Dhr. Slagter (VO-raad) reageert populistisch

De minister schijnt diploma-inflatie een halt te willen toeroepen door examen-eisen voor het middelbaar onderwijs te verzwaren. Tevens in een poging het algehele onderwijspeil weer wat op te krikken.
De heer S. Slagter meent, als voorzitter van de VO-raad, de regering te moeten waarschuwen voor dergelijke tendensen. Hij doet dit en publique op Radio 1 en gebruikt 2 populistische bezwaren die tevens een drogreden zijn.

1. Hij stelt dat veel leerlingen hun diploma ‘niet hadden gehaald’ als dergelijke eisen eerder hadden gegolden. Dat lijkt me een open deur intrappen. Het mag toch duidelijk zijn dat een school ook opleidt voor het examen, en dat, als een examen verandert, de opleiding mee verandert. Leerlingen die reeds een diploma hebben hoeven niet opnieuw examen te doen. Zij zullen, als het strengere examenpakket na hen is ingevoerd, slechts gaan beseffen dat hun diploma last had van inflatie, maar behouden gewoon hun diploma.
Dat die leerlingen misschien gezakt zouden zijn voor een nu in te voeren zwaarder programma, doet helemaal niet ter zake.

2. De heer Slagter waarschuwt de regering ervoor dat er leerlingen gaan uitvallen. Dat is een populistisch verhaal dat door velen misschien direct aanvaard wordt omdat hij daarmee past in het beeld van ‘we helpen de zwakkeren’. Leerlingen die uitvallen, dat willen ‘we’ toch niet? Voor hen voor er dus ‘gestreden’ door de heer Slagter?
Hier wordt een verkeerd gebruik gemaakt van het begrip ‘uitvallen’.
Onder leerlingen die ‘uitvallen’ verstaan wij leerlingen die op een voor hen geschikt onderwijsniveau zitten, maar die desalniettemin toch uit die voor hen geschikte onderwijsboot vallen. We spreken NIET over uitvallen als leerlingen niet geschikt zijn voor het hoge niveau van een gymnasium b.v.
Als een MAVO-leerling geen gymnasiumdiploma kan halen, spreken we niet over ‘uitvallen’. Het begrip ‘uitvallen’ wordt door de voorzitter ten onrechte gebruikt voor het feit dat een verzwaard examenpakket voor sommigen te hoog gegrepen zal zijn. Want elk middelbaar-school-niveau heeft zo zijn eigen standaard. Een standaard die we aan een diploma gekoppeld willen zien.
Dat onderwijs richt zich vervolgens op het iets zwaardere eindexamenprgramma, waardoor het allerminst zeker is dat leerlingen zullen ‘uitvallen’ in de echte betekenis van het woord.

Ik denk dat veel leraren zich allerminst vertegenwoordigd voelen door deze gemakzuchtige en populistische uitspraken van de voorzitter van de VO-raad.
Waarom hebben we zo’n raad? Zaten we daar op te wachten?

(Ten overvloede misschien: ik beschrijf hier een eigen mening die niet noodzakelijk ook die van BON hoeft te zijn)

13 Reacties

  1. VO-raad
    Zie ook de website van de VO-raad.

    Anders dan de naam doet vermoeden is de VO-raad geen raad voor/van het voortgezet onderwijs: het is de raad van bestuurders in het voortgezet onderwijs. Dat is heel iets anders. Dat leraren niet vertegenwoordigd worden door deze man is dus opzet Moby. Maar net doen alsof de heer Slagter wel de leraren vertegenwoordigt is ook opzet.

    • gelijkschakeling
      Ik denk dat, bij echte vrijheid van onderwijs, de differentiatie tussen besturen dermate hoog is, dat niemand kan menen namens al die besturen te spreken.
      Dat er een instantie werd opgericht die namens alle besturen zou spreken (alle besturen spreken met een tong) beschouw ik als een middel tot gelijkschakeling. Net als WSNS.
      Onderscheid tussen besturen diende te verdwijnen: liefst een grote onderwijsmoloch waarbij alle neuzen in dezelfde richting staan. Ook nog eens versterkt door een Unie van Europa. Ik gruw van dergelijke eenheidsworst idealen.
      Maar ook dit is een persoonlijke mening die niet noodzakelijk die van BON is.

      • niet dem. gecontr. ministerievervanger
        Deze moloch, die de rol van het ministerie van onderwijs dreigt te krijgen zou net als het ministerie van Onderwijs onder het Parlement moeten staan. Dat zullen toch wel alle BONners met je eens zijn.
        Seger Weehuizen

  2. Woordvoerder leraren
    Tot voor kort dachten journalisten dat ze voor commentaar uit het onderwijsveld over Voortgezet Onderwijs het beste konden aankloppen bij de VO-Raad. De naam is inderdaad misleidend. Het is geen Raad (een groep van gekozen vertegenwoordigers), maar de club van (Grote, zeer Grote) Besturen in het Onderwijs.
    (tussen haakjes: kleine besturen komen daarin niet aan de bak).

    Nu valt de heer Slagter als voorzitter van VO-Besturenraad al jaren op door onbesuisde opmerkingen waar leraren zich voor zouden schamen. Hij propageert bijvoorbeeld onderwijs waarin iedere leerling rechtstreeks aangesloten is op een computer, omdat hij denkt dat er een nieuwe “net-generatie” is ontstaan, een mensensoort waar gewone leraren geen weet van hebben.

    Maar de journalisten kunnen nu terecht bij de onderwijscoöperatie (“van, voor en door de leraar”) waar BON deel van uitmaakt. Ze kunnen dus nu ook Moby of mij raadplegen.

    • Onderwijscoöperatiewoordvoerders van BON?
      Dag Philippens,

      Begrijp ik nu dat Moby en jij extra bemoeienis hebben met de onderwijscoöperatie? Dat onderwijsjournalisten en wie dan ook werkzaam in het onderwijs jullie twee dus kunnen aanschrijven voor vragen of opmerkingen?
      Heb ik dat bericht ergens gemist dan? Ik vind het wel belangrijk om te weten. Niet alleen voor mezelf maar ook voor vrienden en collega’s van mij.

      Na de laatste Nieuwsflits van BON (2 november jl.) schreef ik deze groep mensen die BON nog niet echt kennen aan. Ik verzocht ze, met enige spoed als ze het van plan waren, de online-enquête op de site van de onderwijscoöperatie in te vullen en mijn informatie / verzoek om je mening te geven door te sturen naar allerlei andere leraren en docenten die ze kennen. Ik stelde ze op de hoogte van mijn nieuwe hoop op ‘beter onderwijs’ nu BON meedoet met de herijking van de bekwaamheidseisen en dat het gaat om een ingrijpende en belangrijke verandering en dat jullie wachten op onze mening.

      Ik heb ze naar jullie (ons) verwezen en ze alvast ‘de makke’ van de website gemeld:

      Slecht zichtbare data van geplaatste berichten, nieuwe berichten nauwelijks kunnen vinden tenzij je je geregistreerd hebt (doorzetten om dat te laten slagen) en wel twee keer inloggen dan iedere keer, de bijna niet zichtbare verspringingen al naar gelang je op een bericht reageert, de dus niet chronische verlopende tijdlijn in de opeenvolgende berichten. Er zijn veel momenten waarop een nieuwe bezoeker het hier op de website op kan geven.

      (En lid worden, dat lukte me ook niet gemakkelijk. Het duurde een tijd en meerdere meldingen van mijn kant voordat men die 15 euro incasseerde.)

      Het is allemaal niet érg maar nu BON dan meedoet met iets substantieels dan vind ik het wel wat tegenstrijdig dat nieuwe lezers heel wat kunnen dwalen voor ze BON bereiken. En juist werkende leraren en docenten hebben geen tijd om te dwalen.

    • over de website van BON
      Ik heb wel ook gemeld dat er een schat aan informatie op deze website staat.

      Ik ontdek overigens nu in de kantlijn rechts iets, maar de link ‘hier’ is geen werkende link.

  3. Coöperatiemannetjes
    Nee Maud, Moby en ik zijn niet meteen belangrijke mensen in de coöperatie. Ieder lid van BON en van de andere meewerkende organisaties is automatisch lid van de nieuwe Onderwijscoöperatie. Het klopt wel dat ik daar nu een andere rol in speel. Ik zit in de ‘Schrijfgroep’ die de nieuwe bekwaamheidseisen formuleert. Honderd leraren, waaronder veel Bonners, bespreken die tot maart kritisch, geven adviezen en aanmerkingen.
    Die leraren bespreken ze ook weer in hun scholen, zodat we uiteindelijk tot een document komen dat op alle mogelijke manieren door de wringer is gehaald.
    Dat zou een zouteloos, nietszeggend stuk kunnen opleveren. Maar gelukkig is dat niet zo. De leraren zijn erg te spreken over wat er tot nu toe voorligt: een stuk ontdaan van jargon waarin vakkennis, vakdidactiek en pedagogische verhoudingen genoemd zijn en waar geen sprake is van competenties.
    Moby en ik noemde ik, omdat wij nu als leden (ik neem aan dat Moby dat is) beter aan te spreken zijn over onderwijsonderwerpen dan Sjoerd, die ver boven iedereen op een wolkje zweeft en geen leraar vertegenwoordigt.

  4. Examen dat het onderwijs beinvloedt:
    Hier een voorbeeld daarvan. Bij Koninklijk Besluit van 19 maart 1938 wordt bepaald dat het middelbaar onderwijs bij het toelatingsexamen schriftelijk en zo nodig mondeling, de volgende kennis onderzoekt:
    De kennis van de zinsdelen werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijvoeglijke en bijwoordelijke bepaling (zonder nadere onderscheiding) en van de woordsoorten: zelfstandige naamwoorden, werkwoorden (sterke en zwakke, overgankelijke en onovergankelijke), hulpwerkwoorden (zonder nadere onderscheiding), koppelwerkwoorden, lidwoorden, voornaamwoorden (persoonlijke, bezittelijke, aanwijzende en betrekkelijke), telwoorden, voorzetsels, voegwoorden.

    En vandaar dat er op de Lagere School flink geoefend werd met dergelijk zinsontleden. Geen voorzitter die de minister ging waarschuwen voor ‘uitvallers’.

    • Spoorzoeken
      Les in zinsontleding op de basisschool heeft dus een intrinsieke als ook een extrinsieke waarde. Het bevordert goede omgang met en goed begrip van taal. Maar de mate waarin een leerling zinsontleding beheerst heeft ook een voorspellende waarde met betrekking tot de kans dat een leerling een bepaald onderwijstype in het secundair onderwijs aankan. We moeten naar meer van zulke voorspellers zoeken en (her)inplanteren die gebruikt kunnen worden om leerlingen al vanaf het eerste jaar van het voortgezet onderwijs op het goede spoor (schooltype, b.v. Atheneum) te zetten.
      Seger Weehuizen

      • Die waarden betwijfeld
        Al in de zestiger jaren werd de waarde van die grammatica betwijfeld, o.a. door I.J. van der Velde (De tragedie der werkwoordsvormen; Groningen,1956). Het zou een losstaand programma zijn dat weinig te maken had met de echte taalbeleving van het kind.
        Noch voor de taalbeheersing, noch voor de werkwoordelijke spelling, noch voor de aansluiting bij het v.h.m.o., was grammatica-onderwijs de daaraan bestede tijd waard, aldus Van der Velde.
        En zo kwam het dat alleen een minimumprogramma overeind bleef: een programma dat noodzakelijk werd geacht voor de juiste werkwoordspelling binnen het eigen taalgebruik van het kind.
        Een minimumprogramma dat zou helpen het kind inzicht in het eigen taalgebruik bij te brengen. Hiertoe werd ook bij de grammatica het inductieve denken (uitgaan van grondwoorden en grondzinnen) meer gewaardeerd dan het deductieve denken dat van algemene regels uit gaat.
        Grondzinnen waren b.v. een doe-zin, de doe-iets-zin en de is-zin. Te analyseren zinnen van kinderen werden dan analogisch redenerend geschaard onder 1 van die drie.

  5. De ramp heeft zich al voltrokken
    De percentages voor geslaagd/gezakt in 2011 en de verwachting voor 2012 waar VO-raad voorzitter Slagter de media mee bestookt, geven een vertekend beeld. Het zijn gemiddelden voor heel Nederland. Voor alle scholen en typen onderwijs samen komt de VO-raad op een percentage gezakten in 2011 van 8,74%. In 2012 zou het gemiddeld oplopen tot 18,5% van het totaal aantal kandidaten in heel Nederland.
    Laat dit rampscenario voor 2012 nu overeenkomen met het percentage gezakten – 18,3 % – op de school van mijn dochter in het afgelopen jaar 2011. Op een totaal van 866 kandidaten (VWO: 243 kandidaten, 17% gezakt, Havo: 540 kandidaten, 24%, Vmbo-t: 83 kandidaten, 14% gezakt).
    Voor alle scholen onder dezelfde stichting is het percentage gezakten in 2011 ook ruim boven het landelijk gemiddelden: 12,4% (op een totaal van 2507 kandidaten).
    Dit zijn geen uitvallers als gevolg van verzwaarde examen-eisen of een te hoog gegrepen schooltype. Veel leerlingen zijn gewoon het slachtoffer van de Slagteriaanse methode om de slechte resultaten van het zogenaamde ‘ moderne’ onderwijs weg te moffelen.

Reacties zijn gesloten.