De Bolognaverklaring (of waarom alle hogescholen en universiteiten overal hetzelfde zijn)

De Bolognaverklaring is een beginselverklaring over het creëren van een Europese ruimte voor hoger onderwijs, ondertekend door 29 Europese ministers van onderwijs in Bologna op 19 juni 1999.

De principes van de Bolognaverklaring en het daaruit voortvloeiende Bolognaproces zijn:
– De overheid (niet de privé-sector) neemt het initiatief om de kennismaatschappij bij zo veel mogelijk Europeanen te brengen.
– De bevordering van de mobiliteit in Europa door:
– vergelijkbare diploma’s door de Bachelor-masterstructuur (BaMa)
– overdracht van studiepunten
– uitwisseling van studenten en docenten, bijvoorbeeld via ERASMUS
– bevorderen van samenwerking tussen opleidingsinstituten, bijvoorbeeld door het bevorderen van bidiplomering
– onafhankelijke kwaliteitscontrole.

Het idee was eigenlijk al gegroeid bij de viering van het 750-jarig bestaan van de Parijse Sorbonne in 1998. Men werd er toen aan herinnerd dat in de middeleeuwen Europese studenten en docenten ook vlot van de ene naar de andere universiteit reisden.
De bijeenkomst van Bologna kreeg een vervolg in conferenties in Praag, Berlijn, het Noorse Bergen (mei 2005) en Londen (mei 2007). Op dat moment waren reeds meer dan 1600 opleidingsinstituten uit 46 landen of regio’s aangesloten via hun regeringen. Bij de Bolognaverklaring zijn dus ook Europese landen aangesloten van buiten de Europese Unie.
Het eerste lustrum werd gevierd met een evaluatie- en opvolgingscongres te Leuven op 27, 28 en 29 april 2009. De Katholieke Universiteit Leuven trad hierbij op als gastheer.
In een afsluitende verklaring van Leuven bevestigden de ministers de oorspronkelijke doelstellingen en zetten ze bakens uit voor de volgende tien jaar. Ze legden wel enkele accenten in de richting van een kwaliteitsbewaking en een betere doorstroming vanuit alle lagen van de bevolking naar het universitair onderwijs. Een bijgevoegde tijdslijn moest de deelnemende landen aansporen de resoluties in de praktijk om te zetten. In dit streven naar toegankelijkheid hamerden ze ook op het feit dat de overheid (niet de privé-sector) de initiatiefnemer moest blijven van kwaliteitsvol hoger onderwijs ten dienste van de bevolking. Ze zetten zich zo af tegen een dreigende commercialisering van het onderwijs.
In de marge van de conferentie van Leuven spraken de Vlaamse en Nederlandse ministers van onderwijs af hun diploma’s hoger onderwijs (automatisch) wederzijds te erkennen. De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) zou daarvoor meer bevoegdheden krijgen.

Deelnemende landen waren: Albanië, Andorra, België, Bosnië-Herzegovina, Bulgarije, Kroatië, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, IJsland, Italië, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Macedonië (FYROM), Malta, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Rusland, Servië & Montenegro, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Turkije, Vaticaanstad, Verenigd Koninkrijk, Zweden, Zwitserland.

(Uit Wikipedia)

Een eerste gevolg was een grote bureaucratisering.
Een ander gevolg dat bepaalde landen gingen betalen voor studenten uit andere landen. Zo bestaat bijvoorbeeld op dit moment 45 procent van de studentenpopulatie van de universiteit Maastricht uit buitenlandse studenten, die hier op kosten van de Nederlandse samenleving studeren.
Britse studenten gaan vanaf volgend jaar 10.000 pond per studiejaar betalen en worden aangespoord om naar Nederland te komen, omdat zij hier slechts 1.700 euro hoeven te betalen. De rest van het geld (ca. 6000 euro per student) wordt door de Nederlandse overheid en dus belastingbetaler bijgelegd.
Een derde gevolg is dat onze eigen hogescholen en universiteiten hun eigen identiteit en karakter hebben moeten prijsgeven in ruil voor de uniformiteit en regelgeving in Bologna bepaald en waar alle aangesloten landen zich aan dienen te houden.