Er is wel iets veranderd

JCTraasv2.jpg
Het is vrij algemeen bekend dat sommige  – misschien wel vele – jonge onderwijzers moeite hebben met rekenen en taal en daarom extra getest en getraind moeten worden.
Iedereen kent ook wel grootouders of andere oudere familieleden die, met vijf of zes jaar lagere school prima konden rekenen, lezen en keurige brieven schrijven. Hoe valt dit te rijmen?
 
In het onlangs verschenen boek Meritocratie ( onder redactie van Paul de Beer en Maisha  van Pinxsteren, verschenen bij Amsterdam University Press) schrijft de Beer o.a. over het feit dat als gevolg van de onderwijsexpansie van de laatste honderd jaar de relatieve positie van opleidingsniveaus is veranderd: ‘Wie een middelbare beroepsopleiding had afgerond, behoorde in het oudste cohort, geboren tussen 1906 en 1915 tot de hoogst opgeleide helft van de bevolking.’ Maar: ‘In het cohort geboren tussen 1986 en 1995 behoren degenen met een middelbare beroepsopleiding daarentegen tot de laagst opgeleide helft.'
 
Er valt nog iets meer over te zeggen. Het onderwijs is, gezien vanuit het systeem, een zeef die aan de meest intelligente leerlingen het meeste volume toekent. Zij blijven tot en met het wetenschappelijk onderwijs. Vanuit de leerlingen gezien is het een race, een soort ‘rat-race’, om het zo lang mogelijk vol te houden op een hoog niveau, of liever gezegd op een niveau dat voor hen hoog is. Het ligt dus voor de hand dat degenen die nu het mbo volgen en daar genoegen mee moeten nemen, heel wat minder intelligent zijn dan leerlingen die vroeger die opleiding volgden.
Dr Luning Prak die in 1976 het boek De psychologische test voor onderwijs en maatschappij schreef, meende dat onderwijzers en leraren een IQ hadden van 120 tot 135, en daarmee tot de groep der begaafden behoorden. Maar als we nu zien naar de enorme uitbreiding van het onderwijs sinds die tijd en naar de geringere zeeffunctie is dat al lang niet meer het geval. Want de pedagogische academie trekt niet de meest begaafde leerlingen aan. Integendeel, het is wel zeker dat de opleiding, zeker voor jongens, onderaan staat in de pikorde. En dat betekent dat heel wat jonge onderwijzers en leraren een IQ hebben dat aanzienlijk  lager is dan normaal was vijftig jaar geleden.
Met als gevolg dat zij hun knapste leerlingen geen partij kunnen bieden en dat ze, ook door gebrek aan zelfvertrouwen, zich gemakkelijk laten beïnvloeden door politici, bestuurders en ouders. Dat is hun eigenlijk niet aan te rekenen maar het beperkt hen wel in hun mogelijkheden.
 
J.C. Traas
 

1 Reactie

  1. Het was dus een blunder van

    Het was dus een blunder van de regering om de juffen te laten beslissen op welk niveau van het secundair onderwijs een leerling hoogstens verder mocht gaan. Het gevolg van die beslissing werd nog verergerd doordat de regering de onwilligheid van de scholen voor secundair onderwijs om op grond van de de veel later binnenkomende resultaten van cito-eindtoerts leerlingen toch op een hoger niveau te laten instromen accepteerde. Maar dan nog: cito-toetsen zouden moeten meten wat leerlingen in staat waren op de basisshool aan kennis en inzicht op te pikken en dat is ook weer iets waarbij de leerlingen afhankelijk zijn van de kwaliteiten van de juffen. Kinderen krijgen weer meer meer baat bij hoogopgeleide en assertieve ouders. Leve de ongelijkheid van kansen!
     

Reacties zijn gesloten.