De eerstegraads docent

Zou het waar zijn dat tweede graads docenten gemakkelijker in de omgang zijn? Dat zij zich gemakkelijker schikken in de opgelegde schoolstructuur? -Dat hoeft niet per-se zo te zijn- dat zij zich minder roeren, zou immers ook kunnen betekenen dat de veranderingen juist voor hen zeer geschikt zijn? Ze hebben goede kansen om hogerop te komen: ze kunnen een eerstegraads salaris krijgen als ze wat organiserende taken op zich nemen. Dat was vroeger ondenkbaar. Bovendien is de loopstal didactiek juist erg geschikt voor docenten met moeilijke klassen: in de loopstal laat je de vervelende leerlingen gewoon aan hun lot over en de goede leerlingen daar ga je lekker veel mee om (en daar heb je dan nog gelijk in ook, want waarom zoveel energie steken in iemand die niet wil?).

Voor eerstegraads docenten is het allemaal wel erg zuur. Een tweedegraadssalaris en geen waardering voor dat wat een eerstegraadsdocent belangrijk vindt: zijn vakkennis. Bovendien moet hij zich ook iedere keer opnieuw verdedigen tegen het merkwaardige idee dat hij geen les kan geven en dat hij niet hard werkt (?) Want eerstegradertjes staan in kleine klasjes les te geven aan lieve gymnasiasten, en dat doen ze door saai uit hun boekje voor te lezen met een nasale stem.

Dit vooroordeel speelt in iedere discussie over beloningen weer een grote rol. De waarheid is anders: ik vermoed dat er niets zo moeilijk is als lesgeven aan een havo-vier klas. Havo vier leerlingen zijn slim genoeg om te weten hoe ze een docent kunnen treiteren zonder direct te worden gestraft; ze zijn op een bepaalde manier desperaat en daardoor niet tot de orde te roepen: ze hebben geen enkele boodschap aan (erg) goede cijfers. Natuurlijk, dit geldt niet voor alle HAVO ll. Hoe dan ook, zou iemand die geen les kan geven, zich staande kunnen houden in een HAVO 4? Ik heb verschillende malen meegemaakt dat ervaren collega’s onderuit gingen in een bepaalde H4 klas. -Vroeger was het een ‘algemeen aanvaard feit’ dat H4 de moeilijkste klas was. Er werd toen zelfs een documentaire over gemaakt (VPRO). Tegenwoordig hoor je dit niet meer, waarschijnlijk omdat de problemen in het VMBO buitensporig zijn. Blijft echter staan dat het nog steeds moeilijk is om les te geven in H4.

Een docent in de bovenbouw moet dus wel les kunnen geven. Hij zou zich anders niet staande kunnen houden. Het is te gek voor woorden dat een eerstegrader steeds moet aanhoren dat hij eerst moet bewijzen dat hij goed kan lesgeven. Waarom moet dit worden gezegd? Dit geldt toch voor alle docenten? Je wordt betaald om goed les te geven, en daarnaast wordt je extra betaald omdat je een bepaalde specialiteit hebt.

Je kunt hieruit maar een conclusie trekken, en dat is dat schoolleidingen zich de dure opleidingen van de eerstegraadsdocenten hebben willen toe-eigenen zonder hiervoor ook maar een cent extra te willen betalen(!) De extra kennis van de eerstegraadsdocent, zijn specialisme, krijgt de werkgever er helemaal gratis bij: en dat terwijl sommigen van hen wel degelijk een studieschuld hebben opgebouwd.

Wel aardig overigens van al die eerstegraders, dat ze zoveel overhebben voor het onderwijs: zeg nou zelf, wie geeft er nu zomaar een hele studie weg aan zijn baas. Hallo baas, ik heb de nodige kennis in huis hoor, laat mij die bovenbouw maar draaien, nee, nee, je hoeft je ‘portomonee’ niet te trekken, ik doe het lekker helemaal voorniks. Alsjeblieft.

Het erge is echter dat de eerstegraadsdocent niet alleen bestolen wordt, de diefstal wordt ook nog eens niet erkend: want hij hoeft eigenlijk maar half zo hard te werken als de tweedegrader. Kortom, hij is niet alleen bestolen, hij wordt er ook nog stelselmatig van beschuldigd dat hij pedagogisch en didactisch onbekwaam is en dat hij, vergeleken met zijn vmbo collega, lui is.

Bij de invoering van de FUWA was deze coctail van beledigingen dan ook precies de verdediging van het stelsel: Nee, dit is niet onrechtvaardig: alle docenten verdienen evenveel, want ze doen allemaal hetzelfde werk. En de eerstegraders hebben het voordeel dat ze, in ruil voor hun kennis, een veel fijner publiek hebben.

Zouden de schoolleidingen nu express hebben ingezet op de tweedegraadscollega’s: goedkoper, gemakkelijker, en ze steunen je ook nog eens in je strijd tegen de eerstegrader? Het wil er bij nog steeds niet in: ik kan me niet voorstellen dat de schoolbesturen louter en alleen uit eigenbelang gehandeld hebben. Wie in een schoolbestuur gaat zitten moet toch wel iets met het onderwijs hebben? Wie komt er nou op het idee om zijn intelligentsia te schofferen? Je zou er toch juist trots op moeten zijn als je veel slimme docenten op een school hebt? En toch, en toch: wie besteelt er nu zijn eigen docenten?

34 Reacties

  1. De eerstegraads docent bestaat niet
    Simon,
    Ik was als zij-instomer bijna tweedegrader maar het wilde vorig schooljaar niet boteren tussen mij en mijn voorzitter van de sectie natuurkunde wat een eerstegrader met kleine klasjes in de bovenbouw was. Deze eerstegrader gaf geen les in de onderbouw en begreep dan ook niet wat mijn problemen als beginnend docent waren in de onderbouw met behoorlijk onhandelbare en ongemotiveerde leerlingen. Er moest volgens hem vooral ge-excelleerd worden in Natuurkunde welke uitspraak ik niet snel meer zal vergeten. Excelleren in natuurkunde in de onderbouw van het VMBO-t? Deze man was voor mij elk contact met de realiteit in de onderbouw kwijtgeraakt.
    Eind vorig schooljaar kwam ik ook te werken op een Gymnasium met opnieuw een eerstegrader als voorzitter van de sectie Natuurkunde. Deze man gaf echter ook les in de onderbouw. Hij sprak niet over excelleren in Natuurkunde in de onderbouw maar gaf gewoon goed les aan onderbouw en bovenbouw leerlingen. Deze sectievoorzitter belegde elke week een sectieoverleg om een goede communicatie tussen de verschillende sectiegenoten te garanderen. Hij stelde zich niet arrogant op als eerstegrader naar leerlingen of collega’s toe. Het was voor mij een opluchting om te merken na mijn eerdere ervaring dat eerstegraders niet per definitie arrogant zijn en zelfs bereid zijn om ook in de onderbouw les te geven.
    Ik wil hiermee aantonen dat de eerste graads docent niet bestaat maar dat de functie van (eerste- of tweedegraads) docent heel verschillend door mensen word ingevuld. Ik denk dat vooral op grotere scholen het verschil tussen eerste en tweede graads docenten zichtbaar is maar dat op kleinere scholen dit verschil veel kleiner is. Ik pleit al enige tijd ook om andere redenen voor middelbare scholen van maximaal 500 leerlingen.

  2. De vakkennis en pedagogische kwaliteiten van de eerstegrader
    Waarschuwing: ik zeg hier enkele politiek-incorrecte dingen – maar sta open voor redelijke tegenargumenten.

    Als ik (conservatief!) schat dat het VWO 30% moeilijker is dan het HAVO, en de universiteit 30% moeilijker dan het HBO; en als ik de duur van de opleiding verdisconteer, dan heeft een eerstegrader (vwo + uni + postacad lerarenopl) minstens twee keer zoveel vakkennis als zijn tweedegraads collega (havo + hbo (waarvan 1,8 jaar vakinhoud)). Een niveau dat de tweedegrader nooit zal bereiken, ook al omdat vakinhoudelijke na- en bijscholing ontbreekt. De HBO-opgeleide leraar haalt in de opleiding mogelijk het VWO-niveau, als havist plus 1,8 jaar HBO-vakkennis. Tel bij die vakkennis het hogere IQ van de eerstegrader op, de verworven academische houding en dito onderzoekvaardigheden, en de grotere algemene ontwikkeling. Dan blijkt een eerstegrader een aanzienlijk hoger opgeleide docent dan een tweedegrader.

    Daarbij dus die mythe dat ‘eerstegraders uitblinken in vakkennis, maar tweedegraders uitnemende pedagogen zijn die met moeilijke leerlingen kunnen omgaan’. Onzin. Ten eerste zijn er onder tweedegraders ook heel wat docenten die voor die ‘moeilijke leerlingen’ weinig betekenen; een tweedegraads diploma is geen garantie op pedagogisch talent. Belangrijker: lesgeven in het eerstegraads gebied vereist niet minder, maar een *andere* pedagogiek. Eerstegraders leggen zich toe op relatief (zeer) begaafde, leergierige leerlingen in het havo en vwo. Als docent moet je dan niet alleen verstand hebben van popmuziek, jongerentaal en kleding, maar juist ook van wat nodig is om deze leerlingen qua intelligentie, interesse en wereldwijsheid aan hun trekken te laten komen. Om hun leervermogen op te poken, hen over de horizon van hun wereldbeeld te laten kijken, hun te laten ervaren hoe spannend onderzoek doen is en hoe leergierigheid loont. En wat ordeproblemen betreft: moet je eens een 3-gym-klas zien met een docent ervoor die z’n vak slecht verstaat.

    • begaafde VWO-leerlingen
      Op grote scholengemeenschappen zit tegenwoordig op de VWO-afdeling een zeer hoog percentage leerlingen met een dubbel havo advies, soms nog minder. Ouders wier kinderen een heel of half VWO-advies hebben,sturen hun kroost als het maar even kan naar een categoriaal gymnasium in de omgeving.

      • Leerlingen met een dubbel havo-advies in het vwo
        Als leraar aan zo’n scholengemeenschap moet je dan a) feitelijk de lat hoog houden, b) de minder getalenteerde instroom toch een eerlijke kans en een redelijk werkbaar jaar bieden (je kunt ze immers niet wegsturen), c) het lef hebben de groeiende club onvoldoende presterende leerlingen ook echt onvoldoendes op het rappport te geven, d) de leerlingen in de klas met wél vwo-niveau niet te laten lijden onder de heterogenere samenstelling van de klas (dus niet alle of de meeste aandacht naar de zwakkere leerlingen), e) of zo goed lesgeven dat je zelfs het groeiend aantal leerlingen met een dubbel havo-advies weet op te krikken tot een vwo-niveau.

        Wie durft er nog te reppen van de lagere pedagogisch-didactische kwaliteiten van, en eisen aan de eerstegrader?

  3. Miskenning van de universitair opgeleide eerstegrader
    De miskenning van de academicus in het onderwijs heeft twee duidelijke en pijnlijke effecten gehad, die het Ministerie maar niet onder ogen wil zien. Wellicht uit angst dat zo’n besef geld gaat kosten. Ten eerste: beunhazerij. Ten tweede: instroom van heel andere academici. In dit bericht licht ik het eerste effect toe.

    De overheid staat momenteel toe dat op zeer grote schaal wordt gebeunhaasd in het eerstegraads gebied. Ik wil de *goede* beunhazen niet te na spreken – maar de inzet van beunhazen doet een gehele beroepsgroep devalueren. In de bovenbouw van HAVO en VWO werkt een groot en groeiend aantal on- en onderbevoegden, waar de overheid geen enkel probleem van maakt. De vorige minister heeft ervoor gezorgd dat schoolleiders dergelijk gebeunhaas niet meer hoeven te melden. Desgevraagd antwoordde de Inspectie mij dat zij niet meer nagaat of iemand wel of niet bevoegd is. ‘Wet BIO’, roepen ze dan. Eerstegraads functies zijn dus vogelvrij geworden. Waar een lerarentekort al niet toe kan leiden.

    Daarbij mag de vraag worden opgeworpen of niet het volledige ‘voorbereidend wetenschappelijk’ onderwijs gegeven dient te worden door wetenschappelijk geschoolden. In het buitenland wijzen ze op hun voorhoofd als ze horen dat in Nederland niet-academici lesgeven aan de 40% hoogstbegaafde Nederlandse leerlingen. In Frankrijk en Duitsland zijn *alle* leraren universitair geschoold. Geen wonder; juist in de leeftijd 12-15 vormen leerlingen opvattingen over schoolvakken en disciplines, en op hun 15e kiezen ze voor een bepaalde richting of profiel. Leraren in de onderbouw hebben dus een minstens zo beslissende, formatieve invloed als die in de bovenbouw. Maar de vorige minister zorgde ervoor dat uitgerekend in de onderbouw geen vakdeskundigheid meer vereist is. De gymleraar mag best Nederlands geven, en de leraar biologie best wiskunde. Ouders wier kind dan blijft zitten op Nederlands en wiskunde – die hoeven van niks te weten. Mondje dicht. Zo regelen wij dat.

    • Nadeel twee van de verwaarloosde eerstegrader
      Nadeel 2: statusverlies en daardoor een andere instroom in de eerstegraads opleidingen: zij-instromers, tweedekansers, mensen die elders op de arbeidsmarkt stukliepen, tweedegraders die het VMBO ontvluchten. En daarbij matige academici, mensen met incomplete studiepakketten, mensen die ‘iets leuks’ met hun studie willen, nog geen concreet beroepsperspectief hadden, voor wie telt dat ze straks hun kind om 3 uur uit school kunnen halen. In elke beroepssector weten werkgevers: als je slechter betaalt, haal je minder kwaliteit in huis. In het onderwijs verbeeldt men zich dat het salaris niks uitmaakt.

      De vraag is nu of de wal het schip keert. Of gebrek aan academisch leraarschap zich ergens duidelijk en pijnlijk laat voelen. Daar ben ik pessimistisch in. Leraren en scholen maskeren met tal van trucs een afnemende kwaliteit. Ze houden bevoegdheden van hun leraren angstvallig onder de pet. Een gymnasiast mag voor tal van vakken docenten hebben zonder vwo of universiteit; geen ouder die daar ooit achter komt. De bevoegdheden van docenten horen in de schoolgids te staan, net zoals cafébazen, loodgieters en huisartsen hun diploma aan de muur hebben hangen. Dat geeft ouders een relevant keuzecriterium bij het kiezen van een school.

      Daarbij blijft toetsing in het onderwijs een bagatel. Gestandaardiseerde toetsen worden niet gebruikt, gebruikte toetsen zijn glibberig als natte zeep. Docenten laten hun toetsen massaal op een gemiddelde 6,6 uitkomen; hoe goed of slecht gemaakt ook. Een onbekend aantal incompetente leraren ‘matst’ hun klas om heibel te voorkomen. Soms zelfs door de schoolleiding afgedwongen. Leerlingen die op de ene school blijven zitten, gaan op de ander school probleemloos over. School- en zelfs Centrale Examens buigen braaf mee met het gemiddeld leerlingniveau. De overheid heeft *geen enkel middel* om te zien wat de feitelijke leerresultaten zijn en hoe die jaar in, jaar uit verschalen. Als het vwo-niveau daalt, kan geen mens dat zien.

  4. Dure opleiding?
    Het spijt me erg, maar ik vind de kwalificatie van een eerstegraads opleiding als een dure opleiding werkelijk flauwekul. Meer dan één of twee jaar extra studie kan het tegenwoordig niet meer schelen. Dat is te weinig om een groot salarisverschil te rechtvaardigen.
    Overigens wordt er nergens in dit land beloond op grond van diploma’s. Men wordt beloond voor het werk wat men doet. Er zijn genoeg HBO-ers die meer verdienen dan academici.

    • Commissie van wijze mannen: de kwestie is beslecht
      Ik ben erg blij met het oordeel van de commissie Rinnooy-Kan, Hinke. We hebben deze discussies al eens vaker gevoerd (tot drie maal toe, als ik het wel heb). Laten we het er op houden dat een commissie wijze mannen zich over deze kwestie heeft gebogen en tot het oordeel is gekomen dat het verschil tussen universitair eerstegraads en hbo-tweede graads wel beloond mag worden. Ik zou zeggen: we leggen ons neer bij het oordeel van deze commissie.

      Vroeger gaf ik overigens als antwoord: maar de eerstegrader en de tweedegrader doen helemaal niet hetzelfde werk! Ik meen nog altijd dat precies die opmerking -het is allemaal hetzelfde werk- de grootste en pijnlijkste misvatting is. Ze geven beide les, en dat doen ze goed. Maar daarnaast is de eerstegraads docent beter gespecialiseerd (althans, dat mogen we hopen) en geeft hij dus les aan de schatjes van de bovenbouw.

      Maar met alle respect: ik acht de kwestie opgelost. Vandaar dat ik dit stuk schreef. Met de uitspraak van Rinnooy-Kan erbij, vind ik dat ik het recht heb te zeggen dat de schoolbesturen hun eerstegraads docenten hebben uitgebuit (bestolen).

      • Mee eens, ze doen niet
        Mee eens, ze doen niet hetzelfde werk. Een leraar in 2VMBO en een leraar in 6 VWO bevinden zich in hetzelfde gebouw en in dezelfde setting van een lokaal met jongeren die onderwijs krijgen. En daar houdt de overeenkomst ook wel op.

        Zo kan ik nog wel meer inhoudelijk totaal verschillende beroepen, die een totaal verschillende opleiding vereisen en een totaal verschillende beloning opleveren opnoemen die worden uitgeoefend in dezelfde setting, dezelfde behandelkamer, noem het maar op.

        Het is onvergelijkbaar. Overigens doe ik geen moeite meer in de personeelskamer iets te zeggen over de mate van vakbekwaamheid en de intensieve lesvoorbereiding die nodig is om zowel Latijn als Grieks te geven aan een publiek van uiterst intelligente en kritische bovenbouwers, telkens als er weer eens een collega begint over “wat heb jij het gemakkelijk, met die kleine klasjes vol met gemotiveerde kinderen die altijd meteen aan het werk gaan”. Het orde houden is voor mij ongetwijfeld minder vermoeiend dan voor iemand die voor 2VMBO staat, maar het werk om de lessen heen oneindig veel zwaarder, en bovendien betwijfel ik of een leraar met een duidelijk tekortschietende vakkennis het qua orde wel zo gemakkelijk zou hebben in 4 gym.

        Ik heb een enorm respect voor sommige (lang niet allemaal) van mijn tweedegraads collega’s, die dingen bereiken in 2VMBO die mij mijn leven lang niet zouden lukken. Het vereist speciale vaardigheden en een speciaal talent. Mijn werk vereist die net zo goed. Andere vaardigheden. Omdat het ander werk is.

  5. kanttekeningen.
    Zeer herkenbare verhalen n.a.v. de eerstegrader. Soms lijkt het wel of men tegenwoordig minder last heeft van moeilijke klassen. Mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat er minder contacturen zijn, dat tijdens de daarvoor in de plaats gekomen zelfstudie-uren of begeleidingsuren het samenwerken in groepjes een speerpunt is geworden. Dat kan niet in stilte gebeuren, enige ruis moet mogelijk zijn, o zo belangrijk, want van elkaar leer je zoveeeeel. Ik heb het zelfs meegemaakt dat de radio aangezet mocht worden, dat kun je later tijdens je werk ook tegenkomen, waarom dan niet op school, was het argument. Wel viel mij vanuit het belendende lokaal op dat de docente het geluidsvolume aanpaste aan de ruis van de leerlingen.Hoe meer ruis, hoe hoger de volumeknop, zodat zij zo min mogelijk last had van haar pupillen. Geen wonder dat steeds meer leerlingen bij de paar echte lesboeren die er nog rondliepen, binnenkwamen met de verzuchting:”Hier kan ik tenminste eindelijk rustig werken”.
    Verder is het aantal eerstegraadsuren drastisch verminderd. Had ik vroeger met mijn VB (=volledige betrekking, wie kent dat woord nog?)26 lesuren, waarin ik aan een klas of 7,8 les gaf, met de komst van eenuursvakken in het Studiehuis kreeg ik te maken met 17 groepen. Ik heb er mijn agenda van dat schooljaar nog eens bijgehaald, ik had inderdaad ruim 400 leerlingen onder mijn hoede, die,en dat werd ons door het jongste lid van het managementsteam aan het begin van het schooljaar duidelijk ingepeperd, allemaal recht hadden op een op maat gesneden, prive-aanpak. De man in kwestie die de mededeling deed had nimmer orde gehad en de weg naar de idyllische rust van het managementsteam snel weten te vinden.

    • Individuele aandacht
      Op ouderavonden heb ik ouders wel eens voorgerekend wat dat inhield.
      Eén les; 25 leerlingen; 50 bruto lesminuten; 2 minuten individuele aandacht per leerling.
      Uw zoon/dochter mag zich dus gelukkig prijzen als hij op een lesdag van 8 lesuren een kwartier ‘individuele aandacht’ heeft gehad.
      Er waren ouders die begrepen dat dat weinig voorstelde.
      Nu het management nog.

      • “Op onze school hechten wij aan individuele aandacht”
        Je mag de zaak rustig wat scherper stellen, Hendrikush. Het zouden immers rare lessen zijn, waarbij je a) 50 minuten zuivere speeltijd hebt, b) niks centraals doet, c) na twee minuten precies naar de volgende leerling ‘hopt’, ongeacht de noden van de vorige leerling. Realistischer is 45 minuten zuivere speeltijd en toch al gauw een minuut of 20 centraal (minimaal). Vergeet niet dat de lestijd maar een *deel* is van de studielast voor een vak; wie weinig centraal doet in de les, trekt een bijzonder scheve verhouding tussen centrale en niet-centrale onderwijstijd.

        Dan houd je per les dus maximaal zo’n 25 minuten voor individuele begeleiding over. Ofwel gemiddeld 1 minuut per leerling, ofwel 6 minuten per dag. Met 180 lesdagen per jaar mag een leerling jaarlijks dus op 18 uur individuele aandacht rekenen, anderhalf uur per schoolvak. Met een leraar die daar *erg* z’n best voor doet dan he? Bij een totale jaarlijkse studielast van 1600 uur is dat net aan 1% “individuele aandacht” en 99% niet. Zo regelen wij dat in Nederland. Realiteit en retoriek, een wereld van verschil.

        Dan heb ik bij Nederlands meestal klassen van 30 leerlingen (tot aan 34 toe, enkele jaren geleden). Hangt af van het vak dat je geeft. Alleen al daarom moeten leraren Nederlands eerder in schaal LD dan leraren Klassieke Talen (grapje! grapje! 🙂 :-)).

        En die 25 minuten individuele begeleiding worden natuurlijk niet gelijkmatig verdeeld over alle leerlingen. Ik schat dat minimaal de helft van de leerlingen qua aandacht het onderspit delft. Die zijn dus bijna totaal op het eigen kompas aangewezen.

        Een van mijn studenten geeft op een joodse vo-school in Amsterdam Engels aan groepjes van drie of vier leerlingen. Ik ben jaloers op haar! En op haar leerlingen!

        • Individuele aandacht
          Wordt het meest opgeeist door leerlingen die daar door gedrag en capaciteiten de minste aanspraak op maken. De begaafde en/of brave leerlingen komen dus het minst aan bod.
          Inderdaad: individuele aandacht is retoriek om een begeleidingsstructuur in stand te kunnen houden.
          Ook hier speelt de docent als vakdocent een verwaarloosbare rol.

        • Centrale en niet-centrale onderwijstijd toegelicht
          Ik schreef: “Vergeet niet dat de lestijd maar een *deel* is van de studielast voor een vak; wie weinig centraal doet in de les, trekt een bijzonder scheve verhouding tussen centrale en niet-centrale onderwijstijd.” Een toelichting.

          Mijn vak, Nederlands, heeft een studielast van 200 uur in havo-4 en havo-5. Dat is een achtste van de totale studielast voor een leerling (40 weken van 40 uur). Het is niet ongewoon om in deze klassen drie lesuren Nederlands op het rooster te hebben. Dat betekent 36 lesweken van 3 lesuren van 50 minuten = 90 klokuren les. Wie dan volgens de APS-slogan ‘half centraal’ effectief zo’n 20 minuten klassikaal werkt, kan dus berekenen dat van de 200 studielasturen de leerling slechts 36 uur een leraar klassikaal voor z’n neus heeft en, zo rekende ik hierboven al uit, gemiddeld slechts anderhalf uur individuele begeleiding kan krijgen, ook al doet de leraar nog zo z’n best.

          Voor een leerling die Nederlands volgt in 4- en 5-havo zien de randvoorwaarden er dus zo uit: 110 uur huiswerk, 36 uur klassikaal werken met de leraar, 1,5 uur individuele aandacht van de leraar, en de rest werken of ‘werken’ in de klas zonder begeleiding maar met de leraar als ‘oppasser’ in de buurt.

          Ik stel het volgende vast:
          – verreweg het grootste deel van het vak varen de leerlingen op eigen kompas, in of buiten de klas; of ze nu *kunnen* zelfstandig werken/leren of niet, de omstandigheden *dwingen* hen daartoe;
          – een heel jaar Nederlands geven aan deze klas komt qua doceertijd neer op een weekje; en dat voor een vak dat een achtste van het schooljaar moet uitmaken;
          – “individuele aandacht” is meer vrome wens dan realiteit;

          Helaas zie ik dat veel docenten concessies doen aan het niveau of de hoeveelheid van het werk dat leerlingen in die (200-36=) 164 klokuren voor Nederlands moeten verrichten. Ze geven gewoon zoveel werk op als ze in die 36 uur kunnen uitleggen en nabespreken. Door die concessie maken ze hun vak vanzelf kleiner.

  6. Eerste graads docent en pedagogiek
    IN het NRC handelsblad wordt het cliche over de eerstegraadsdocent weer eens bevestigd:

    [Han Kerkhoven is interim manager in het onderwijs. (Zij zegt over de voorstellen van Rinnooy-Kan:) Wat mij hindert is dat Rinnooy-Kan alleen maar kijkt naar de vakinhoud. Heel belangrijk, maar het beroep van docent bestaat ook uit pedagogische en didactische vaardigheden. Vooral in het VMBO wordt daar veel sterker een beroep op gedaan dan alleen op de vakinhoud. In het advies krijgt degene met de docterstitel het hoogst betaald. Dan zeg je dus eigenlijk tegen docenten op het vmbo: de echte carierekansen liggen in het vwo, hier werken de losers. Het verscherpt de tweedeling in het onderwijs.]

    Merkwaardige redenering: ze zegt niet dat eerstegraders pedagogisch minder bekwaam zijn (heel diplomatiek), maar wel dat eerstegraders hun pedagogische bekwaamheden helemaal niet hoeven aan te spreken. De eerstegrader hoeft niet veel meer dan alleen zijn vakkennis in huis te hebben. Dit is een pertinente leugen, en ik zou willen dat dergelijke mensen eens krachtig worden tegengesproken. Waarom mag er over de pedagogische kwaliteiten van de eerstegraads docent denigrerend worden gesproken? -Vervolgens zegt ze dat er sprake is van een tweedeling in het onderwijs- en dat is waarschijnlijk haar eigenlijke punt: ze wil gelijkheid tussen de docenten. Ze wil dus niet dat eerstegraads meer verdienen, want dan wordt het verschil zo groot. En de tweedegraads, die werken toch ook hard?

    De kloof tussen de eerstegraads en de tweedegraads is, met de oprichting van het VMBO, behoorlijk uit de hand gelopen. Dat schoolleiders proberen om partij te kiezen voor de tweedegraders lijkt vanzelfsprekend, want ze willen de eenheid bewaren en de tweedegraders lijken de zwakste partij te zijn. Die moet je dus in bescherming nemen tegen de (boze en hebzuchtige en eigengereide en incapabele) eerstegrader.

    Er is een vreemde klassenstrijd ontstaan in het onderwijs.

    • Door wie wordt die strijd dan gevoerd?
      “Er is een vreemde klassenstrijd ontstaan in het onderwijs.”

      Door wie wordt die strijd dan gevoerd?
      Naar mijn mening is dit in feite een ‘markt’-probleem.
      Wil je in het onderwijs (gepromoveerde) academici, dan zul je die zo moeten belonen dat ze kiezen voor het onderwijs.
      Heb je geen behoefte aan academici, dan pas je de beloning zo aan dat die groep niet (meer) komt.
      Het nederlandse volk moet het maar zeggen: het krijgt de opleiders die het verdient.

    • een warhoofd
      Met “de echte carierekansen liggen in het vwo” sticht mevrouw van Kerkhoven verwarring. Om van het tweedegraadsgebied in het eerstegraadsgebied terecht te komen moet je (als het goed is) een studie volgen die jouw beheersing van je leervak op mastersniveau brengt. Het volgen van zo’n zware studie om “promotie te maken” is geen gewone vorm van carrière maken. Als een verpleegkundige een artsendiploma haalt spreek je ook niet van ”carrière maken”. Maar wegen dan die extra pedagogische en didaktische kwaliteiten waarover een leraar in het VMBO moet beschikken niet op tegen die extra vakkennis van de eerstegrader? Dan moet je er al van uitgaan dat tweedegraders over genoeg vakkennis beschikken en dat verhaal over het belang van een goede vakopleiding van de leraar alleen maar buiten het VMBO geldt. (Wat mevrouw van Kerkhoven met de onderbouw van het VWO en de HAVO aanwil weet ik niet). Als tweedegraadsdocenten die in het VMBO les geven een te laag salaris krijgen omdat dat salaris geen recht doet aan hun grote kennis van pedagogiek zou er een tekort aan bevoegde tweedegraads docenten moeten bestaan. Dat tekort is er maar het is niet zo groot als dat aan goed opgeleide eerstegraders. Ergo moet die vraag met “nee” beantwoord worden

    • stuur een brief
      Beste Simon,
      Stuur een brief naar de NRC; jouw reactie is uitstekend. Vooral niet-bestuursleden zouden dat vaker moeten doen. EM70 heeft al het goede voorbeeld gegeven in de zaak van het Commanderijcollege.
      Overigens, in de voorstellen van Rinnooy Kan kan een vmbo-docent tweedegraads die een eestegraadsbevoegdheid haalt, gewoon op het vmbo les blijven geven als hij dat leuk vindt. Zijn salaris gaat dan gewoon omhoog. Wat die juffrouw beweert, dat je in de plannen van RK op het vwo les moet geven om meer te verdienen, is dus flauwe kul.

      • Uitstekende reactie ?
        Simon schrijft als reactie op Han Kerkhoven:
        Merkwaardige redenering: ze zegt niet dat eerstegraders pedagogisch minder bekwaam zijn (heel diplomatiek), maar *wel dat eerstegraders hun pedagogische bekwaamheden helemaal niet hoeven aan te spreken. De eerstegrader hoeft niet veel meer dan alleen zijn vakkennis in huis te hebben*. Dit is een pertinente leugen, en ik zou willen dat dergelijke mensen eens krachtig worden tegengesproken. Waarom mag er over de pedagogische kwaliteiten van de eerstegraads docent denigrerend worden gesproken?

        Waar is zij denigrerend ? In deze zin: ‘Vooral in het VMBO wordt daar veel sterker een beroep op gedaan dan alleen op de vakinhoud’?

        En waar zegt zij ‘dat eerstegraders hun pedagogische bekwaamheden helemaal niet hoeven aan te spreken’ ?

        • even tussendoor
          Momenteel leeft bij vrijwel al mijn jonge collega’s het plan om het heil te zoeken in een andere sector dan het onderwijs, bij tweedegraders net zo goed als bij eerstegraders. Het is nog zorgwekkender dan ik dacht. Ik dacht: iemand die echt specifiek voor een leraarsopleiding (tweedegraads HBO) heeft gekozen zal wel enorm gemotiveerd zijn. En dat waren ze ook wel. Maar na een paar jaar lesgeven niet meer.

          Ik hoop dat het onderwijs heel snel, door verandering in arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden, een sector wordt waar mensen uit overtuiging en met plezier voor kiezen (en dan niet binnen een paar jaar op die keuze terugkomen, zoals nu). Een sector die niet meer zo sterk een ‘bij gebrek aan beter’-sector is.

          • Tegen heug en meug
            Je hoort iedereen -inderdaad- hetzelfde zeggen: les geven is leuk, maar zwaar.

            Wie vijf lessen op een dag gegeven heeft, heeft een paar uur nodig om weer bij te komen en het vage gevoel van mislukking dat iedere keer weer de kop opsteekt te onderdrukken.

            Wat maakt het onderwijs zo zwaar? Het moet iets te maken hebben met de houding van de leerlingen. Waarmee ik niet bedoel dat leerlingen onhandelbaar zijn. Maar je moet alle zeilen bijzetten om ze aan het werk te krijgen en om ze bij de les te houden. De leerlingen zijn gewend om zich vrij te gedragen, en de optelsom van dertig zich ietswat vrijelijke gedragende leerlingen is een klas die constant onrustig is. Zonder dat je nu kunt zeggen dat het geroezemoes en de vele onderbrekingen kwade opzet zijn. -Ten zij je er voor kiest om op een heel erg afstandelijke manier les te geven.

            Leerlingen slokken je bovendien helemaal op: een leraar is het gemeenschappelijke bezit van de leerlingen. Ze hebben je eeuwig en altijd nodig, en daarbij wordt er toch wel een bepaalde grens overschreden. Alle kinderzorgen zouden eigenlijk voor de ouders moeten zijn, niet voor de leraar.

            Om aan dit probleem het hoofd te bieden zie ik maar een oplossing: kleinere klassen en minder lessen. En om dit de hardwerkende nederlander aan zijn verstand te brengen -de hardwerkende nederlander die geen geld wil uitgeven- is er maar een middel: en dat is, stennis maken door niets te doen (staken).

          • Actie
            Classica schreef: Momenteel leeft bij vrijwel al mijn jonge collega’s het plan om het heil te zoeken in een andere sector dan het onderwijs, bij tweedegraders net zo goed als bij eerstegraders.
            Ik zou zeggen: vooral doen, het is er nu de tijd voor, er zijn veel vacatures. Je kunt altijd later nog weer het onderwijs ingaan. Wellicht is er dan veel verbeterd, omdat de bestuurders merken dat er echt een probleem is. Tot nu toe hebben docenten toch vaak, vanwege “liefde voor het vak” de problemen “met de mantel der liefde bedekt”.

            Het zou interessant zijn na te gaan of alle bezuinigingsmaatregelen, te beginnen bij Deetman, wel teruggedraaid zijn toen het economisch weer beter ging.
            Toen ik in 1973 leraar werd na een wetenschappelijke baan vond ik het fysiek ontzettend zwaar, en ik niet alleen, een vriend van mij heeft de hele kerstvakantie geslapen, hij was doodop. Door Deetman c.s. is de weektaak nog aanzienlijk zwaarder geworden. Daar moet echt wat aan gedaan worden: maximaal 20 uur les per week, klassen van 24 leerlingen of minder. Dit lijkt mij belangrijker dan meer salaris. De rek is er gewoon helemaal uit!

            Actie dus, en één van de manieren is een andere baan zoeken. De tijd is er rijp voor. *Start hier*.

          • Interessant
            Adios, toen jij in 1973 begon met lesgeven, waren de leerlingen naar jouw mening toen minder ónrustig’ dan tegenwoordig?

            En waarom vond jij het lesgeven toen fysiek heel zwaar: was het onwennigheid of heb je er andere redenen voor gevonden (gebruik van de stem, geen tijd om tussen de lessen door even uit te rusten, veel staan, enz).

            Was jij van meet af aan al voorstander van 20 lesuren, of is dat tegenwoordig een urgentere eis dan voorheen (omdat de leerlingen drukker geworden zijn, bv?).

            En ja: ik geloof ook dat als we zouden mogen kiezen tussen meer loon of minder lessen en kleinere klassen, ik het laatste zou kiezen.

            Overigens zou ik hierover wel nieuwsgierig zijn naar de mening van ook andere (wat oudere) collega’s: waar komt die werkdruk vandaan, zijn de leerlingen veranderd, of heeft het ook te maken met de veranderingen, enz.

          • Antwoorden op vragen Simon
            Adios, toen jij in 1973 begon met lesgeven, waren de leerlingen naar jouw mening toen minder ónrustig’ dan tegenwoordig?
            Hangt van de schoolsoort af, onlangs nog in groep 8 een aantal lessen verzorgd: voorbeeldig gedrag (maar geheel op conto van de beide leraren). Als ik groepjes leerlingen op het plein van een VMBO-school zie, denk ik wel eens: blij dat ik aan die lui geen les hoef te geven, maar misschien zijn ze in de les wel stil.

            En waarom vond jij het lesgeven toen fysiek heel zwaar: was het onwennigheid of heb je er andere redenen voor gevonden (gebruik van de stem, geen tijd om tussen de lessen door even uit te rusten, veel staan, enz).
            De hele dag staan, veel practicum, dus hangen over de leerlingen, geen moment rust, dat leer je natuurlijk wel, door ze aan het werk te zetten, maarik heb het altijd fysiek een zware job gevonden. Toen ik, bij een ARBO-bespreking eens vroeg om een goede stoel (zo’n hoge), zei de directeur: “wat een onzin een goede docent staat”. Ik dacht dat alleen een dominee stond (in Tietjerksteradeel, of zo).
            Verder de korte pauzes (vanwege de streekschool, zodat de leerlingen vroeg naar huis konden).

            Was jij van meet af aan al voorstander van 20 lesuren, of is dat tegenwoordig een urgentere eis dan voorheen (omdat de leerlingen drukker geworden zijn, bv?).
            Altijd voorstander van 20 uur, na 2 jaar had ik al een VB met een paar taakuren, zodat ik nooit meer dan 24 uur les gaf, totdat Deetman kwam, die heeft wat aangericht!!! Bovendien waren er maar 24 zitplaatsen in het lokaal, 6 waren er bij gemaakt door langs de kant over de wasbakken heen plankjes te leggen. Toen de splitsingsnorm 32 werd ben ik vertrokken.

            Werkdruk komt hoofdzakelijk van teveel uren, te volle klassen en teveel bemoeienis. De eerste twee oorzaken zijn heel simpel op te lossen, maar vergen wel een Deltaplan herinrichting scholen.

          • Simpel op te lossen?
            Adios schrijft dat teveel uren en te volle klassen simpel op te lossen zijn. Dat ligt er een beetje aan.

            Er zijn twee mogelijkheden voor het Deltaplan.
            1. Leerlingen krijgen minder uren les. Dit is simpel. Net van mijn studenten hier in Engeland gehoord dat zij in (wat vergelijkbaar is met) 5 en 6 VWO maar 15 uur per week les hadden (3 vakken van 5 uur; voor de meesten waren 2 van de 3 vakken nog wiskunde en ‘gevorderde wiskunde’ ook). Een flinke urenreductie (en vakkenreductie) voor leerlingen is dus in internationaal opzicht zeker niet raar.

            2. Leerlingen krijgen nog steeds evenveel les als nu. Dan moet je heel erg veel meer leraren inzetten en waar haal je die vandaan… Dit is de niet simpele oplossing.

          • Simpel
            Mark79 schrijft: ‘. Leerlingen krijgen nog steeds evenveel les als nu. Dan moet je heel erg veel meer leraren inzetten en waar haal je die vandaan… Dit is de niet simpele oplossing.’
            Toch wel:
            Simpel ≠ snel
            Simpel = zonder veel gesteggel

          • Onrustige kinderen.
            Adios schrijft dat de kinderen (groep 8) voorbeeldig gedrag vertoonden, dankzij 2(?) leerkrachten en dat hij niet blij wordt van VMBO leerlingen op ’t schoolplein.
            In de jaren 70 waren groepen van 30 dikwijls beter te hanteren, dan 15 nu. Inderdaad, onrustige kinderen.
            Het verminderen van uren, verlagen van de klassengrootte en terugdringen van managers, is niet genoeg.
            Het gemiddelde kind zal van zijn/haar troontje afgeholpen moeten worden en ontdekken dat er grenzen zijn.
            Dat ze thuis en op school niet meer “de baas ” zijn.
            Het hopelijk komende Deltaplan vergt meer dan alleen herinrichting scholen.

        • Eerste- en tweedegraders, X en Y
          Kerkhoven denkt slecht na. Dat leraren zowel X (vakkennis) als Y (pedagogisch-didactische kwaliteiten) nodig hebben, is verstandig.

          Maar vervolgens stelt ze dat in het vmbo het benodigde niveau van Y groter is dan het benodigde niveau van X (alsof je deze kwaliteiten op dezelfde schaal kunt uitdrukken). Dit is een minachting van het belang van vakkennis bij vmbo-docenten. Het zet het beeld neer van de vmbo-docent die vooral bezig is met orde houden en leuk contact hebben met de leerling, terwijl vakonderwijs pas op plan twee komt. Maar dit terzijde.

          Van Kerkhovens domste denkfout is dat uit deze veronderstelling volgt dat het benodigde niveau van Y in het havo-vwo “dus” kleiner is dan in het vmbo. Voor deze gevolgtrekking bestaat geen reden, zoals ik hierboven in twee andere berichten heb toegelicht. Lesgeven in het havo-vwo veronderstelt niet *minder* maar wel *andere* pedagogisch-didactisch kwaliteiten, afgestemd op relatief begaafde, ontwikkelde en leergierige leerlingen. Wie zich leuk met een vmbo-kb-klasje kan verstaan, heeft geen enkele succesgarantie in 5-vwo.

          Daarop stapelt Kerkhoven nieuwe denkfouten: dat het verondersteld hoger niveau van Y van tweedegraders opweegt tegen het (grote) verschil in vakkennis met eerstegraders, en dat daarom een beloningsverschil ten gunste van eerstegraders niet op zijn plaats zou zijn. Alsof je bij een arts vakkennis en sociale vaardigheden tegen elkaar mag wegstrepen.

          Het is precies dit platte gelijkheidsdenken annex de ophemeling van ‘leuke dingen doen met de kinderen’ die aanleiding is tot het huidige verval in het Nederlandse docentencorps. Ik vermoed dat eerstegraders zich sneller en gemakkelijker staande leren houden in vmbo-klassen (maar dat ze zich wellicht kapot ergeren aan het lage inhoudelijke ambitieniveau en het gemak waarmee docenten er vakken doceren waarin ze zelf niet zijn opgeleid) dan dat tweedegraders zich staande leren houden in de bovenbouw van havo en vwo. Zowel vanwege X als vanwege Y.

          • Heb ik een andere krant ?
            Heb ik een andere krant ? Alweer een interpretatie die ik niet kan terugvinden in het artikel, dat ik gelezen heb:
            Wat mij hindert is dat Rinnooy Kan daarbij alleen kijkt naar de vakinhoud. Heel belangrijk, maar het beroep van docent bestaat ook uit pedagogische en didactische vaardigheden. Vooral in het vmbo wordt daar *veel sterker een beroep op gedaan dan alleen op de vakinhoud*. In het advies krijgt degene met de doctorstitel het hoogst betaald. Dan zeg je dus eigenlijk tegen docenten op het vmbo: de echte carrièrekansen liggen in het vwo, hier werken de losers.

            Couzijn schrijft: Maar vervolgens stelt ze dat in het vmbo het benodigde niveau van Y groter is dan het benodigde niveau van X
            Dat zegt ze toch helemaal niet ? Een groter beroep doen op je vaardigheid Y wil toch niet zeggen dat het niveau van X lager ligt ????

          • Letterlijk en intenties
            Haar redenering:

            R-Kan kijkt alleen naar de vakinhoud (daarmee doe je de 2de gr tekort),
            maar: in het vmbo wordt er een sterker beroep gedaan op de pedagogische en didactische vaardigheden,
            dus: zouden 2de gr. ook meer erbij mogen verdienen (niet voor vakinhoud, maar voor ped. en did.)

            De vraag is echter: hoe komt ze aan de wijsheid dat je in de bovenbouw minder ped. en did. vaardigheden moet ‘gebruiken’. Ik meen dat dit niet waar is: in het VMBO kostte het me evenveel vernuft om de leerlingen aan het werk te krijgen als in een HAVO 4. Er is geen verschil! Waarop baseert deze mevrouw dit standpunt? Slimmere kinderen zijn niet opeens mensen van een andere orde. Haar argument is sugestief, maar het is niet deugdelijk.

          • Onder- en bovenbouw
            Toen ik een keer op een wetenschappelijk congres aan een Amerikaanse onderzoeker vertelde dat ik natuurkunde gaf aan 13 tot 18 jarigen wist hij niet wat hij hoorde. “Aan dertienjarigen ? Dat doen wij in de States niet, we beginnen bij 16”. Eigenlijk had hij wel gelijk: de wet van Archimedes uitleggen aan tweede klassers vergt veel didactische kwaliteiten, in de vierde gaat het bijna vanzelf.

            Nog een voorbeeld: een pas afgestudeerde kun je beter in de bovenbouw laten lesgeven dan in de onderbouw en ook dat heeft voornamelijk te maken met didactische vaardigheden.

          • Vuistregels
            Vermoedelijk hanteert iedere docent zo zijn eigen vuistregels: ik geloof dat iemand die pas afgestudeerd is het best voor gymnasium of vwo 2 kan staan.

            De meesterproef van het lesgeven is voor mij nog altijd HAVO 4: als je een HAVO 4 klas (zo’n lekkere grote van 29 a 30 stuks met allemaal van die heerlijke puisterige jongens er in) weet mee te krijgen en weet op te porren tot grote hoogte, dan ben je echt een goede leraar.

            Ik begreep Archimedes nog voordat ik naar de ‘grote school’ ging: gewoon uit een van de vele boekjes die mijn vader mij gaf (lieve man: van vaders en moeders moet je het toch wel hebben). Was toch echt niet zo moeilijk.

          • Strompelen van trivialiteit naar karikatuur
            De crux zit in de gammele formulering “vooral in het vmbo wordt daar veel sterker een beroep op gedaan dan alleen op de vakinhoud”. Die deugt niet op pragmatisch niveau: een mens kan niet “veel meer aan Y doen dan alleen aan X”. Je kunt ook niet “veel meer soep eten dan alleen aardappelen”. Het gaat hier om een contamihaspeling van:

            (1) vmbo-docenten doen niet alleen een beroep op X (eten niet alleen aardappelen)

            (2) vmbo-docenten doen een veel sterker beroep op Y dan op X (eten meer soep dan aardappelen)

            We moeten maar raden wat Kerkhoven bedoeld heeft, (1) of (2) of allebei.

            De eerste uitspraak is ofwel triviaal, ofwel Kerkhoven impliceert hier dat vwo-docenten wél alleen een beroep doen op X. Dat is een schadelijke karikatuur. Ik heb herhaaldelijk uitgelegd waarom.

            Blijft over de tweede uitspraak. Die nam ik als interpretatie, omdat ik niet a priori mag aannemen dat Kerkhoven dom of slecht is (Grice’s samenwerkingsbeginsel in de communicatie). In haar optiek volgens (2) doen vmbo-docenten toch echt een sterker beroep op pedagogisch-didactische kennis dan op vakkennis. (Let wel: het gaat hier om beroepseisen, niet om hoeveel kennis individuele docenten wel niet kunnen hebben.)

            Ik zette al twijfels bij deze optiek. Maar mijn hoofdpunt was dat zelfs als dit het geval zou zijn, dit nog helemaal noppes zegt over het niveau waarop hv-docenten pedagogisch-didactische kennis moeten aanspreken. Zelfs al is Y > X in het vmbo en X > Y in het vwo, dan nog kan het vereiste niveau van Y in het vwo dat van Y in het vmbo best overstijgen.

Reacties zijn gesloten.