Neerlandofonie en Laag Duits

Het centraal planbureau heeft in het secundair onderwijs tekorten vastgesteld in het onderwijs in Wiskunde en Nederlands. Over het eerste is binnen BON al veel geschreven. Over het bestrijden van het laatste tekort wil ik graag een debat openen.
Sommige oorzaken van het afnemend vermogen om met de Nederlandse taal geraffineerd te spelen liggen voor de hand. Algemene niveauverlaging, afnemende intelligentie, het accentueren van taal als middel om te communiceren over triviale en formele zaken waardoor haar charme verdwijnt, stompzinnige TV-programma’s waarin alleen maar mensen voorkomen waaraan je je niet kunt optrekken en het gebruik van SMS-taal.
Maar er is ook nog een andere reden. Totdat de Mammoeth van de eerste onderwijshervorming het porselein van de HBS, Gymnasium en MULO vertrapte luidde op het centraal schriftelijk eindexamen de opdracht voor alle vreemde talen, waaronder 3 moderne: “Vertaal in goed Nedelands”. De te vertalen tekst was meestal literair getint en kon daarom ook alleen maar goed vertaald worden door mensen met een goede beheersing van de Nederlandse taal. Leren van een vreemde taal en van goed Nederlands ging vaak gelijk op en eigenlijk begreep ik als leerling toen niet goed waarom we in die tijd ook nog les in Nederlands hadden. Nederlands kende je toch al?
Mijn voorstel is dat BON er zich voor inzet dat voor Frans en Duits het vertalen in ere hersteld wordt. Doordat Engels nu de taal geworden is waarmee iedereen in de wereld met iedereen in de wereld een oppervlakkig babbeltje kan opzetten hebben we daar Frans en Duits niet meer voor nodig. Dat wij ons die talen mogen laten smaken als cultuurtaal en ons trainen om de daarin gevonden schoonheid in het Nederlands weer te geven. Ons vermogen om in onze eigen taal dingen mooi en pregnant te zeggen zal bij velen van onze leerlingen daardoor met een sprong toenemen.

52 Reacties

  1. Ik denk dat de achteruitgang
    Ik denk dat de achteruitgang van het geschiedenisonderwijs ook heeft veroorzaakt dat het Nederlands is verslechterd. Nederlands is meer en meer een vak apart geworden, terwijl het eigenlijk een basis zou moeten zijn voor alle vakken. Geschiedenis is bij uitstek een vak waar het ook gaat om goed lezen en schrijven. Het is jammer dat bij ons op school daar niet meer over nagedacht wordt.

    • positie moderne vreemde talen
      V’o’or de invoering van de Mammoetwet vereiste de aard van de te vertalen teksten dat je ook geschiedkundig belangrijke woorden in een vreemde taal kende, b.v. Charles le t’emeraire, les pr^etres r’efractaires, pros’elyte, death warrant etc. Maar toen had secundair onderwijs nog iets met het overdragen van hogere cultuur te doen.

  2. Te kort door de bocht
    Beste Seeger,

    Het niveau van het Nederlands is inderdaad vreselijk laag. Alhoewel ik wiskundige ben, stoort me het niveau van de taal nog veel meer dan dat van wiskunde. Simpel omdat het Nederlands de taal is waarin je denkt en formuleert.
    Ik hoor ook wel vaker dat het stoppen met vertalen Duits/Frans naar het Nederlands daar wel eens een oorzaak van kan zijn. Ik weet het echter niet. Er zijn zo vreselijk veel zaken veranderd, het niveau van de leraren is zo achteruit gegaan, de eisen zijn zo verlaagd, dat ik het simpelweg onvoldoende duidelijk vindt dat terugkeren naar vertalen de (beste) oplossing voor dit probleem zou zijn.
    Laten we eerst maar eens goed aandacht aan het Nederlands zelf besteden, gestructureerd en onder leiding van vakdocenten.
    Kortom: het gaat mij om beter, gestructureerd onderwijs. Welke didactische methode is iets te specifiek om zonder verder gedegen onderzoek dat als BON-doel vast te stellen.

    • downgrading and upgrading
      Mijn naam is wel wat gemoderniseerd sedert “Segher die God gaf”.
      Dat het wel eens te laat zou kunnen zijn om weer naar vertalen terug te keren omdat er daarvoor nu te weinig gekwalificeerde leraren zijn is ook mijn vrees. Voor terugkeer naar vertalen zouden universitaire eerste graders nodig zijn (of de oude MO-B-opleiding) en die mijden het onderwijs. Maar het probleem van te laag gekwalificeerde docenten zal zich ook wel bij het vak Nedelands (gaan) voordoen.

  3. et moi aussi!
    Ik moet eerlijk bekennen dat mijn eigen nederlands ook steeds slechter word(t?).

    Daar waar ik een aantal jaren geleden nog wist hoe ik de dingen moest schrijven, is het nu tot een steeds dieper peil gedaald.
    En inderdaad…. In het engels kan ik mij waarschijnlijk grammaticaal gezien beter uitdrukken. (Althans op papier).

    Mijn nederlands word(t?) slechter. En mijn engels ook. Met de meest mogelijke moeite moet ik mijzelf dwingen om “you” niet te spellen als “U”. De opruk van de MSN- en SMS-taal gaat verder.

    Wellicht is het binnenkort ook wel officieel dat je “U” gebruikt in het engels. En wat dachten we van “idd” als officiele afkorting in het nederlands voor “inderdaad”? (voor zover ik weet nog niet opgenomen in de dikke van Dale.)

    Ik betrap mijzelf ook vaak op engelse uitdrukkingen en gezegden. (En niet omdat ik yupperig over wil komen).

    Is dit een teken aan de wand? Is onze taal aan het verloederen? of slechts aan het veranderen?

    GrTz (ook zo’n leuke),

    Meester Prikkebeen.

    • ‘S Levens Felheid
      Meester Prikkebeen,

      Roerig ben ik het met u eens. Door ons jachtig bestaan verloeder(t)(d) ook onze kennis van taal.
      De computer is hier mede debet aan, eerder schreef je op papier en papier had geen ‘backspace’. Als de inkt van je mooie en duurgekochte vulpen het plantaardige vel papier kietelde, dan was dat voor eeuwig. Type-ex is uit den boze, alleen een rechte streep zou eventueel mogen. Maar meestal verfrommelde je het papier na een fout om daarna met nog meer concentratie opnieuw te beginnen.
      MSN -en SMS-taal is ook zoiets, alles moet sneller. Prachtige volzinnen met beeldende bijvoegelijke naamwoorden kosten tijd om te bedenken, te schrijven en te lezen.
      Deze tijd nemen de meesten niet meer.

      Nu ga ik Huizinga lezen. Hij had hier tenminste wel tijd voor.

      Historia vitae magistra

      • De rekenmachine en de tekstverwerker
        De rekenmachine is een fantastische uitvinding voor mensen die zonder rekenmachine kunnen rekenen.
        Zij begrijpen namelijk wat die rekenmachine doet, kunnen hem dus op waarde schatten en op de correcte manier gebruiken.
        Voor degenen die hun tafels niet kennen en mensen die ‘Meneer Van Dalen Wacht Op Antwoord’ niet begrijpen, biedt een rekenmachine maar weinig verbetering.

        Op dezelfde manier is de tekstverwerker een geweldige vooruitgang voor gebruikers van het Nederlands die de elementaire spelling en grammatica beheersen. Ook deze mensen vergissen zich, willen teksten anders rangschikken en bij nader inzien een nog betere formulering kiezen. Voor alle schrijvers moet dit een gigantische vooruitgang zijn geweest.
        Voor Huizinga was de tekstverwerker waarschijnlijk een uitkomst geweest. Waarschijnlijk had hij zijn ‘Herfsttij’ op die manier veel sneller geschreven en tijd overgehouden voor nog veel meer meesterwerken.
        De mensen die MS-Word vanwege de spellingscontrole moeten gebruiken, zullen er veel minder aan hebben.
        Grammaticale onzin wordt door zo’n programma niet opgespoord.

        • Homo Ludens
          Beste S. Stevin,

          Dat is precies wat ik bedoel. Mijn dank heb je voor de aanvulling.

          Historia vitae magistra

    • stiefkindelijke behandeling
      De Nederlanders zijn nooit trots op hun taal geweest en het bevorderen van het gebruik van Nederlands buiten de landsgrenzen is in onze geschiedenis nooit een streven geweest. Onze jongens van de VOC wilden alleen maar geld verdienen. In Nederland is een proces in gang gezet om universitair onderwijs voortaan in het Engels te geven. Nederlands wordt dan een Europees dialect of een dode taal zoals Latijn en Grieks. Shorthand en rebus-achtige taal voor MSN en SMS is een soort slang en ik zie geen bezwaar tegen het gebruik ervan zolang het ook beperkt blijft tot MSN en SMS. De griffier van een rechtbank schrijft ook in steno. Nederlans verloedert door affectieve verwaarlozing.

  4. Mijn steun heeft u
    In het basisonderwijs moet het Nederlands technisch op poten worden gezet: zinsontleding en spelling, zodat een kind het verschil ziet tussen een zelfstandig naamwoord, een werkwoord en een voltooid deelwoord. De ouders en overige leerkrachten die intussen zijn vergeten hoe dat moet, kunnen het dan weer van hun kinderen leren.

    Vervolgens moet je in ALLE vakken (en niet alleen bij de talen) in het voortgezet onderwijs eisen stellen aan het taalgebruik. Bij mijn eigen (exacte) vak ga je dan dingen fout rekenen die zwak worden geformuleerd, zoals zinnen waarin het werkwoord ontbreekt.
    Eerlijk gezegd durf ik dat nu gewoon niet, omdat de toch al huiveringwekkende resultaten dan nog slechter zouden worden.

    Ik vraag mij wel af hoe dat lang geleden, in mijn eigen schooltijd (1965-1970), ging. Ik kan me voorstellen dat men toen ook reeds een oogje dichtkneep als er een niet vakeigen zonde werd begaan. Ik zou dat werkelijk niet weten.

    Deze zaken zouden eigenlijk met een schoolbreed Deltaplan moeten worden aangepakt. Als er iets is, dat zich voor een vakoverstijgende (..urrrp..) aanpak leent, dan is dit het wel!

    Over welsprekendheid moeten we het voorlopig maar helemaal niet hebben. Het zou al heel prettig zijn als we bereikten dat de CITO toets een zekere garantie bood op een basale kennis van het Nederlands.

    En over laag Duits gesproken: het eigentijdse woord ‘risicovol’ in plaats van het aloude ‘riskant’ lijkt me een voorbeeld van een germanisme.

    Hochachtungsvoll, S. Stevin

    • Alle vakken
      Misschien moeten wij in het onderwijs ook maar eens afstappen van die rare mode om toetsvragen vooral in meerkeuzevragen te vatten. Ik ken een heleboel collega’s die deze manier van bevragen “zo gemakkelijk bij het nakijken” vinden.
      Wanneer ik mijn leerlingen voor mijn vak (maatschappijleer) vraag om argumenten voor of tegen en dit in volledige zinnen op te schrijven, hoor ik alsmaar dat dit overdreven is en nergens, bij geen enkel vak, hoeft.
      Het is iedere keer weer een heel gedoe.

      • Meerkeuzevragen
        Ga alsjeblieft door met proefwerken zonder meerkeuzevragen. Ik ken ook de verhalen over docenten die meerkeuzevragen zo makkelijk vinden na te kijken en leerlingen die zich een breuk schrikken bij het eindexamen, waar de vragen ‘open’ zijn. Ik ken de eindexamens maatschappijleer (ik moest surveilleren) en met meerkeuzetoetsen help je je leerlingen voor geen meter.

        Mijn uitgangspunt is dat er alleen multiple choice getoetst mag worden wanneer het CSE meerkeuze kent. En zeker voor maatschappijleer en geschiedenis is de docent dan flink het bokje (zeker gezien de duizenden manieren waarop een leerling bij deze vakken een goed antwoord kan geven), maar dat hoort bij die vakken.

        Kortom: denk aan je vak en je leerlingen en negeer de luilakken.

      • meerkeuze?
        Meerkeuzevragen bedenken kost een enorme hoeveelheid tijd. Het is enkel bij hele grote aantallen tijds-efficient. De meeste meerkeuze toetsen die ik heb gezien zijn van abominabele kwaliteit.
        Maar dat gezegd hebbende wil ik wel een lans breken voor eenduidige antwoordvragen (in die vakken waarbij het kan). Zo laat ik leerlingen bij wiskunde liever van 4 functies de nulpunten bepalen waarbij fout gewoon fout is (rekenfout, leesfout, begripsfout… allemaal fout, want ik zie enkel het antwoord), dan dat ik verwacht dat van alle antwoorden de tussenstappen worden opgeschreven (waarbij van mij dan weer verwacht wordt dat ik antwoorden waarin in het begin een fout zit helemaal doorreken en kijk of het verder wel goed is gedaan).

        Wat ik wil zeggen is dat nakijken een enorme hoeveelheid werk is en dat het loont om dat efficient te doen. Niet uit luiheid maar omdat die tijd beter gebruikt kan worden om extra aandacht aan de (in mijn geval) studenten te besteden.
        Het lijkt me dat je wijs met dergelijke zaken moet omgaan. (Deze laatste zin draag ik zelf voor als “open deur van de dag”.

        • hiërarchie der toetsen
          Ik weet weinig van de hiërarchie der toetsen in het secundair onderwijs. Maar het lijkt me slim om voor huiswerkoverhoring toetsen te maken die door de computer kunnen worden nagekeken. Het verbaast mij dat dat nog niet op grote schaal gebeurt want dat nakijkwerk is jammer van de tijd van de docent. Bij zwaartellende proefwerken die een groot gebied van de leerstof beslaan maken open vragen fouten traceerbaar zodat kleine fouten in het begin van een beantwoording niet altijd onredelijk zwaar meetellen in het eindoordeel.
          Overgens leent vertalen zich het minst voor correctie door een computer en daarmee ook voor controle door de leerling zelf aan de hand van een antwoordenboek. Voor het leren vertalen moet vaak klassikaal worden lesgegeven. Dat maakt het niet populair bij voorstandersvan het nieuwe leren

        • Toetsen
          Toetsen zijn metingen of iets in voldoende mate aanwezig is. Vooral als er onvoldoendes gescoord worden is feedback belangrijk. Bij MC-toetsen valt er niet veel te feedbacken. Teveel nakijkwerk kan ook gereduceerd worden door de toetsen `slim`op te stellen.
          Het probleem zit meestal in het feit dat de school zich verplicht heeft om de cijfers binnen ….. zoveel dagen bekend te maken.

          • scheiding van kennis en inzicht
            Ik denk bij de moderne talen aan zo iets basaals als het leren van woordjes. Daarbij wordt helemaal geen inzicht getest maar alleen maar “ domme” kennis. Deze testjes hoeven niet eens in de klas afgenomen worden en zelfs niet door alle leerlingen te gelijker tijd gemaakt te worden. Een randomizer zorgt ervoor dat het tijdstip van testen er niet toe doet en dat er ook niets valt af te kijken. Foutenanalyses kunnen hier in principe ook door de computer gedaan worden. Onvoldoendes kunnen opgevat worden als bewijs van gebrek aan inzet en de betreffende leerling kan eventueel bestraft worden. Leraren kunnen aannemelijk maken dat een onvoldoende rapportcijfer niet aan hen ligt en zich zo veel ellende besparen. Inzicht, waarvoor de docenten wel verantwoordelijk zouden moeten zijn, kan dan getest worden in daarop gerichte open vragen.Overigens hoeft het tetsen van woordenkennis via een computer waarschijnlijk niet in MC-form afgenomen te worden

          • woordkennis en MC toetsen
            Je laatste opmerking triggert mn herinnering. Een jaar of twintig geleden ontstonden de eerste drill&practice COO programma’s (COO was destijds een bekende afkorting voor computer ondersteund onderwijs).
            Zo was er ook een oefenprogramma voor Franse woordjes (inclusief toets). Nu is er altijd een probleem bij vertalingen dat als het geen MC is, je allerlei synoniemen in de database wilt hebben die ook goedgerekend worden, en dat je iemand ook niet wilt afstraffen op een tikfout.
            Het betreffende programmaatje had een even simpele als geniale oplossing. Als je als antwoord “velo” gaf (bij de vertaling van “fiets”) dan kwam die met: “ik heb als antwoord “biciclette staan”, vind je jouw antwoord ook goed?

          • Quantumvoordeel
            Jouw verhaal maakt duidelijk dat er veel werk gestopt moet worden in het bedenken en implementeren van goede overhoringsprogramma’s. Maar het moet dan ook niet zo zijn dat elke school zijn eigen overhoringsprogramma maakt en met woorden vult. In welke mate een computer kan bijdragen aan de vergroting van vocabulaire weet ik niet.

          • woordjes leren
            Puur woordjes leren voor een vreemde taal lijkt me niet erg zinvol. Je moet daar ook een punt voor geven, dat punt moet meetellen vinden de leerlingen, en terecht. Gelegenheid voor de zwakkere leerlingen om het cijfer op te halen;levert tegenwoordig vaak problemen op bij de rapportvergaderingen, wanneer de diepe onvoldoendes voor Duits en Engels, vakken die in dit voorbeld gegeven worden door vakbekwame docenten, staan naast de negen voor Frans, een vak dat gegeven wordt door een docente met een HNL-opleiding, die zelf de mavo destijds niet heeft gehaald en dol is op woordjesoverhoringen, omdat ze de zinnen zelf niet aankan.Beter is het, lijkt me, om de woordjes die je geleerd wil heben in een kontekst te zetten, korte zinnetjes en die Nederlands-Frans te laten leren; zinnetjes die ze in de praktijk tegen kunnen komen.Vakantie,camping,uitgaan.Laat die woordjes regelmatig terugkeren in een steeds nieuwe kontekst. Het lijkt heel ouderwets, maar het is de beste methode, ook belangrijk is dat de leerlingen het ook zelf leuk gaan vinden wanneer ze zo vorderingen maken. Ik herinner me een leerling die bij MacDonalds werkte, en me trots kwam vertellen dat hij een Franse familie had geholpen; de familie was eerst naar enige oudere leerlingen gestuurd, ze stonden met hun mond vol tanden. Ik vroeg de leerling hoe hij zijn succes verklaarde:”Die zinnen , meneer, daar leer je tenminste wat van”. In de bovenbouw hoeft er helemaal geen sprake meer van te zijn om woordjes te stampen. Laat de leerlingen zoveel mogelijk lezen in de vreemde taal, begeleid ze daarbij in het begin door gewoon het moeilijke woord voor te zeggen; is er eenmaal een basis gelegd, dan maken ze razendsnel vorderingen.

          • Wat de efficienste manier is
            Wat de efficienste manier is om een groot vocabularium aan te leggen weet ik niet. Misschien is dat ook niet voor alle leerlingen dezelfde. Als buitenstaander (hoewel ik 5 vreemde talen heb moeten leren) zie ik 4 componenten bij het leren van een taal: woordjes, zinsconstructies volgens een grammatica, ideoom en betekenisnuances van woorden. Het eerste, het leren van de grondbetekenissen van woordjes gaat misschien toch het beste via stampwerk maar als sommige leerlingen effici’enter kunnen leren als alle woordjes in zinsverband staan moet hen deze methode geboden worden. Woordkennis testenmoet echter met losse woordjes geschieden. Wanneer woordjes testen een te grote bijdrage aan het rapportcijfer levert krijgt dat rapportcijfer minder voorspellende waarde. Daarom zou het niet kennen van woordjes niet tot een laag cijfer voor een vak moeten leiden maar tot disciplinaire maatregelen. Woordjes overhoren zou ook het beste via de computer kunnen gebeuren.

    • een opdracht vol risico’s
      RISKANT heeft voor mij de connotatie van gokken of gebrek aan verantwoordelijkheid. Onverantwoordelijkheid mag je bij voorbeeld niet veronderstellen van iemand die aangesteld wordt om een kwakkelend bedrijf te redden. Zo iemand krijgt dus een risicovolle opdracht voor het mislukken waarvan hij zich heel verantwoordelijk verzekert door een vertrekpremie te bedingen.

  5. Pas op met uw oordeel over gebrekkige beheersing Nederlands!
    Wie schetst mijn verbazing toen ik er achter kwam dat er tijdens mijn universitaire opleiding Nederlands (1972-1979) nauwelijks aandacht werd besteed aan zoiets als ‘correct Nederlands’ of ’theorie achter de spellingregels’. Het leek wel alsof het de hooggeleerden geen moer interesseerde! Men koos zeer bewust voor descriptie en niet voor prescriptie. Immers: de taal is van gans het volk en als gans het volk verandert, neemt het zijn taal daar in mee – niet tegen te houden! Vooral dorpsschoolmeesters (uitgestorven) pleegden zich op te winden over de ‘verloedering’ van de taal en schreven dan boze ingezonden stukken (waarin het leuk zoeken was naar fouten die ze zelf vervolgens weer maakten).
    Je taal ‘goed’, d.w.z. volgens allerlei (soms ronduit eigenaardige) normen van een talige elite, beheersen is genade, geen verdienste. Seger, je schrijft het zelf: “Nederlands kende je toch al?” En er zijn nogal wat terreinen waarin men dient te excelleren: welsprekendheid, grammaticale vaardigheid, beheersing van stijl, spellingvaardigheid, hoe de schoolboekjes het maar mogen noemen. Hoe goed zijn we zelf eigenlijk? Maken we straks allemaal even het Groot Dictee? Goeie oefening in nederigheid!
    En nou niet allemaal over me heen vallen met beschuldigingen van ’taalrelativisme’. Ik streep me het schompes en loop de ganse werkdag te schaven aan taalgebruik van leerlingen. En voor degenen die beweren dat het tegenwoordig zoveel erger is dan vroeger heb ik nog wel een brochure uit het begin van de jaren vijftig in de kast staan. De spelling en stijl doen erg oubollig aan, maar de inhoud is hetzelfde: het taalgebruik van onze schooljeugd verloedert in hoog tempo!

    • Misschien had men vroeger ook gelijk
      Het zou best eens zo kunnen zijn dat het taalgebruik van onze schooljeugd vijftig jaar geleden verloederde en dat dat nog steeds het geval is. Veroedering kan een zeer langdurig proces zijn. En inderdaad: in de zesiger jaren is door allerlei gezaghebbende taaldeskundigen beweerd dat elke taaluiting correct is (op voorwaarde wellicht dat men elkaar zou begrijpen). Die idioterie, dat idee dat je geen aandacht hoeft te besteden aan vorm en regels, die idioterie werkt nog steeds door.
      Ik heb er geen cijfers over, maar het zou men niets verwonderen als er de laatste honderd jaar in eerste instantie een verhoging van taalvaardighedi heeft plaatsgevonden (onderwijs werd verplicht) en dat vanaf een jaar of vijftig geleden een en ander weer naar beneden aan het gaan is (omdat letten op taalfouten politiek incorrect was, want iedereen is toch gelijk, en omdat het onderwijs naar beneden is gekacheld.
      Dus wetende dat ook vroeger werd geklaagd over verloedering van de taal, durf ik ook nu te zeggen dat het taalgebruik verloedert. Beide zijn ontegenzeggelijk waar, vrees ik.
      Ook denk ik dat de simpele wens om de taal te vereenvoudigen er voor zorgt dat de taal minder subtiel wordt, minder expressief wordt. Straks verdwijnt het onderscheid tussen “dat” en “wat”en tussen “hun” en “zij” Opnieuw een verarming.

      • En die verarming betekent ook: meer onzin
        Wanneer het geschreven taalgebruik wordt ‘vereenvoudigd’ (vaak worden de regels alleen maar ingewikkelder), kan de betekenis van een geschreven uitspraak dubbelzinnig worden.
        Door bijvoorbeeld een d door een uitgesproken t te vervangen, verandert de functie van een woord in een zin, en daarmee de betekenis van die zin.
        Er staat dan gewoon iets anders dan wat de schrijver bedoelt, soms zelfs precies het omgekeerde.
        Waar bij het gesproken woord die betekenis nog wel uit de klemtonen en de context is op te maken, wordt bij het geschreven woord een belangrijke verduidelijking uit de spelling gehaald.

      • Iedereen heeft verstand van Nederlands!
        Zelfs de ‘zes(t)iger jaren’ (Germanisme) krijgen alweer de schuld! 17-9-1944 leest in mijn stuk ‘vijftig jaar geleden’, terwijl ik het over de jaren vijftig heb, dus voordat die ‘idioterie’ begon, nietwaar? De gezaghebbende taalkundigen uit de jaren zestig zijn hier niet vertegenwoordigd en kunnen zich tegen de verdraaiing van hun standpunten niet verdedigen. U kunt gerust van mij aannemen dat het merendeel bestond uit consciëntieuze geleerden die zich via werken in basis- en voortgezet onderwijs middels avondstudies hadden opwerkt tot het hoogleraarschap en alles wisten van vormen en regels.
        Maar Nederlands is echt niet alleen uw Nederlands. Sinds de middeleeuwen ontwikkelt onze taal zich en onderweg (vooral vanaf de 17e eeuw) probeert Jan en Alleman er (spelling)regels en structuren in aan te brengen. Een verzinsel uit die tijd is bijvoorbeeld het scherpslijpersverschil tussen ‘hun’ en ‘hen’, waarmee generaties geworsteld hebben. Vanuit de historische taalkunde weten we dat er heel wat meer willekeurige ‘correctheid’ is aangebracht en weer verwijderd. Steeds bleken de gebruikers zich daar weinig van aan te trekken.
        Uiteraard heeft 17-9-1944 geen cijfers ‘over’ een ‘verhoging’ van taalvaardigheid. Daar zijn geen cijfers van.

        • 2006-50=1956
          De vijfigerjaren zijn toch wel zo’n beetje 50 jaar geleden. Maar dat zal niet uw werkelijk punt zijn.

          Ik beweer dat het feit dat er vijfig jaar geleden ook over taalverloedering geklaagd werd geen enkel argument is om te zeggen dat de huidige klachten ongegrond zijn.

          Verder geef ik overwegingen die dat beeld aannemelijk kunnen maken. Die overwegingen: eerst meer onderwijs voor meer kinderen en later slechtere kwaliteit van het onderwijs zijn plausibel en daar reageert u in het geheel niet op.
          U geeft slechts aan dat taal verandert en onderhevig is aan verzinsels die mensen er bij en af doen. Ik kan het hier met u eens zijn, en een aardig voorbeelt hiervan is de meer fonetiese spelling die een tijt geleden wert gepropageert. Die discussie kwam van de taalgeleerden. Ik heb nergens gezegd dat die mensen niet hoog opgeleid waren. Of het nu oud schoolmeesters waren of jonge promovendi is geen punt van overweging: ik kwalificeer het voorstel als idioterie. Ook intelligente mensen doen soms idiote uitspreken.

          De laatste zin van uw betoog vat ik ook maar op als een ondersteuning van mijn standpunt al lijkt er door gebruik van het woord “uiteraard” een tegenspraak te zijn tussen de feitelijke betekenis van de zin en de wat denigrerende gevoelswaarde die ik er uit ervaar. Zo vanzelfsprekend is het niet dat er geen onderzoeken zouden zijn naar taalvaardiheid vijftig jaar geleden en taalvaardigheid nu.

          Tenslotte zult u ook in mijn bijdragen op dit forum taalfouten kunnen vinden. Ik hoop altijd dat mensen me daarop opmerkzaam maken zodat ik het kan verbeteren. Ik heb hierover zelfs in het forum gesproken. Ik erken mijn beperkingen en streef naar verbetering. Dat is een andere houding dan te zeggen dat de taal toch verandert en dat verschillen tussen “hun” en “hen” er niet toe doen.

          • Punt!
            Rekenen, daar was ik nou weer minder goed in. En u hebt een punt door te stellen dat taalverloedering van vroeger niet kan worden weggestreept tegen die van nu. Ik ben geen onderwijssocioloog, maar meen dat de grote deelname aan het onderwijs (het opmaken van de ‘intellectuele reserve’ van A.D. de Groot) vanaf de tweede helft van de jaren zestig plaatsvond. Voor die tijd vloeiden velen af naar huishoud- en ambachtsschool en daar zal onze taalkwestie niet zo gespeeld hebben. Uw referentie aan de Vereneging van Wetensgappelike Spelling suggereert ten onrechte dat die meer dan een marginaal bestaan in de Neerlandistiek heeft geleid. Overigens niet marginaal omdat ze geen goed punt had, maar omdat de gebruikers er niet aan wilden.
            In mijn andere bijdragen heb ik al geschreven over de moeilijkheden waar men zoal tegenaan loopt bij het afgrenzen van een vlottend begrip als ’taalvaardigheid’: het is maar welke norm je hanteert en hoe hoog je je lat legt (en wanneer!). Daar heb ik er ook op gewezen dat ik geen taalrelativist ben. Ik weiger alleen leerlingen af te rekenen op ‘fouten’ (zoals het verschil tussen hun en hen als het gaat om meewerkend -al of niet met voorzetsel- of lijdend voorwerp) die gebaseerd zijn op lariekoek. Wel streep ik graag fouten aan bij hen die menen anderen de maat te moeten nemen en daarbij zelf over hun eigen schreef gaan.

    • regels contra de taal
      De belangrijkste reden om er spellingsregels op na te houden is dat de uniformiteit van het woordbeeld het lezen zeer vergemakkelijkt. We kunnen voor elk woord in elke functie een aparte spellingsafspraak maken maar dat is een heel onplezierige vorm om te leren spellen en het geeft ons niet de mogelijkheid om bij het vergeten door redeneren toch nog goed te spellen. Als bijkomend voordeel kan het vermogen tot correct spellen iets zeggen over het vermogen om hogere studieën te volgen. Dat is b.v. zo wanneer iemand niet in staat is om de spellingsregels bij de presensstam van een werkwoord of bij het voltooid deelwoord van een zwakke werkwoordsvorm goed toe te passen. Ik had vroeger een spellingsdictator op mijn computer zitten die zo ver ging mij synoniemen voor te stellen als hij vond dat ik een zeldzaam gebruikt woord gebruikte. Verder vind ik dat als je meer dan één koekepan gebruikt om een pannekoek te maken je moet spreken van een pannenkoek en anders van een pannekoek (om niet te spreken van een pan die alle koeken en panne aflevert). Taalbevoogding moet niet debilisering ten doel hebben. Soms trek ik mijn eigen route bij spelling. Waarom mag je bij woorden die uitendelijk uit het Grieks afkomstig zijn voor de kappa geen k schrijven? Waarschijnlijk willen de spellingsdeskundigen hier graag naar het Engels kijken. Ik doe daar niet mee want dat is een politieke keuze.

      • Spellingregels van Seger
        Seger schrijft: “Als bijkomend voordeel kan het vermogen tot correct spellen iets zeggen over het vermogen om hogere studieën te volgen.” Dan moeten we natuurlijk niet te werk gaan zoals Seger zelf: “Soms trek ik mijn eigen route bij spelling”. Als jij je eigen weg gaat (dat ‘route trekken’ lijkt mij een contaminatie van het Vlaamse ‘een plan trekken’ met ‘een route volgen’) dan is het einde zoek. Volgens mij ben jij een door de jaren zestig verpeste taalanarchist en dien je je diploma’s in te leveren. En ‘studiën’ is met één ‘e’!

        Nee, zonder gekheid, gewaardeerde forumdeelnemers: je ziet zelf dat die notie van ‘correctheid’ zelfs onder hooggeleerden (hier ben ik niet ironisch!) een verraderlijk en glibberig pad is. Betreed het met de uiterste terughoudendheid.

        • het glibberige pad van de Kritiek
          Wat u hier zegt is eigenlijk: u maakt zelf ook fouten, dus u mag dit onderwerp slechts na grote terughoudendheid aansnijden.
          Het eerste is waar, het tweede is onzin.
          Lang geleden heb ik ooit eens een balpen gejat. En daarom mag ik nooit meer dieven in hun kraag grijpen?
          Het gevolg van die houding is dat niemand meer kritiek mag leveren. Hij die zonder zonde is, werpe de eerste steen.

          Allen, die enige ervaring in het onderwijs hebben, weten hoe droevig het is gesteld met het uitdrukkingsvermogen van veel van onze leerlingen.
          De vergissingen die Seger maakt in zijn bijdragen zijn de moeite van het vermelden niet waard en zinken in het niet bij het koeterwaals, dat ik zojuist nog in mijn schoolexamens VWO-6 heb moeten doorworstelen.

          Ik vind die dingen onvergelijkbaar en ik vind het volkomen terecht dat dat kreupele Nederlands eens aan de orde wordt gesteld.

  6. Het Cito moet worden afgeschaft, in elk geval voor Nederlands
    Onder bovenstaande kop (behalve het deel achter de komma) schrijft Cyrille Offermans vandaag een gepeperd stuk in de Volkskrant.
    Ik kan daar van meepraten.
    Toen mijn dochter vorig jaar voor haar gymnasium eindexamen deed, kwam ze van het Centraal Schriftelijk thuis met de samenvatting Nederlands. Een mooie tekst. Daar zullen mijn leerlingen goed op gescoord hebben, zei ik haar, want over dat onderwerp zijn wij in mijn lessen uitvoerig bezig geweest.
    “Dan zullen ze het wel niet zo goed gemaakt hebben”, zei ze. “Je moet niet begrijpen wat er staat, je moet juist kijken naar de woorden die in de vraag staan, en dan moet je blindelings het fragment kopiëren dat daarbij hoort. Alleen dan krijg je een goed cijfer”.
    De volgende dag zei ik tegen mijn collega Nederlands in de eindexamenklas dat ze het op de school van mijn dochter toch wel raar deden. “Helemaal niet”, was het antwoord, “zo moet het. En dat is treurig”. “En, zei ze, “je kent de intelligentste jongen van de school. Wat het ons een moeite gekost heeft om hem te leren bij de samenvatting zijn verstand op nul te zetten, je wil het niet weten. Uiteindelijk heeft hij ingezien dat hij het voor zijn eigen bestwil toch maar zo moet doen”.

    • De Nederlands-ellende is al oud
      Offermans velt, door het eindexamen al in de 3e of 4e klas af te nemen, in feite al het doodvonnis over dat examen.
      Een waardeloos examen dus.

      Elders hier (Jaques) werd al geconstateerd, dat in de universitaire studie Nederlands geen aandacht werd besteed aan correct schrijven.
      Kunt u zich een conservatorium voorstellen waar violisten die hun instrument niet beheersen een diploma krijgen? Bijvoorbeeld omdat ze zo leuk hebben ‘samengewerkt’ in het strijkkwartet?

      Maar toen ik zelf, 40 jaar geleden, op de HBS zat, werd er bij Nederlands óók al amper aandacht besteed aan correcte spelling en grammatica. Aan andere, minder tastbare dingen, werd wel aandacht besteed (dat waren overigens geen onzinnige dingen). Men krijgt, gezien deze historische continuïteit, het gevoel dat de Neerlandici nogal neerkijken op het eenvoudige handwerk dat spelling en grammatica heet.

      • Masterclasses
        Op TV zie je soms een masterclass waarbij een uitstekende pianist les krijgt van een werkelijke grootheid. Intrigerende televisie, intrigerend onderwijs. De rolverdeling is buitengewoon helder: de leraar heeft kritiek, op de vierkante milimeter vaak. Hij vertelt hoe wat en wanneer het moet. Hij onderbreekt de leerling en is soms hard in zijn oordeel. De leerling is gespannen en probeert aan de verlangens van de leraar tegemoet te komen. Geen discussie, geen “ik vind mijn interpretatie beter” geen “bedenk zelf eens wat je nog wilt leren en schrijf het in je POP”. Niets van dat alles. Een leraar die weet dat de leerling buitengewoon begaafd is en het als zijn taak ziet deze leerling nog beter te maken. Een leerling die weet dat hij buitengewoon talentvol is, die tot nu toe enkel waardering heeft geoogst, maar die weet dat hij verder kan leren.
        Zulk onderwijs kan op élk niveau. Nou ja.. een beetje buiten de discussie hier, maar je voorbeeld van het conservatorium bracht deze vergelijking in mn hoofd.

        • Meesterklassen in de muziek
          Ok, Ok, we dwalen wat af.
          Maar toch, 1944, inderdaad een goed punt dat u maakt. Een wereld van verschil met de lespraktijk zoals we die op school kennen.
          Maar zet deze ernstige musici eens in een klasje van 25, en ze worden al een stuk minder ernstig.
          Zet ze bijvoorbeeld eens in een symfonie-orkest, en sommigen worden zelfs al een beetje melig.
          Neem de praktijk in een jongeren-symfonieorkest, en het gaat al een beetje op een schoolklas lijken.
          Zelfs dan heb je natuurlijk niet te maken met de bespottelijke discussies die je op school wel hebt, en ik denk dat er oneindig veel meer respect voor de dirigent of de ervaren fluitist is, dan voor de voortPOPpende docent.

          A propos, uw spelling van “m’n” doet een beetje Multatuliaans aan. Wél consequent, zij het niet regulier. Of is uw apostrof gewoon kapot?

          Groeten, Stevin

      • Is correct schrijven het zelfde als vioolspelen?
        Een vergelijkingsargumentatie is pas juist als de vergeleken elementen inderdaad vergelijkbaar zijn. Correct schrijven is een vlottend begrip en omvat nogal wat verschillende onderdelen: spelling, stijl. grammatica. Een viool beheersen veronderstelt techniek en -als je heel goed wilt worden- talent.
        Een universitair docent Nederlands kan grammatica geven, maar het deel van de grammatica (bijvoorbeeld congruentieregels: ‘de media hebben’ i.p.v. ‘heeft’ en ‘de politie, zij kwam ter plekke’ i.p.v. ‘ze kwamen’) dat bepalend is voor correct schrijven is beperkt. Tautologie, pleonasme, contaminatie en dergelijke stijlkwesties komen bij letterkunde aan de orde, maar de Neerlandicus zal zelf moeten ontwikkelen hoe hij er in zijn lespraktijk vorm aan geeft als het gaat om fout gebruik (‘verlangend keken zij uit naar de kerstvakantie’). Spelling volgt soms de logica van analogieën of grammatica, maar is al te vaak een niet door ieders taalgevoel ondersteunde politieke beslissing (cf. de ‘witte’ spelling). Kortom, de notie van ‘correctheid’, is een klein onderdeel van de hele Neerlandistiek en waarschijnlijk slecht vergelijkbaar met een conservatoriumopleiding viool. Tenslotte komen alleen goeie violisten op een conservatorium, dus ik weet niet of ze daar nog lang doorzagen over techniek, zoals eindeloos toonladders oefenen e.d. Naar mijn smaak moet ook een Neerlandicus van huis uit goed in zijn taal zitten en gaat de Neerlandistiek juist over het verdiepen en uitbreiden van bestaande kennis.

        • betrapt
          Denkend vanuit Latijnse en Griekse zinnen weet ik helemaal niet wat er fout is aan ‘verlangend keken zij uit naar de kerstvakantie’. In die Nederlandse zin vraag ik mij alleen af of verlangend in de rol van bijvoeglijk naamwoord gekoppeld is aan “ze” of in de rol van bijwoord aan “keken”. Door het ontbreken van uitgangen en achtervoegsels is dat niet te zien. En ik heb altijd gedacht dat ik de Nederlandse taal goed beheerste.

          • Nederlands: je weet altijd meer niet dan wel.
            Precies, beste Seger en daarmee heb ik hopelijk mijn punt duidelijk gemaakt. Deze zin maakt onderdeel uit van mijn toets Stijl en Spelling in 6VWO. Ik vond hem in een kritiek van de schrijfster Désanne van Brederode op de inleiding bij dat optimistische rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Zij stelde: kun je ook niet-verlangend ergens naar uitkijken? Het is dus een pleonasme. Jij had er duidelijk geen last van, mevrouw Van Brederode wèl en ik reken jullie beiden toch tot een zekere intellectuele elite. Hopelijk zijn mijn VWO’ers morgen extra bedacht op deze stijl’fout’, want ik heb ze stevig getraind. Maar denk je dat ik de illusie heb dat ik ze daarmee ‘correcter’ Nederlands leer? Je maakt ze bewust van de notie ‘correctheid’ en hoopt dat ze er iets blijvends aan overhouden (oeps, dat lijkt ook alweer op een pleonasme…). Bij ons vak geldt des te meer die didactische trits ‘kennen’-‘kunnen’-‘zijn’: ken de regels, laat zien dat je ze kunt toepassen en wees een bewust taalgebruiker. Dat laatste stadium speelt zich af buiten de invloedssfeer van de onderwijsgevende, want het geleerde vindt zijn toepassing in het hele verdere leven.
            Tenslotte: in de 17e eeuw zijn door het (onterechte) denken vanuit de klassieke grammatica veel pogingen gedaan om regels uit het Latijn op onze taal toe te passen. Dat heeft de nodige ellende opgeleverd aangezien de taalgeleerden allerlei Latijnse grammaticale wetmatigheden aan het Nederlands oplegden. Doordat het Nederlands een modernere taalontwikkeling betrof (Latijn was toen al dood) was de ganse voorraad overbodige uitgangen (waar jij ook vergeefs naar zocht) en naamvallen inmiddels geloosd. Dergelijke processen om de taal efficiënter te maken doen zich heden ten dage uiteraard nog voor, bijvoorbeeld bij de verdwijning van het sterke werkwoord en de verschuiving van ‘hun’ in de richting van onderwerpsvorm.

          • vale lingua latina
            “Uitkijken naar”bevat zowel het element “oplettend waarnemen” als het element “verlangen naar”. Als je alleen het tweede element wil versterken kun je niet toevoegen “ten zeerste” Ik denk dat je dat alleen kunt doen door het woord “verlangend”toe te voegen. Dat woord is dan niet overbodig voor het begrip en is dus geen pleonasme.
            Ik heb ook geen pleonasme GEVOELD.
            Latijnse teksten zijn compacter dan Nederlandse. Uitgangen maken het gemakkelijker om eenduidige zinnen te schrijven Daarom denk ik dat het zich uitdrukken in Latijn effici”enter is dan in een taal als Nederlands.
            Dat het leren van Latijn de kijk op taal beïnvloedt ondervond Dr. M van der Wijst die als stelling aan zijn proefschrift toevoegde:
            “De Latijnse grammatica is zò helder en vergemakkelijkt het leren van moderne vreemde talen zozeer, dat het gymnasium niet moeilijker is dan het atheneum, maar eerder gemakkelijker”.

        • Leuke discussie hoor, maar…
          Leuke discussie en nog geestig ook (vooral die pannenkoek uit verschillende pannen,
          die wil ik wel), maar ik weet ook dat wetenschappers,
          met name (mag niet, weet ik) kunsthistorici, geen woord meer op papier kunnen krijgen
          vanwege het gemierenneuk (mag ook niet, denk ik) op de vierkante millimeter.

          • Mieren
            Ja Hals, vroegâh kon ik mijn leerlingen nog uitleggen: je n**kt maar één mier tegelijk, dus is het ‘miereneuker’, maar tegenwoordig met de losse zeden…. Jij doet het dus goed met je ‘mierenneuker’. Ik stuurde ook graag leerlingen naar collega’s met de hulpvraag of het nou ‘billeknijper’ of ‘billenknijper’ was, waarbij tevens allerlei expertise uit de discotheek aan de orde kwam. Kneep de viezerik met zijn hand ver uiteen in alle twee de billen tegelijk? Veel van die onzinnige regels zijn verdwenen, maar er is alweer nieuw verdriet bij gekomen. Leuk om naar te kijken, maar niet zo leuk om te verkopen aan je leerlingen. Vandaar dat ik mij zo overdadig roer in deze discussie, want ik vind dat velen daar erg makkelijk aan voorbij gaan.

        • Dan maar rechtstreeks gevraagd
          Beste Jaques,

          De analogie is kennelijk niet effectief.
          Dan stel ik mijn vragen nog maar wat directer.

          1) Is er enige garantie, dat studenten Nederlands aantoonbaar het Nederlands beheersen op het niveau dat in groep 8 zou moeten worden onderwezen?

          2) Is die garantie er ooit geweest?

          3) Zijn er functionarissen aan de faculteiten waar de studie Nederlands wordt gedoceerd, die zich bezighouden met vraag 1 en vraag 2 en zich daar zonodig zorgen over maken?

          Mijn vrees is (maar misschien wel helemaal ongegrond) dat het antwoord op deze drie vragen ontkennend is, en ik vind dat, zacht gezegd, heel merkwaardig. De consequentie is dan, dat figuren die een zin als Hun hebbe ff een vet boek geschrijft uit de pen laten vloeien, als doctorandus (of heet dat tegenwoordig in goed Nederlands master?) Nederlands door het leven mogen gaan.

          • Maar dat is toch
            Maar dat is toch allang!

            Recent persbericht (al gaat het niet over het vak Nederlands):
            “Rembrandt wist toch wel iets van perspectief.
            De perspectief van de tafel van de Staalmeesters klopt wel degelijk….wanneer je het schilderij maar hoog genoeg laat ophangen.”
            Aldus een afgestudeerd kunsthistoricus, verbonden aan het Rijksmuseum, na jarenlang onderzoek.
            (Iets, wat wij onze brugklassers in de eerste weken van het nieuwe schooljaar al eeuwenlang vertellen.)

          • Rembrandt en het perspectief
            Ik begrijp niet goed wat u wilt zeggen.

            Dat mensen hun vak niet beheersen is een kwaal van alle tijden?

            Neerlandici die hun taal niet beheersen is niet erg want reeds Rembrandt beheerste zijn perspectief niet goed?

            Rembrandt kende zijn perspectief juist wel goed maar die domme student had dat niet in de gaten?

            Ik vind Rembrandts werk heel mooi, maar ik weet te weinig van schilderkunst om uw opmerking te kunnen plaatsen.

          • En rechtstreeks geantwoord
            1) en 2): nee 3) Vermoedelijk wel. Bij mijn laatste bezoek aan de faculteit zag ik de uitslagen van een spellingtoets hangen.
            Terugkijkend op deze hele discussie: ik deel natuurlijk ieders oprechte bezorgdheid, alleen heb ik gepoogd de omvang en complexiteit van het probleem te verklaren. Ik ben uiteraard als vakleerkracht wat bedrijfsblind, ongeveer als de chirurg die niet meer opkijkt van een flinke wond. Het probleem van de gebrekkige beheersing van de moedertaal wil ik daarmee niet bagatelliseren, maar ik geloof oprecht dat het een verschijnsel is waar we mee moeten leven. Nederlanders hebben weinig met hun taal, vergelijkbaar met onze desinteresse in Vondel of Multatuli. Vergelijk dat eens met Shakespeare in Engeland. Over de hele wereld vind je Goethe-instituten die met taalideologische motieven door de Duitse overheid zijn opgericht. De Fransen weren het Engels van hun televisie, de Duitsers synchroniseren het na. De Spanjaarden onderdrukken hun Baskisch en Catalaans sprekende minderheden door die talen voor officieel gebruik te verbieden. Hoewel we qua aantallen native speakers een middelgrote taal hebben, leeft de promotie ervan voor Nederland niet. In Vlaanderen hijgt het Frans in de nek, dus daar zie je een groter taalbewustzijn. Wij zijn kennelijk ons aanpassende polderaars, gericht op handel en diplomatie (waarbij we stom genoeg ons Duits en Frans vergooid hebben). Om met Nietschze te spreken: er moet weer een oorlog komen, liefst met een bezetter die het Nederlands verbiedt. Dat zou de waardering voor de moerstaal de noodzakelijke ‘boost’ geven, zoals we dat eerder hebben gezien tijdens de Tachtigjarige Oorlog.
            Ik ben er tevens van overtuigd dat een groot deel van de taalverloedering te wijten is aan een grotere onderwijsdeelname. Ook mensen uit traditioneel taalzwakke milieus (geen boeken en kranten in huis) klimmen op in posities waar taligheid gewenst is.

          • Het taalprobleem is slechts een voorbeeld
            Ik vrees dat je verklaring onvoldoende is. Inderdaad: “wij” zijn slecht in het verdedigen van onze taal. Maar je geeft zelf aan dat we ook allerbelabberdst omgaan met Frans en Duits. Ik ervaar dat we onze wiskunde te grabbel hebben gegooid en ongetwijfeld weet de historicus dat het bij geschiedenis niet anders is.
            Er is dus meer aan de hand. Als meest directe reden is dat “meer” de vernietiging van het onderwijs door de hervormingen van de afgelopen 25 jaar. Dat is precies de reden achter het ontstaan van BON.

            Maar ook dát is niet zomaar gebeurd. Die vernietiging van het onderwijs is voortgekomen uit een ongetwijfeld goed bedoeld gelijkheidsideaal. Hoger Onderwijs Voor Velen, basisvorming voor iedereen. De Nederlandse cultuur van de laatste vijftig jaar is er een van niet met je kop boven het maaiveld en gecultiveerde zieligheid.
            Ik ben het dan ook niet met je eens dat traditioneel taalzwakke milieus de veroorzakers zijn van taalverloedering. Mijn beide ouders hadden enkel lager onderwijs. Hetzelfde gold voor veel van mijn vrienden. Het is misgegaan op het moment dat “men” in het onderwijs het zielig vond om eisen te gaan stellen.

          • Een harde aanpak tegen gecultiveerde zieligheid
            Ik neem aan dat je wiskundige bent. Denk je dat door een harde aanpak leerlingen beter wiskundig inzicht krijgen? Die harde aanpak zorgt voor een betere selectie en daarmee betere resultaten. Ik heb vaak leerlingen verguisd (niet hardop) vanwege hun taalarmoede om tijdens rapportvergaderingen te ontdekken dat ze steengoed waren in exacte vakken. Wellicht zijn het briljante natuurkundigen of chirurgen geworden. Dus vind ik selectie een lastige ingreep en ben ik opgelucht als een kind ook bij andere vakken onder de maat zit, dan weet je het zeker. Ook laatbloeiers bestaan.
            Belabberd omgaan met Frans en Duits is iets anders dan geen aandacht voor je moerstaal. Het betreft hier het uitkleden van die vakken in de Tweede Fase. En ik durf niet te stellen dat taalzwakke milieus de oorzaak zijn van taalverloedering, maar ik bedoel het algemene principe dat het milieu een van de factoren is bij slagingskansen in het onderwijs. Dus omgekeerd hebben kinderen uit lagere milieus meer te overwinnen. Als jij uit 1944 komt, zijn je ouders (oef, nu moet ik niet weer een rekenfout maken) pakweg uit de jaren twintig. Wellicht behoorden zij tot de intellectuele reserve en kwamen ze niet aan een middelbare c.q. hogere opleiding toe wegens sociaal-economische factoren. Dus taalzwakte heeft niet direct met opleiding te maken.

          • Dertien jaar jonger
            Ha Jacques, die 1944 is niet mn geboortejaar, maar een “thermometer” die aangeeft waar we zijn in onze strijd om goed onderwijs. Van het donkere jaar 1933 via d-day tot aan de slag om arnhem. Zomaar een flauwigheid die plots in me op kwam.

            Mijn ouders waren van eind jaren twintig, dat wel. Maar ik ben niet voor een harde aanpak hoor. Ik merk alleen steeds dat, als je veel van studenten verwacht, je veel resultaat krijgt. Een hogere lat betekent niet dat er minder studenten overheen springen: een lagere lat betekent wel dat iedereen lager springt.

            Inderdaad heb je gelijk over de tweede fase bij de talen. Vreemd dat iemand ooit het idee van deeltalen in zn hoofd heeft gekregen, nog vreemder dat hij dat heeft durven uiten en volslagen onverklaarbaar dat het dan ook nog is doorgezet.
            En natuurlijk speelt het milieu enorm mee bij de prestaties op school. Wat ik echter persé niet wil, is dat dat als excuus gebruikt kan worden.

            Juist door als school de lat hoger te leggen en leerlingen serieus te nemen in hun capaciteiten bereik je meer dan als je van te voren vanwege het zwakkere milieu ook al lagere verwachtingen hebt. Maar er is statistisch ongetwijfeld een correlatie.

            Ik merk iets dergelijks ook bij wiskunde. Voor veel leerlingen wordt het falen bij wiskunde thuis geaccepteerd (“Ja jongen, ik vond het vroeger ook altijd zo vreselijk moeilijk”). En je kunt dan de donder op zeggen dat het niks meer wordt.
            Ik heb vorig jaar in 6×3 uur wiskunde gegeven aan een groep meisjes die niets met wiskunde hadden, maar voor hun opleiding (toelating) statistiek en financieel rekenen moesten halen. De resultaten waren verbluffend. Er werd keihard gewerkt en ik zorgde voor de uitleg, de peptalk en het tempo (hoog!). Het kan dus gewoon wel.
            Nou ja… dat zijn mijn drijfveren dus zo’n beetje.

  7. Smeedt het ijzer als het heet is
    De profielcommissies willen de positie van Engels in het VWO versterken en Frans en Duits facultatief maken. Is dit geen buitenkansje om het leren van laatstgenoemde vreemde talen tot een cultureel-intellectueel genoegen te maken en vertalen opnieuw in te voeren?

    • Leg me toch eens uit, Seger,
      Leg me toch eens uit, Seger, waarom vertálen en niet gewoon lezen in het Frans of in het Duits?

      • vertalen
        Het einddoel van het leren van een taal als cultuurgerichte bezigheid is natuurlijk dat je teksten in die taal snel en zonder elke keer woorden op te zoeken kunt lezen en begrijpen. Maar voor het zo ver is helpt het mij als ik een tekst wil begrijpen om die te vertalen in goed Nederlands. Zolang dat niet lukt bestaat er een grote kans dat ik de tekst niet begrepen heb of nuances niet heb opgemerkt. Bovendien is vertalen leuk. Leuker en naar mijn idee betrouwbaarder voor het vaststellen van het begrip van een tekst dan vragen over de tekst beantwoorden. Vooral in een ouderwetse les waar je een leerling niet altijd zonder meer overtuigen kunt. Maar het beoordelen van een vertaling kost de docent relatief veel tijd en kan subjectief zijn en efficiënt leren vertalen maakt klassikaal lesgeven wenselijk waardoor het niet past in het proces- en rendement-denken van managers. Zoals ik al eerder betoogd heb draagt vertalen uit een vreemde taal als brontaal ook bij aan een betere beheersing van Nederlands als doeltaal

Reacties zijn gesloten.