ook niet gekozen omdat dit op interne gronden de beste manier blijkt, maar omdat deze methode in de gekozen structuur de enige mogelijke zou zijn.
Bij lezing van het Ontwikkelingsplan krijgt men het beeld voor zich van een supermarkt: elke leerling trekt met zijn karretje door een rijkvoorziene onderwijswinkel en zoekt in z’n eigen tempo z’n eigen artikelen uit. Dat ziet er niet onaantrekkelijk uit, maar de rector van het Deurnese gymnasium voorspelde dat de beoogde persoonlijke ontplooiing zal uitlopen op individualisme, vereenzaming en onzekerheid of kuddegeest. Hij pleitte voor een structuur die de gemeenschapszin en het groepsleven van een vaste klassegroep intact laat.
Commentaar leverend op het voorontwerp van een wet voor het ongedeeld vwo, herinnerde J.Marcellis aan uitspraken van de minister en de staatssecretaris dat de klassieke vorming niet bedreigd wordt en dat alles kan blijven zoals het is. Maar als er dan toch niets verandert, waarom moet er dan eigenlijk een wetsontwerp komen?
Bij de constatering van staatssecretaris De Jong dat ongeveer de helft van de scholen al is overgegaan tot ongedeeld vwo, moet worden opgemerkt dat bij dit soort tellingen ten onrechte steeds worden meegerekend gymnasia die de scheiding tussen alfa en bèta hebben opgeheven, maar nog steeds gymnasia zijn. In deze gymnasia volgen alle leerlingen in de onderbouw nog steeds zowel Latijn als Grieks, terwijl in de bovenbouw één van deze talen verplicht is.
Een ongedeeld gymnasium is niet hetzelfde als ongedeeld vwo in een lyceum of scholengemeenschap. Bovendien wordt ongedeeld vwo door het ministerie van O en W sterk gepropageerd. De redenen waarom scholen ertoe zijn overgegaan, zijn dan ook lang niet altijd principieel.
Na een bespreking van de uitvoering van het wetsontwerp en de regeling voor de opheffing van scholen concludeerde Marcellis schamper dat wie een gymnasiale opleiding in stand wil houden, dat gerust mag doen – maar wel in minder tijd en vooral voor minder geld.
Spreken over klassieke vorming is geen uiting van dweperij, maar van realiteit.
Gymnasiasten zijn afkomstig uit alle lagen van de bevolking. Men komt dus niet op voor een luxe van bevoorrechten, aldus Cath.
(NRC, 25 febr. 1980)
Rector en leraar tegelijk…(1)
Zie daar het voordeel van het rector- en leraarschap in één persoon.
Va Pinxteren was niet alleen rector, maar ook leraar klassieke talen. Hij gaf meestal Grieks en schreef en sprak ook nieuw-Grieks.
Hij zette een aantal zaken helder op een rij; zaken die ook BON in zijn vaandel draagt.
Ten eerste wijst hij op de ideologische keuze die het ministerie maakt:
“Duidelijk moet worden dat de keuzes van de bewindslieden beslist niet berusten op ontwikkelingen ‘die kennelijk allerwegen leven’.”
Ten tweede zet hij zijn vraagttekens bij uitstel van schoolkeuze:”Waarom zouden degenen die met 12 al wél goed kunnen kiezen, nog twee of drie jaar moeten wachten?”
Vervolgens legt hij de nadruk op de verschillen die er tussen kinderen zijn:”Beseft men werkelijk niet hoe groot de verschillen zullen zijn als leerlingen die zich nu verspreiden over onderwijsvormen van lavo tot en met vwo bij elkaar worden geplaatst in een klas van dertig?”
Ten vierde uit hij zijn twijfel over beslissingen die genomen worden zonder dat proefondervindelijk is vastgesteld dat goede besluiten zijn:” Van Pinxteren noemde het echter absoluut onverantwoord te kiezen voor een onderwijsmethode die nog nergens haar deugdelijkheid heeft bewezen en waarvan vele theoretici en practici staande houden dat ze onmogelijk en onuitvoerbaar is.”
Ten vijfde zet hij vraagtekens bij ‘differentiatie binnen klasseverband:”Het werken met ‘differentiatie binnen klasseverband’ wordt dan ook niet gekozen omdat dit op interne gronden de beste manier blijkt, maar omdat deze methode in de gekozen structuur de enige mogelijke zou zijn.”
En voorspelt hij:”….dat de beoogde persoonlijke ontplooiing zal uitlopen op individualisme, vereenzaming en onzekerheid of kuddegeest. Hij pleitte voor een structuur die de gemeenschapszin en het groepsleven van een vaste klassegroep intact laat.”
Rector en leraar tegelijk….(2)
En tot slot geven Marcellis en Cath aan in hoeverre de minister en staatssecretaris de scholen om de tuin leiden met halve waarheden en gebrek aan kennis van zaken.
Waarschijnlijk doen zij dat bewust om hun ministeriële ‘verborgen agenda’ door te drukken.
Zo blijkt uit bovenstaande de voordelen van leiderschap, als een rector ook weet wat er op de werkvloer gebeurt. En niet alleen weet, maar daar ook zelf daadwerkelijk aan meedoet.
Zoiets is alleen maar mogelijk in een ‘kleiner schoolverband’, zoals bij de meeste categoriale gymnasia.