De W in VWO

(door Dr. Gijs Rommelse en dr. Urs Wyder, o.a. docenten geschiedenis respectievelijk natuurkunde aan het Haarlemmermeer Lyceum in Hoofddorp)

Ten aanzien van het Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs concentreren het Ministerie van OCW en middelbare scholen zich al jaren voornamelijk op het verhogen van de ondergrens en het stimuleren van zwakkere of minder hard werkende leerlingen. Door nieuwe exameneisen te stellen – een verplichte rekentoets, voor wiskunde, Nederlands en Engels nog slechts één vijf en voor eindexamens gemiddeld ten minste een vijfeneenhalf – heeft de overheid getracht diploma-inflatie een halt toe te roepen. Deze maatregel is echter vergelijkbaar met het schrappen van nullen op bankbiljetten in tijden van hyperinflatie. Het fundamentele probleem is onaangeroerd; de inhoud van het curriculum is door de pedagogiek en de didactiek bepaald en niet door de intrinsieke importantie van die inhoud. Tegelijkertijd doen de van bovenaf opgelegde doceermethodes geen recht aan de wetenschappelijke constructie van die inhoud. Daar komt nog bij dat de zogenoemde N-term van eindexamens  gebaseerd blijft worden op de landelijke gemiddelden. Het maakt niet uit of deze gemiddelden vooraf op basis van een steekproef worden vastgesteld of na afname van het betreffende examen. In beide gevallen is het de leerling die het gewenste niveau bepaalt. De inhoud en het gewenste niveau zijn onaangeroerd gebleven, alleen de normering is op cosmetische wijze aangepast. Het is daarom slechts een kwestie van tijd voordat we terug bij af zijn. Terwijl aan de ondergrens met kunstgrepen leerlingen over een enigszins verhoogde drempel gewerkt worden, waarbij en passant ook weer aan de drempel wordt getornd, krijgen VWO-leerlingen nog steeds niet waar ze recht op hebben, namelijk een gedegen voorbereiding op het wetenschappelijk onderwijs. Tevens krijgen zij te weinig de kans te excelleren. Misschien is het tijd in plaats van te “duwen” te “trekken”. De weg uit deze problematiek is door voldoende docenten met een niet te negeren wetenschappelijke autoriteit voor de klas te zetten. Laat ons herinneren waar de W in VWO voor staat.

          Academische nieuwsgierigheid is, zoals een goed ontwikkelde smaak, het beste jong geleerd. Dit denken karakteriseert zich door een besef van de macht van de twijfel, een fundamenteel niet zeker weten, en het wonder van de verbazing, een gevoeligheid voor de vraag. Leerlingen kan vanaf het begin geleerd worden te denken in onzekerheden in plaats van in vaststaande feiten. Ons curriculum biedt weinig ruimte voor het besef waarom een vraag interessant is en de wijze van beantwoording. De antwoorden komen leerlingen daarom wereldvreemd voor. Inzicht in de constructie van kennis werkt bovendien zingevend. Wij leiden ze niet op tot het zelf durven en kunnen stellen van goede vragen. Het VWO-curriculum is als een berglandschap dat onder water is gezet: de leerlingen ontwaren enkele bergtoppen, maar het gebergte als geheel is aan hun zicht onttrokken. De bergtoppen zijn de onbetwistbare feiten en dogma’s, maar de samenhang ontbreekt.

Op de meeste scholen krijgen examenleerlingen een handleiding voor het maken van profielwerkstukken. Hierin wordt hen geïnstrueerd als eerste op korte termijn een onderzoeksvraag met deelvragen in te leveren. Deze organisatorische randvoorwaarde is bedoeld om de minder gemotiveerde leerling tot werken te dwingen. Wetenschappelijk gezien is deze methode echter onzinnig. Eerst moet namelijk het landschap in kaart gebracht worden door er, als een condor, boven te zweven, om vervolgens een gekozen terra incognito in kaart te brengen. De precieze formulering van de vraagstelling volgt pas tijdens de uiteindelijke verslagleggingsprocedure. Door leerlingen à priori en zonder voorkennis vast te pinnen op een bepaalde vraag worden eendimensionale, ongenuanceerde en weinig diepgravende werkstukken in de hand gewerkt. Leerlingen zullen zich eerst breed moeten oriënteren om zich te kunnen verwonderen over een, voor hen, nog onverklaarbaar fenomeen. Ieder profielwerkstuk vraagt om eigen onderzoek in bijvoorbeeld archief of laboratorium. Bovendien, door een vooraf vastgelegde vraag leidend te maken, vervormt per definitie je blik op de werkelijkheid. Doordat de leerling  zich niet bewust is van de prismawerking van de vraagstelling en onvoldoende bekend is met de bredere context, is hij of zij ook niet in staat vervolgens de antwoorden op hun merites te beoordelen. Kortom, de eerste vraag moet richtingwijzend zijn en niet, zoals de onderwijspraktijk laat zien, leidend en dus beknellend. De docent als ervaringsdeskundige schat in of een onderzoek haalbaar, relevant en origineel is en helpt de leerling bij het opstellen van die eerste richtinggevende vraag. Op deze manier wordt het niet een administratieve verplichting, maar iets waar de leerling trots op kan zijn.

Het belang van wetenschap ligt in het inzichtelijk maken van onze wereld. Het nut van wetenschap is het helpen oplossen van mondiale problemen, demythologiseren van fact-free politics of het doorprikken van stemmingmakerij. Onze intentie is zeker niet iedere leerling in een wetenschapper te veranderen, maar wel om hen voldoende inzicht te verschaffen om wetenschappelijke methoden en conclusies op hun waarde te kunnen beoordelen. Daarnaast is een deel van onze leerlingen gevoelig voor intellectuele uitdagingen, zoals anderen dat zijn voor kunst, literatuur, of sport.

Interessant is dat op school boeken niet “boeken” maar “methoden” heten. Dit suggereert een rol van de docent als die van een serveerder in plaats van een creatieve kok. Om een VWO-leerling te leren wetenschappelijk te denken, is het noodzakelijk dat academici voor de klas staan; goed voordoen doet goed nadoen. Naast brede vakkennis is hiervoor bekwaamheid in zelfstandig wetenschappelijk onderzoek cruciaal. Bovendien moeten deze docenten, veel meer dan nu het geval is, in de gelegenheid worden gesteld en zelfs verplicht worden hun academische talenten te slijpen. Verder zouden hoogleraren en andere universitaire docenten zich nadrukkelijker met de inhoud van het VWO-onderwijs kunnen bemoeien. Alleen dit geeft recht tot klagen over het niveau van lichtingen eerstejaarsstudenten.

        Om de W terug te brengen in het VWO is ook noodzakelijk onze onderwijscultuur te herzien. Sturen op cijfers levert cijfers op; goede in-, door-, en uitstroomcijfers. Zinvoller echter is het te sturen op inhoud. In plaats van duwen aan ongemotiveerde leerlingen kunnen we trekken aan welwillende leerlingen.

In een VWO waarbinnen de wetenschappelijk denkwijze centraal staat, leren leerlingen door socratische vraaggesprekken met hun docent en door zelf onderzoek te doen. Daar is dan wel een Socrates voor nodig. Verder dienen binnen schoolorganisaties vaksecties prominentere rollen te krijgen ten koste van teams. Tenslotte dienen eindexamencijfers niet langer automatisch afhankelijk te zijn van landelijk gemiddelden. De onderwijsslager moet dus niet langer zijn eigen vlees willen keuren.

 

Dr. Gijs Rommelse en dr. Urs Wyder, o.a. docenten geschiedenis respectievelijk natuurkunde aan het Haarlemmermeer Lyceum in Hoofddorp

 

 

 

2 Reacties

  1. ik sluit me bij de eerste
    ik sluit me bij de eerste reactie aan. Anderhalf jaar terug bleek zelfs een door mij zeer gerespecteerde collega het inmiddels volkomen normaal te vinden de cijfers op deze manier te bepalen. Dat vond ik schikken en ik vroeg me af of er nog mensen in het onderwijs lopen die hun gezond verstand hebben bewaard. Dit stukje laat zien van wel. dank. Wat een opluchting.

Reacties zijn gesloten.