Onderwijsvernieuwingen, het repeterende verhaal
Leraren zijn amper geraadpleegd, er was te weinig geld en gewaarschuwde bewindslieden zetten toch door.
De parlementaire commissie onderwijsvernieuwingen is twee weken bezig geweest. De conclusies tot dusver: te weinig aandacht voor de kinderen en de inhoud, te veel voor het gedoe eromheen.
De parlementaire onderzoekscommissie onderwijsvernieuwingen heeft haar eerste conclusie al klaar: weg met het ‘nieuwe leren’.
Vooral commissievoorzitter Jeroen Dijsselbloem (PvdA) kon tijdens de verhoren amper meer neutraal vragen naar het nieuwe leren, een manier van lesgeven waarin de nadruk ligt op zelfstandig werken en het aanleren van vaardigheden als presenteren en samenwerken.
Zo vroeg Dijsselbloem afgelopen maandag „wie er moet ingrijpen als het nieuwe leren te dominant wordt”. En even later: „Leerlingen hebben dus een rustige leeromgeving nodig?” Dijsselbloem wil terug naar klassiekere vormen van onderwijs met meer klassikale lessen, naar kennisoverdracht, zonder nieuwlichterij.
Twee weken is de commissie bezig geweest met verhoren over de onderwijsvernieuwingen van de afgelopen zestien jaar. Vrijdag waren de laatste zittingen gepland. Toen kwamen Jacques Wallage, Tineke Netelenbos en Jo Ritzen (allen PvdA) aan bod – de belangrijkste bewindspersonen die beslisten over de basisvorming, de Tweede Fase, het nieuwe leren (waaronder het Studiehuis) en het vmbo.
Het onderzoek ging over vier vernieuwingen, maar de verhoren leken erg op elkaar. Leraren zijn amper geraadpleegd. Er was te weinig geld. Bewindslieden waren gewaarschuwd voor te overhaaste besluitvorming, maar zetten toch door.
Vooral staatssecretaris Netelenbos, in de jaren negentig verantwoordelijk voor het vmbo, was een doordrammer, blijkt uit diverse zittingen. Ze is overstelpt met waarschuwingen, vertelden voormalig ambtenaren. Ze schuwde zelfs chantage, pressie en bedrog niet, meldden voorzitter Walter Dresscher van de Algemene Onderwijsbond en voormalig leider Nico Rosenbaum van de lom-scholen. Netelenbos wilde scoren, „een standbeeld voor zichzelf oprichten”, zei commissielid Martin Bosma (PVV) vorige week.
Oud-minister Deetman (CDA) was voorzichtiger, met de basisvorming. Maar ook hij pushte. Halverwege de jaren tachtig maakte hij een wetsvoorstel dat de weg voor de basisvorming moest effenen, hoewel er nog geen politieke consensus over was bereikt. Dijsselbloem kwalificeerde dat gisteren als „wonderlijk en intrigerend”.
Deetman vond dat er na twintig jaar praten over de basisvorming „een lijn getrokken moest worden”, zei hij. Staatssecretaris Adelmund (PvdA) was in 2000 juist weer te toegeeflijk: zij verlichtte de vakkenpakketten van de Tweede Fase na protesten van scholieren. Terwijl het toch de bedoeling was van de Tweede Fase om het vakkenpakket te verzwaren.
Wat geldt voor eigenlijk alle vernieuwingen: te veel oog voor de didactiek, de regels, de bepalingen. En te weinig aandacht voor de onderwijsinhoud en de kinderen. We moeten nu eindelijk eens duidelijk gaan omschrijven wát kinderen moeten leren in welke klas, verzuchtten diverse hoogleraren, ambtenaren en (voormalig) inspecteurs.
De wetenschappelijke onderbouwing van alle vernieuwingen liet te wensen over. „Geen enkel bedrijf zou een nieuwe productielijn hebben opgezet, zo zonder gefundeerd onderzoek, als Nederland zijn onderwijsvernieuwingen heeft ingevoerd”, zei hoogleraar onderwijspsychologie en ict Paul Kirschner van de Universiteit Utrecht afgelopen maandag.
Het was ook niet altijd duidelijk waarom de vernieuwingen werden ingevoerd. Neem de Tweede Fase. Die werd ingevoerd omdat hogescholen en universiteiten wilden dat scholieren op havo en vwo zelfstandiger leerden werken. Maar zodra de eerste lichting ‘nieuwe’ studenten arriveerde, begonnen de universiteiten te klagen dat ze over te weinig vakkennis beschikten. „Op een gegeven moment hadden we het helemaal met het hoger onderwijs gehad”, zei voorzitter Sjoerd Slagter van de VO-raad, koepel van middelbare scholen.
En dan het Studiehuis, een niet-verplichte vorm van het nieuwe leren die in de bovenbouw van havo en vwo werd geïntroduceerd. Leraren mochten zelf weten hoe ze gingen lesgeven, zei oud-minister Hermans (VVD).
Maar scholen konden er amper onderuit, vertelden diverse sprekers. Ze voelden zich onder druk gezet door ‘het procesmanagement vo’, een adviesinstantie van het ministerie. Hermans noemde het procesmanagement een „Fremdkörper”, die zich taken van de bewindspersonen had toegeëigend, een „schaduwstaatssecretaris”. Hermans waarschuwde Adelmund ervoor. Maar toen waren veel scholen al begonnen aan het Studiehuis.
Toch moeten we ook weer niet doen alsof de vernieuwingen louter van bovenaf werden opgelegd, zei onder anderen Kars Veling, schoolleider, voormalig Kamerlid voor de ChristenUnie en oud-lid van de Onderwijsraad.
Ook van andere sprekers kwam bijval voor de onderwijsvernieuwingen. De leerling verandert en is lastiger te motiveren met klassiek onderwijs, zeiden ze. Daar moet het onderwijs op inspringen.
De vernieuwingen hebben het onderwijs achtergelaten met meer managers en minder leraren per leerling, becijferde de Rekenkamer. De autonomie van de leraar is langzaam afgenomen, schetste ook Walter Dresscher – managers maken de dienst uit in de klas.
En het niveau van het onderwijs?
In een interview met de Volkskrant zei onderwijsminister Plasterk (PvdA) dat „de vernieuwingen het niveau hebben verlaagd”. Zo openhartig was een onderwijsminister zeer zelden. Daarmee heeft hij de commissie- Dijsselbloem een stevige voorzet gegeven voor haar aanbevelingen, verwacht in januari.
(Bron: NRC/Handelsblad)
Ziet er goed uit.
Duidelijk een trendbreuk met het verleden.
We wachten met spanning het rapport in januari af…en als dat niet tegenvalt, wat de minister ermee doet!