Kuieren
De korte schemering had al plaatsgemaakt voor het diepe donker van de tropenavond toen ik de auto van mijn Curaçaose buurman het hoefijzer van de Professor Kernkampweg zag opdraaien.
Ik stond op, schoof de faja lobi die voor het hek hing weg en liep naar hem toe.
– Bonochi, Herbert!
– Bonochi, zei ie, lachte zijn vriendelijke lach en wees naar de auto waar het hele gezin zich moeizaam uit losmaakte.
– We zijn even wezen kuieren.
Deze mededeling zou voor altijd in mijn geheugen gegrift blijven staan en tot op de dag van vandaag hoor ik het hem nóg zeggen: “we zijn even wezen kuieren”. Kuieren in de auto? Ja, kuieren in de auto. De Curaçaose taalrealiteit was anders dan de Nederlandse. En ik heb het aan mijn aardige buurman te danken dat ik tot nu toe belangstelling heb voor het Nederlands van Curaçao en het Nederlands van mijn vaderland. En, niet te vergeten, voor alles wat daarmee te maken heeft: de historisch lange afwezigheid van enige taalpolitiek, de omstreden didaktiek in het onderwijs, de frustratie van het Curaçaose kind dat op school onverhoeds werd ondergedompeld in een voor hem/haar vreemde taal, de onzekerheid en gevoelens van minderwaardigheid die de vanzelfsprekendheid van het Nederlands als taal van instructie tot gevolg had en de voortschrijdende vervreemding van de Antilliaanse psyche, de geest van al die kinderen die door de geschiedenis werden gedwongen een strijd aan te gaan die ze wel móesten verliezen, geïsoleerd als ze waren van de taalbron die de Nederlandse kinderen in hun vaderland altijd ter beschikking staat, gedoemd om altijd fouten te maken, al deden ze nóg zo hun best.
Het Nederlands op de Curaçaose school
De onvolprezen Jules de Palm heeft in zijn proefschrift “Het Nederlands op de Curaçaose school” (Groningen, 1969) vele aspecten van het Nederlands en het onderwijs in het Nederlands op de Benedenwindse eilanden bestudeerd. Vijf en dertig jaar geleden maakte hij een analyse van de fouten die kandidaat-bursalen zoal in het Nederlands plachten te maken. Het is zeer leerzaam om zijn pagina’s hierover te lezen. Ze zijn nog steeds erg actueel. Op deze plaats moet ik volstaan met te zeggen dat de fouten die hij signaleerde meestal het gevolg waren van de invloed van de substraat- en moedertaal: het Papiamentu. De fouten betroffen het verkeerd gebruik van lidwoorden, persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden, vervoegingen, woordvolgorde, voorzetsels, bijwoorden, zelfstandige en bijvoegelijke naamwoorden, spelling en nog enkele zaken.
Frustratie en gevoelens van minderwaardigheid waren het gevolg van dit voortdurend falen. En dit gevoel van permanente mislukking werd onbewust gecontinueerd door de in het onderwijs toegepaste en van Nederland gekopieerde didaktiek die geen rekening hield met het feit dat de Antilliaanse kinderen uit een totaal andere leef- en taalwereld kwamen. Men zag ze kennelijk – ook met de beste intenties – als minder taalvaardige Nederlandertjes. Op school bereikte de frustratie een hoogtepunt omdat de kinderen hun moedertaal niet móchten spreken en de vreemde taal – het Nederlands – niet kónden spreken.
Hoewel er sindsdien een kentering heeft plaatsgevonden in het denken over het Papiamentu als taal van instructie blijven de geesten hierover verdeeld.
Curaçaos Nederlands?
In een informatief artikel, waarin de studie van de Palm nog eens uitvoerig ter hand wordt genomen en van nieuwe gegevens voorzien, heeft Sydney Joubert zich enkele jaren geleden gebogen over de kenmerken, status en toekomst van het Nederlands zoals dit op Curaçao wordt gesproken (in : Wereldnederlands, oude en jonge variëteiten van het Nederlands, Sdu Uitgevers, 2005, den Haag).
Ruim dertig jaar na het verschijnen van het proefschrift van de Palm wijst Joubert er nog eens op dat elke Curaçaoenaar problemen heeft met de Nederlandse taal en dat er bovendien in vergelijking met dertig jaar geleden op Curaçao veel minder waardering is voor het Nederlands. Redenen hiervoor kunnen nationalistisch van aard zijn en natuurlijk ook te maken hebben met veranderde inzichten met betrekking tot het gebruik van de moedertaal in het onderwijs waarmee in 2002 officieel een begin werd gemaakt in het kleuter- en basisonderwijs.
In dit artikel laten we de problematiek waarmee het taalonderwijs is omgeven onbesproken. We zijn hier elders al uitgebreid op ingegaan. Wel wijzen we in dit verband op de stormloop die momenteel op Curaçao plaatsvindt op de scholen waar Nederlandstalig onderwijs wordt gegeven, een beweging ingegeven door motieven waar we de nodige vraagtekens bij kunnen zetten.
Joubert is voorzichtig in zijn oordeel waar het gaat om een antwoord te vinden op de vraag of er zoiets bestaat als “Curaçaos Nederlands”. De Palm was hier duidelijk in: alle afwijkingen van het standaardnederlands, zowel in de woordenschat als in de grammatica, zowel in de gesproken als in de geschreven taal, zijn fouten. Joubert schrijft dat er “wel degelijk woorden zijn die niet tot het standaardnederlands behoren en toch regelmatig op Curaçao worden gebruikt”, maar, zo voegt hij hieraan toe “de oogst zal niet groot zijn”. Met andere woorden, Joubert ruimt ook een grote plaats in voor fouten en probeert niet alles met de mantel der liefde te bedekken.
Fout is Fout
Ik ben deze mening óók toegedaan. Het is natuurlijk te begrijpen en te vergeven dat er fouten worden gemaakt, maar fout is nu eenmaal fout.
Het vervelende en frustrerende is, dat, al wordt de didaktiek ook nóg zo geperfectioneerd op de Benedenwinden, Antillianen altijd fouten zullen blijven maken tegen het Nederlands en zelden in staat zullen zijn de taal voor 100% te beheersen. De Antilliaanse gemeenschap is nu eenmaal geïsoleerd van de voedende taalbron die de Nederlanders in Nederland ten dienste staat. Het omgekeerde is natuurlijk even waar: Nederlanders afkomstig uit Nederland zullen nooit het Papiamentu volledig beheersen.
Moeten we ons hierover ernstig zorgen maken? Ik denk het niet. Het Nederlands mag op de Benedenwinden best een vreemde taal blijven en het is niet ondenkbaar dat het Nederlands ooit zal worden vervangen als onderwijstaal door het Engels dat in menig opzicht een stuk makkelijker is en niet voor niets een wereldtaal. Voorlopig lijkt men het op de ABC eilanden echter met het Nederlands te moeten doen en zit er niets anders op dan er het beste van te maken. In mijn opvatting betekent dit: opvangen van Antilliaanse kinderen in hun moedertaal en, stapsgewijs, langzaam en gedegen het Nederlands als vreemde taal aanbrengen, naast het Engels en het Spaans.
Niet terug naar de oude stijl
Het is echter niet aan te raden terug te grijpen naar de vroegere onderwijspraktijk waarbij men de Antilliaanse kinderen zonder pardon onderdompelde in het Nederlands dat alleen maar werd gesproken in de mikrowereld van de school en in het huis van de op de eilanden woonachtige Nederlanders. Het gevaar van dit teruggrijpen op oude voorbeelden moet niet worden onderschat. Nog in 1970 schrijft de door mij zeer gewaardeerde en goedmenende Frater Anton van Oirschot, Neerlandicus en voormalig rector van het Radulphus College in Willemstad, het volgende (in: “Leerplan en leidraad voor het basisonderwijs op de Benedenwindse eilanden der Nederlandse Antillen”, deel 2 bldz 41) : “de eerste zorg is niet dat men snel vooruitgaat, maar dat men goed leest, en dat is allereerst: dat de leerlingen weten wat ze lezen”.
Op zich is daar weinig tegen in te brengen. Maar dan gaat de frater verder met enkele verduidelijkingen die de wenkbrauwen doen fronsen. Zo doet hij de suggestie om in een oefening de – Antilliaanse! – kinderen enkele woorden te geven waarmee zij een betekenisvolle zin moeten maken:
De duif – de til – de aap; de aap – het dak – de ton. Vervolgens is het de bedoeling dat de kinderen met die woorden zinnen gaan vormen als: “de duif komt uit de til; de aap loopt zachtjes naar de duif; de aap valt van het dak, bovenop de ton”, enz. enz.
Heeft u wel eens van dat soort zinnen moeten maken? Ik niet. Zelfs niet in een Nederlandse omgeving.
U begrijpt waar ik met dit betoog heen wil: duidelijk maken dat de van huis uit Papiamentstalige kinderen totaal geen voeling kunnen hebben met dat soort taal. En toch zijn er generaties Antillianen die op die manier in het Nederlands zijn opgevoed en je kan er alleen maar bewondering voor hebben dat ze ondanks alles zo’n hoge graad van perfectie hebben weten te bereiken.
Dubbelspel
Een van die Antillianen – en wel een zeer illustere die zijn sporen heeft verdiend als schrijver van boeken in de Nederlandse taal – is Frank Martinus Arion.
Ter illustratie van wat ik hierboven heb betoogd neem ik u mee naar deel I van zijn roman Dubbelspel. Maar eerst nemen we even een kijkje achter de schermen.
Frank Martinus, opgegroeid in Curaçao en volledig Papiamentstalig, vertrekt op zijn negentiende naar Nederland, gaat na zijn Gymnasium Nederlands studeren in Leiden, breekt vlak voor zijn doctoraal deze studie af, maar keert in 1970 naar Nederland terug om zijn studie Nederlands af te maken. Hij wordt vervolgens wetenschappelijk medewerker aan het Instituut voor Neerlandistiek in Amsterdam. Kortom: een goed voorbeeld van een geslaagde carrière. Een Antilliaanse, afgestudeerde en Nederlands docerende Neerlandicus. Niet de eerste de beste.
In 1973 verschijnt zijn roman Dubbelspel, die in 1974 wordt bekroond met de Van der Hoogtprijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en als een meesterwerk wordt binnengehaald: “….geschreven in een haast ongelofelijke stijl (Gerrit Komrij)”, “zijn debuutroman een wereldwonder (HP/De Tijd)”, “Subliem (NRC Handelsblad”).
Carmiggelt zou hebben gezegd: “Mag het ook een onsje minder zijn”?
In 2006 wordt Dubbelspel uitgekozen in de Najaarsleesactie “Nederland leest” van de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (CPNB). Het is de bedoeling van die jaarlijks terugkerende actie dat zoveel mogelijk Nederlanders hetzelfde boek gaan lezen – in 2006 was dit dus Dubbelspel – en er met elkaar over van gedachten gaan wisselen. Een sympathiek initiatief.
Ironisch genoeg zegt de adjunct-directeur van CPNB, Paul Mosterd, in een vraaggesprek met de Caribische afdeling van Radio Nederland Wereldomroep dat Dubbelspel “een van de goeiere (sic!) boeken is in de Nederlandse literatuur”.
Ook Nederlanders hebben kennelijk moeite met hun taal.
Terug naar deel I van Dubbelspel. Voor de goede orde: ik zal me niet uitlaten over inhoud en structuur van het werk dat ik met groot genoegen heb gelezen, zij het niet als meesterwerk en wereldwonder, maar toch.
Waar ik, in de context van dit artikel, naar wil kijken is het gebruik van het Nederlands in deel I van Dubbelspel: de morgen en de ochtend. Hierbij zal ik verwijzen naar de tekst in de paperbackuitgave van de Bezige Bij van 2006.
Na het eerste deel van het boek aandachtig te hebben herlezen kom ik tot de conclusie dat Frank Martinus natuurlijk niet de fouten maakt die de kandidaat-bursalen van de Palm wèl maakten, maar dat ook híj niet is ontsnapt aan de stelling dat een Papiamentstalige Antilliaan, zelfs een Antilliaan met een meer dan voortreffelijke studieachtergrond, altijd grote moeite zal blijven houden met de beheersing van het Nederlands.
Op tientallen plaatsen in Dubbelspel is er sprake van incorrect taalgebruik al of niet onder invloed van de substraattaal, het Papiamentu: fouten tegen het gebruik van de voorzetsels, contaminaties, verkeerd woordgebruik, grammaticaal correct maar niet idiomatisch taalgebruik enz.
Het is natuurlijk niet de bedoeling om in dit artikel op al die plaatsen de vinger te leggen, maar ik zal hieronder – cursief – wel enkele duidelijke voorbeelden geven van verkeerd taalgebruik om mijn betoog kracht bij te zetten.
Voorbeelden van verkeerd taalgebruik in Dubbelspel
(de cijfers tussen haakjes verwijzen naar de bladzijden van de paperback uit 2006).
Verkeerd gebruik van voorzetsels
(14) Het was november nu en de boom had enkele weken lang volgestaan van de bruine, broze tamarindevruchtjes…
(26) Dan kon hij immers de loslopende kinderen….naar tuchthuizen veroordelen.
(31) “Toch ook niet van het allerbeste soort,” herhaalde hij voor zichzelf…..
(58) ….en draaide zich om met de hoop dat hij haar volgde
(135) …aan een Arabier verhuurde die het voor pakhuis gebruikte?
Ander verkeerd taalgebruik
(15) Een wijde voortuin…waar hij nu met behagen zijn blikken even op liet rusten.
(17) ….en liet daarom een behaaglijke blik over zijn meubilair gaan.
(19) Hij verliet de piano en maakte de voordeur weer open.
(24) Hij vond het allemaal maar liflaf.
(24) Want wat is studie en studie bezitten…..
(45) …kort nadat hij voorgoed aan land was gekomen, had hij er helemaal geen animo meer in gehad.
(57) Zij kuste hem met een vlekje angst omdat ze ineens bang werd……
(67) Een dieptepsychologische analyse bij haar zou echter hebben ontbloot dat ze in werkelijkheid niets anders zocht dan……….
(78) Een confrontatie met Manchi lag in de lijn der dingen.
(102) Het jongste klom op Fiels lege stoel en joeg een arm om Nora’s hals om haar te zoenen…
(151) …hopend dat er zich op het allerlaatste nippertje een redding voor hem zou voordoen.
Verkeerd taalgebruik onder invloed van de substraattaal (Papiamentu)
(31) Het is toch een wonderlijk ding, dacht Manchi zonder overgang, dat die Nora….
(40) En wat denk je van haar borsten? Blijf stil, man, ze zijn precies goed.
(58) ….en draaide zich om met de hoop dat hij haar volgde (i.p.v. zou volgen)
(54) “Ik heb (i.p.v. had) het niet verwacht,” zei ze na een tijd.
(68) Het was voor haar een symbool van haar waardering (i.p.v. waardering voor haar)
(76) Zo’n vrouw! (i.p.v. Wat een vrouw!)
(111) Buiten in de frisse morgen dacht ze aan de manier waarop ze hem leerde kennen (i.p.v. had leren kennen), zo’n twintig jaar geleden;
(115) Hij vroeg het zo plotseling, dat ze een tikje schrok.
(116) Ze lag (i.p.v. sliep) met hem wanneer hij wilde.
(124) ….nijptangen, zagen, en heel veel andere dingen meer.
Het doel van deze exercitie moge duidelijk zijn: niet om Dubbelspel te bekritiseren maar om ouders en beleidsmakers er met klem op te wijzen dat het Nederlands voor niet Nederlandstaligen geen sinecure is en dat er, wat het onderwijs op de Benedenwinden betreft, zorgvuldig moet worden nagedacht over de functie van het Nederlands nu en in de toekomst. Ik ben het met Joubert eens dat het in het huidige tijdsgewricht verstandig is om grote aandacht te besteden aan de beoefening van het standaardnederlands en wel onder toepassing van een verantwoorde didaktiek die rekening houdt met de praktische leefwereld van het Antilliaanse kind. Er zal ook streng op moeten worden toegezien dat de leerkrachten zowel het Nederlands als het Papiamentu in hoge mate moeten beheersen. Het zal ongetwijfeld noodzakelijk zijn dat leerkrachten de mogelijkheid wordt geboden om intensieve nascholings- en bijscholingscursussen te volgen. En zowel Antilliaanse als Nederlandse beleidsmakers zullen zich moeten buigen over de rol die het Nederlands mag spelen bij de beoordeling van leerprestaties van Antilliaanse leerlingen in het licht van wat hierboven is geconcludeerd.
werkwoordsvorm en nuance
Als amateurbeoefenaar van de Nederandse taal twijfel ik toch bij veel van de aangevoerde voorbeelden of ze foute Nederlandse zinnen zijn. “Zij lag met hem” (116) is in elk geval niet verdoezelend zoals “zij sliep met hem” en daardoor een betere zin. Als het niet de bedoeling is je euphemistisch uit te drukken moet je je zo precies of zo beeldend uitdrukken als mogelijk is. Ik zou “zij sliep met hem” hier niet over mijn lippen kunnen krijgen.
In 111 staat “ ….. dacht ze aan de manier waarop ze hem leerde kennen, zo’n twintig jaar geleden”. ‘leerde kennen” zou “had leren kennen” moeten zijn. Als ik “hem leren kennen” vervang door “met hem sprak” dan is er een grammatikaal correcte zin ontstaan die het gebeuren beschrijft alsof er stond “placht met hem te spreken”. Je denkt dan aan de manier waarop zij sprak, aan het proces van spreken. Zou je zeggen “had met hem gesproken” dan denk je meer aan de uitwerking die het gesprek op de luisteraar had. Dat zelfde onderscheid geldt voor mij, als amateur, ook tussen “leerde kennen” en “had leren kennen”. “Leren kennen” hoeft er niet toe te leiden dat zij hem uiteindelijk kent zodat dat onderscheid met “spreken” vervalt. Beide lijken mij grammatikaal goed.
Seger Weehuizen
mijn artikel
Grammaticaal goed maar stylistisch fout
Fred de Haas
“bekritiseren” fout, en nog wat geweeklaag;-)
Het werkwoord “bekritiseren” is ook – en wel grammaticaal – fout; dit moet “kritiseren” zijn. De vorm “bekritiseren” is een verhaspeling van “kritiseren” en “beoordelen”.
Correct Nederlands is zelfs voor de meeste landgenoten tegenwoordig niet meer haalbaar. Tenminste, voor die landgenoten die anno 2008 jonger dan 40 jaar zijn. Hoe komt dat? Niet omdat mensen dommer geworden zijn, maar omdat de regels veel minder streng worden gehandhaafd.
Zelfs politici en journalisten hoor je regelmatig dingen zeggen als “even veel (…) dan“, “Ik irriteer me aan”, “een van de weinigen die (…) heeft (…)”, “Het kabinet heeft onverwachts beloofd dat ze er wat aan zullen doen.”, “we wou(d)en samen op vakantie”, en ga zo maar door. Mijn dagelijkse lijst irritaties is ellenlang.
Overigens maak ik ook fouten; maar ik laat mij altijd vreugdevol corrigeren als iemand het echt beter weet;-). Correct Nederlands is dan ook niet iets wat (sic!) vanzelf in stand blijft. Integendeel, zorg en onderhoud zijn en blijven voortdurend nodig, te beginnen in het onderwijs.
Over onderwijs gesproken: Ook al ben ik niet als neerlandicus maar als fysicus opgevoed, toch meen ik dat een beheersing van correct Nederlands voor alle docenten van belang is. Van mij mag in dat opzicht tekortschietende docenten-in-spe de bevoegdheid, op die grond, worden onthouden.
artikel
Helemaal mee eens (met de lijst). Maar…’bekritiseren’ staat als een gewoon – helemaal geaccepteerd – werkwoord in de Dikke van Dale
Fred de Haas
Large one from the Valley: the Nation’s highest Authority;-)
De Dikke van Dale sanctioneert wel vaker achteraf vormen die in wezen fout zijn. Blijkbaar is dat ook gebeurd met “bekritiseren” zonder dat ik er erg in had. Dank u voor de informatie!
Mijn vak heeft nogal wat
Mijn vak heeft nogal wat verleden tijd.
Mijn HAVO-leerlingen verdwaalden voortdurend in de wilde (oer)wou(d)en van de Nederlandse taal.
Zonder uitzondering wilden zij bij hun schoolexamens, mij steeds vertellen wat die historische figuren allemaal wou(d)en, maar zagen door bomen het bos niet.
Toch mocht ik met hun werk niet de kachel aan maken, al sneed het geen hout.
Bos
Jammer dat in Nederland die wouwen de de bomen in de bossen niet meer gebruiken om te broeden :-(….
Wilde
De wilden zijn helaas ook al in de wouden verdwenen ….
Boventaal
In meerdere gebieden van Nederland en Belgie is het Nederlands een boventaal en gelden de zelfde beperkingen (in meer of mindere mate) als op de Antillen.
We hebben niet alleen onderwijzers nodig, we hebben hele goede onderwijzers nodig (en heel veel)
mijn artikel
Zeker. Hoe zwakker de leerlingen hoe beter de onderwijzers moeten zijn.
dubbelspel
WILLEMSTAD – Frank Martinus Arion, de nestor van de Curaçaose literatuur, stelt in een ingezonden brief in het Antilliaans Dagblad dat Nederland de ogen niet moet sluiten voor de invloed van het Nederlands uit andere delen van het Koninkrijk op hetzelfde Nederlands, zoals dat gebruikt wordt in het moederland.
Arion reageert hiermee op een artikel van neerlandicus Fred de Haas, waarin gesteld wordt dat het nederlands taalgebruik op Curaçao en ook in zijn boek “Dubbelspel” ‘fout’ is.
Arion stelt dat zijn boek niet ‘fout’ is, maar dat de volksaard, cultuur en folklore, kortom de stijl, het nederlands juist verrijkt.
Verzoek om nadere verklaring en concretisering
Hoewel ik het artikel met interesse heb gelezen, blijft het appel aan de forumlezer mij onduidelijk, ook na lezing van de laatste alinea. Ja, het is niet gemakkelijk voor Antilliaanse kinderen om goed Nederlands te leren. Ja, de didactiek schiet daarbij tekort. Ja, zelfs neerlandicus Arion zondigt in zijn veelgeprezen Dubbelspel soms tegen de standaardtaal. Maar tot welke belangwekkende aanbeveling leidt dit nu? En wat is de implicatie voor Beter Onderwijs (in) Nederland(s)? Fred de Haas wil:
1. “…ouders en beleidsmakers er met klem op wijzen dat het Nederlands voor niet Nederlandstaligen geen sinecure is en dat er, wat het onderwijs op de Benedenwinden betreft, zorgvuldig moet worden nagedacht over de functie van het Nederlands nu en in de toekomst”.
In het onderwijs zijn weinig zaken sine cure en nadenken is altijd verstandig. Maar hoe wil De Haas die functie van het Nederlands dan veranderen? En wat moet er concreet anders in het onderwijs?
2. “…grote aandacht besteden aan de beoefening van het standaardnederlands onder toepassing van een verantwoorde didaktiek die rekening houdt met de praktische leefwereld van het Antilliaanse kind”.
Welk aspect krijgt nu dan te weinig aandacht? Spelling? Idioom? Ten koste waarvan mag die grotere aandacht dan gaan? Een verantwoorde didactiek is fijn, maar *welke* dan? En wie moet hem invoeren? Centraal verplicht?
3. “…[dat] de leerkrachten zowel het Nederlands als het Papiamentu in hoge mate beheersen”.
Dus geen witte docenten Nederlands meer zonder dat ze Papiamentu ‘op hoog niveau beheersen’? Moeten docenten Nederlands in Friesland voortaan Fries beheersen, of in Limburg het locale dialect ‘op hoog niveau’? Zou de Papiamentu-eis niet ook aan andere vakdocenten moeten worden gesteld? En zijn al deze wensen wel reëel, gezien de beperkte beschikbaarheid van goede leraren?
Ook wil ik de schrijver vragen zijn slotzin nader toe te lichten.
de Haas wil (BON) aandacht voor de Antillen
En daarmee poneert hij twee beweringen. Op de eerste plaats wil hij specifieke aandacht voor het Nederlands en Papiamentu op de Antillen. Hij denkt dat dit nuttig/noodzakelijk is.
Op de tweede plaats wil hij dat BON zich hier op gaat richten.
Ik zet vraagtekens bij de eerste wens en ben afwijzend tov de tweede.
Voor wat betreft de eerste wens denk ik dat meer aandacht voor het ene altijd impliceert dat er aan iets anders minder aandacht geschonken wordt. Waar dan minder aandacht aan besteed zou moeten worden is me op voorhand niet duidelijk. ook denk ik dat het twijfelachtig is of de eg naar localiseren van onderwijs uberhaupt een zinvolle is.
Wat BON betreft denk ik dat BON juist zijn kracht heeft in de generieke analyse (en oplossingen) van de onderwijssituatie. Specialisatie doet afbreuk aan die kracht, nog los van het argument dat ook hier geldt: als BON meer aandacht aan de Antillen moet besteden, dan minder aandacht aan andere onderwerpen.
Antillen
Geweldig, de naam van mijn vroegere rector frater Anton hier tegen te komen. Een van de fraters van Tilburg die vanuit het hoog gelegen Scherpenheuvel zoveel goeds voor de Antillen hebben gedaan.
Inderdaad er is op het eiland het taalprobleem. Thuis spreekt men het Papiamentu. Vanaf de lagere school komt men in aanraking met het Nederlands. Op de middelbare school krijg je de Nederlandse eindexamens. In het verleden was het door het tijdsverschil mogelijk om de eindexamenopgaven voor het examen zelf door te nemen. Hoe dan ook, met het diploma op zak gingen vele jonge Antillianen de grote plas over om in Nederland te gaan studeren. Met het Nederlands hadden ze niet zo een probleem, wel met het klimaat.
Maar het moest toch anders. Waar hebben we dat meer gehoord? Er moest ook op de lagere school in het Papiamentu onderwezen worden. Weg met die leerboeken in het Nederlands. Frank Martinus Arion richtte zelfs een school op waar geen woord Nederlands te horen was. En onlangs kwamen de problemen:de aansluiting met het vervolgonderwijs in Nederland is nu vaak een probleem geworden. Op het strand, onder een palmboom, hoorde ik onlangs dat Arion zijn eigen kinderen toch maar naar een ouderwetse “Nederlandse” school had gestuurd. Dubbelspel, een fantastische roman overigens.