De inspectie en “nieuwe vormen van leren”

Op internet is de uitgave van de inspectie “Leerlingen: Boeit ’t” te vinden (www.schoolvoorbeelden.nl/boeithet). De subtitel van deze publicatie luidt: “Nieuwe vormen van leren”. Het stuk dateert van april 2006.
In een nabeschouwing wordt er op gewezen dat de inspectie de discussie “van meer nuance” wil voorzien. Want er moet geïnnoveerd worden “met behoud van het goede”. En de inspectie onderkent dat er risico’s zijn.
Dat klinkt allemaal zeer positief. Maar die indruk blijkt niet te kloppen als we de publicatie uitvoerig bestuderen.
De opstellers van het boekje gaan ervan uit dat er veranderingen nodig zijn. De onderwijsgevenden en scholen “moeten ondersteund worden bij hun pogingen het onderwijs aan de verschillende eisen en wensen te laten voldoen.”
In het boekje worden de verschillende “vormen van leren” in drie dimensies bekeken:
1. De context van het leren, met als twee uitersten theoriegeoriënteerd en praktijkgestuurd
2. De verantwoordelijkheid, is de leraar bepalend of de leerling
3. De pedagogische relatie, is de leraar vakinhoudelijke expert of begeleider (en mede-lerende)
Deze worden uitgewerkt in matrixen waarin de linkerkant eigenlijk de gebruikelijke, de traditionele kant voorstelt. Over de eerste dimensie lezen we dan ook termen als “schoolse contexten”, “van delen naar gehelen” en “appel op twee intelligenties”. Aan de andere kant “authentieke contexten/natuurlijk leren”, “van gehelen naar delen” en “appel op meerdere intelligenties”. De andere dimensies voegen daar andere karakteristieken aan toe. Vaak zijn die iets minder gekleurd door de voorkeuren van de opstellers. Zij proberen daar een overzichtelijke beschrijving te geven van onderwijsfilosofieën.
In de inleiding wordt duidelijk dat we wel moeten veranderen. Immers de omgeving van de leerling verandert (visueel, snel, interactief, digitaal enz) waardoor het steeds moeilijker wordt om leerlingen te stimuleren. Er is meer aandacht voor het leren leren en het “besef dat leerlingen beter leren door hun eigen leerprocessen te managen”. “Volgens onderwijskundigen is de huidige aandacht voor nieuw leren ook een gevolg van de ontwikkeling in de psychologie van leren en instructie, met name in de cognitieve theorie van het (sociaal-)constructivisme”. En op de vierde plaats is er steeds grotere aandacht voor de individuele verschillen tussen leerlingen.
Uit deze beschrijving volgt al dat de opstellers, hoewel ze anders beweren, niet neutraal staan tegenover de onderwijsveranderingen die we onder het verzamelwoord “Nieuwe Leren” zien voltrekken.
Ik zou ervoor pleiten dat we een duidelijk onderscheid maken tussen die vormen van verandering waarin de vakinhoudelijk bekwame docent het proces stuurt en alle vormen waarin het primaat bij de leerling ligt. Vroeger spraken we bij de eerste vorm van “werkvormen”. Op dat gebied zijn er voortdurend interessante ontwikkelingen te ontdekken en leraren kunnen daarbij veel van elkaar leren. Ik maak dankbaar gebruik van deze innovaties. Maar daarbij houd ik als leraar wel voortdurend de vinger aan de pols.
Bij de tweede vorm die we het “nieuwe leren” noemen doemen gigantische problemen op. De opstellers van “Boeit ’t” gebruiken een definitie van Simons cs die dat omschrijven als “een begrip dat verwijst naar nieuwe opbrengsten, nieuwe leerprocessen en en nieuwe instructiemethoden die de maatschappij wenst en die ook benadrukt worden door recente psychologische en onderwijskundige theorieën”.
Dat is natuurlijk geen neutrale definitie. Maar als de inspectie-schrijvers vervolgens zeggen dat het om “kennis die duurzaam, flexibel, functioneel betekenisvol, generaliseerbaar en toepassingsgericht” gaat, denk ik dat het wel meevalt. Bij de uitleg dat het bij nieuwe leerprocessen om “het ontwikkelen van vaardigheden om te leren, denken en samenwerken en van vaardigheden voor zelfregulatie” gaat, dan kan ik me daar voor een stuk in het begin van de zin in vinden, maar gaandeweg wordt het weer glibberig. Die zelfregulatie kan wel erg verschillend worden geïnterpreteerd.
Het lijkt me goed als BONners zich over deze uitgave buigen. We moeten immers weten waar de inspectie staat in het debat. Het is lovenswaardig dat ze probeert alle vormen van leren in beeld te krijgen. Maar tussen de regels door lees ik dat ze daar, in weerwil van haar beweringen, geen objectieve positie in kiest.

6 Reacties

  1. Mijn oordeel over dit rapport
    Geachte Philippens,

    Hartelijk dank voor uw bijdrage. In uw inleidende tekst wijst u op de ‘drie dimensies’, zoals onderscheiden door de auteurs van het rapport. Terecht merkt u op dat de linkerkant van deze dimensies min of meer vertegenwoordigen wat Greetje van der Werf het ‘gewone leren’ zou noemen. De auteurs van het rapport zeggen te streven naar nuance; u bent geneigd wat te twijfelen aan de mate waarin zij daarin geslaagd zijn. Nu ik het rapport gelezen heb, moet ik u bekennen dat ik zelf minder sceptisch ben over het vermogen van de auteurs om schakeringen aan te brengen.

    Met name hoofdstuk vijf (‘Voorbeelden van nieuwe vormen van leren’) heb ik met belangstelling gelezen. Interessant aan de voorbeelden is dat sommige met name aan de ‘praktijk/leerling/coach’-kant zitten en andere aan de ‘theorie/leraar/expert’-zijde (alternatieve combinaties van de verschillende dimensies treffen we ook aan). ‘Nieuw’ betekent in dit verslag dus NIET automatisch ‘praktijk/leerling/coach’.

    Waar ik zelf sta? Ik ben lid van BON, omdat ik graag een maatschappelijke opwaardering van het docentschap zou zien. Ik ben NIET tegen ‘nieuw’. Ik ben overwegend positief over dit rapport, omdat de auteurs mijn inziens de lezers voldoende ruimte bieden om zelf te oordelen hoe de rol van de leerkracht het beste gestalte kan krijgen. Ik kan alle lezers van dit forum van harte aanbevelen om de zes voorbeelden uit hoofdstuk vijf te bestuderen. Oordeelt u zelf welke voorbeelden u aanspreken en welke niet.

    Noud Willemse

    • Het overzicht van ouder en nieuwer leren van de inspectie
      Beste meneer Willemse,
      Een mooie reactie. Zo komt het woord “Forum” tot zijn recht. Het is de plaats waar we door gedachtenwisselingen proberen de gebeurtenissen om ons heen beter te duiden.
      We zijn beiden positief over de poging van de inspectie de zaken op een rij te krijgen. Maar in tegenstelling tot U, meen ik op de achtergrond de neiging te onderkennen om de “nieuwe ontwikkelingen” hoger te schatten, alleen al omdat ze nieuw zijn. Cruciaal in dat oordeel is de zin:
      “Volgens onderwijskundigen is de huidige aandacht voor nieuw leren ook een gevolg van de ontwikkeling in de psychologie van leren en instructie, met name in de cognitieve theorie van het (sociaal-)constructivisme”.
      Ik zou dat zelf anders geformuleerd hebben: “Er zijn onderwijskundigen die bepaalde theorieën over leren en instrueren aanhangen. Erg in de mode is de “theorie van het (sociaal)-constructivisme”. Daar staan andere theorieën tegenover. Bijvoorbeeld de “nieuwste” ontdekkingen over het functioneren van het brein van pubers. Er is dan ook alle reden om niet blindelings met die onderwijskundigen mee te gaan”.
      Zoals het er nu staat, lijkt het er op dat ook de inspectie zich al te gemakkelijk door die modieuze trends, die volgens mij juist gebaseerd zijn op obscure theorieën, laat meeslepen.
      Ook de impliciete formuleringen, elders in het rapport, ogen niet neutraal. Als er wordt geschreven dat het “nieuwe leren”” uitgaat van “meer intelligenties”in plaats van de “twee intelligenties”van het oude leren, dan lijkt het dat het eerste veel positiever wordt ingeschat. Ook daar wordt niet de vraag bij gesteld of die “meervoudige intelligenties” wel intelligenties zijn. Er wordt te gemakkelijk van alles en nog wat aangenomen. Ook hier zie ik geen kritische distantie ten opzichte van veel modieuze beweringen.

    • En dan nu mijn oordeel over dit rapport
      Het lijkt alsof het rapport dat van de inspectie dat Philippens aanhaalt het resultaat is van knip- en plakwerk.

      In hoofdstuk 1 (de discussie over het nieuwe leren) worden een aantal voor- en tegenstanders van HNL genoemd en geciteerd. De toon van dit hoofdstuk is positief t.o.v. HNL. Een voorbeeld: Zo kan het voor leerlingen vlak voor een examen of voor de citotoets een goede voorbereiding zijn bepaalde kennis via een strak gestructureerde les of periode in te oefenen. Dus ‘het kan’, ‘bepaalde kennis’ en alleen ‘vlak voor’. Dit is niet een citaat van een voorstander van HNL, dit is de inspectie zelf aan het woord.

      Verder staat in hoofdstuk 1:Met het portretteren van nieuwe vormen van leren wil zij (de inspectie, M79) laten zien wat werkt. Maar er staan helemaal geen bewijzen dat de geportretteerde aanpakken werken in dit rapport! Er staan alleen maar beschrijvingen in!

      In hoofdstukken 2 en 3 wordt een redelijk beeld neergezet van HNL tegenover Gewoon Leren.

      Dan Hoofdstuk 5 (de kern van het geheel). De meeste beschreven situaties zou ik, gebaseerd op de beschrijvingen, absoluut niet als HNL willen karakteriseren. 1 voorbeeld gaat over een computer voor gehandicapten (wat is hier HNL aan??). Er is een project over veilig chatten. Vond ik leuk, maar wat is hier HNL aan? Er is een project waarin Engels op een iets andere manier wordt gegeven, maar dit lijkt juist het tegendeel van HNL. Het project over bewegend leren lijkt vooral een grappige aanvulling op de gewone les, niet HNL dus.

      De eerste en laatste in het rijtje komen wat dichter in de buurt bij HNL (’techniek’ en ‘coaching’). Het hangt hier erg van de invulling af: is het beschreven techniekonderwijs een afsluitend project (dan niet HNL) of moeten de leerlingen alles zo leren (dan wel HNL). De ‘coaching’ school blijkt volgens een ander inspectierapport een HNL school te zijn en zeer slechte resultaten te hebben. Hoezo dus laten zien wat werkt?

  2. Procrustus en de allemandsvriend
    “Boeit ’t” gaat over nieuwe vormen van leren, “een begrip dat verwijst naar nieuwe opbrengsten, nieuwe leerprocessen en en nieuwe instructiemethoden die de maatschappij wenst en die ook benadrukt worden door recente psychologische en onderwijskundige theorieën” en de onderwijsgevenden “moeten ondersteund worden bij hun pogingen het onderwijs aan de verschillende eisen en wensen te laten voldoen.” zijn zinnen die mij als ouder irriteren en mij ook als leraar zouden irriteren. Het gaat de individuele ouder er in de eerste plaats om dat hij een school kan vinden waar hij voldoende vertrouwen in heeft om zijn kinderen ernaartoe te willen sturen. Pas dan gaat hij zich afvragen wat er bedoeld wordt met “maatschappij”, hoe die wensen daarvaan gemeten worden en of er sprake is van een meerderheid of eenstemmigheid. Een leraar die met goed gevolg op een school legeeft op een wijze waarmee de ouders tevreden zijn wil helemaal geen pogingen doen om het onderwijs aan verschillende eisen en wensen van buiten zijn school te laten voldoen en vraagt dan ook niet om ondersteuning daarvoor. De overheid zou zich moeten beperken tot het formuleren van de eisen waaraan de leerling aan het eind van de opleiding moet voldoen en de inspectie zou zich dan moeten beperken tot het controleren van de eindresultaten.

    • Omdraaien van ‘bewijslast’
      Feitelijk draait men de juiste gang van zaken om bij het invoeren van het nieuwe leren. Stel er zijn meervoudige intelligenties (persoonlijk vind ik twee al te veel: die ene intelligentie gaf al handen vol werk), en men ziet kansen om deze intelligenties op een of andere manier aan te wenden. -Waarom is men dan niet eerst uitgebreid gaan bestuderen in hoeverre docenten al hun best doen om alle talenten van leerlingen aan te spreken? Dan kun je 1.onderzoek doen naar MI in de praktijk 2.leraren in hun waarde laten (sterker: ze juist bevestigen in hun kunde, want ze passen uit zichzelf iets toe) 3. je hoeft de school niet te verbouwen, want het nieuwe leren -het stimuleren van talent- is er al (alleen niet zo overdreven en zo alomtegenwoordig).

      Mensen die het nieuwe leren willen invoeren zijn heel negatief over de kwaliteit van de docenten geweest: ze hebben gemeend dat docenten de leerlingen behandelen als een emmer waar kennis in moet. Het is dit negativisme -zo weinig optimistisch, zo weinig vertrouwen in het vakmanschap van de docent- dat volkomen prematuur is. Men slaat de plank volledig mis.

      De inspectie hoeft het nieuwe leren niet te beoordelen: de inspectie hoeft alleen het ‘klassieke’ leren te onderzoeken. Zij zal dan goede en minder goede docenten treffen. Maar dan moet je wel weten wat een goede docent is! Dat zul je moeten formaliseren en bestuderen. Echter, de jongens en meisjes van de faculteit pedagogiek, komen niet graag in de klas om het werk van docenten te bekijken.

      MI heeft ook als nadeel dat er talenten en vaardigheden door over het hoofd worden gezien. Frans de Waal heeft -naar het schijnt- een buitengewoon talent voor het onderzoeken van dieren (ziet dingen gebeuren die jij en ik niet direct zo zien). Dat talent past niet in de matrix van MI. Een goede docent biologie zou dit observatievermogen wel hebben herkend en gewaardeerd. Gewone vakkennis dus, en liefde voor het vak: dat doet talent (ook) bloeien.

      • faculteit pedagogiek
        Mij is aan het begin van de vernieuwingsgekte van een stagiaire ter ore gekomen dat aan het begin van de opleiding werd verkondigd door de hoofdopleider dat alles wat nu (anno 2001) op het middelbaar onderwijs gebeurt sowieso verkeerd is. Het kind was het dan ook helemaal niet eens met mijn werkwijze. Zelf had ze nog niet EEN boek in de vreemde taal die ik onderwijs gelezen, zei ze trots, maar de zinnen van 2 Havo kon ze ook niet aan. Was wel erg communicatief in het Nederlands.

Reacties zijn gesloten.