Sassoc heeft natuurlijk volkomen gelijk wanneer hij stelt dat de Nederlandse overheid volkomen onbekwaam is om voor goed onderwijs te zorgen. We hoeven alleen maar te kijken wat Prof. Heertje, die eerder de machthebbers bij het onderwijs als collectivum zag dat hij aanduidde als organisatie met maffiose kenmerken, tijdens het op het symposion n.a.v. het vijfde lustrvm van de vereniging Vrienden van het Gymnasium zei over de “teloorgang van het onderwijs” zei`: “De huidige financiële prikkels moeten plaats maken voor stimulansen die de kwaliteit van het onderwijs bij voorbaat waarborgen. Bij de overheid ontbreekt de expertise om en dergelijke ingrijpende cultuuromslag te bewerkstelligen”.
De slaafse epigonen van VanKemenade die alleen maar oog hebben voor aantallen en probleemkinderen hebben hun mars door de instituties van het onderwijs voltooid en ontlenen volgens Heertje aan hun werkwijze een boterham waarvan het beleg bepaald wordt door de zich onderling versterkende machtsposities.
Bijna elke minister van onderwijs laat blijken dat zij bij het ons kent ons clubje hoort val mensen die elkaar de bal toespelen.
Als de overheid niet is staat is voor goed onderwijs te zorgen moeten ouders maar weer het recht krijgen om hun kinderen onderwijs te laten volgen wat zij voor HUN kinderen goed vinden. Indirect zal de invloed van de arbeidsmarkt en van werkgevers dan toenemen want vrijwel elke ouder wil zijn kinderen graag goed voorbereiden op de maatschappij. En goed voorbereiden op de maatschappij is één van de taken van het onderwijs. Aan de gedwongen winkelnering en de ontrechting van de ouders in het onderwijs moet snel een einde worden gemaakt.
Dat de overheid alle burgers naar draagkracht laat betalen voor het onderwijs aan alle kinderen, zoals dat nu via de inkomstenbelasting gebeurt, is een verworvenheid die moet blijven bestaan. Wel moet deze baatbelasting qua bestemming duidelijk gescheiden worden van de gewone inkomstenbelasting. Zoals dat vroeger bij de AOW het geval was. Ook kinderloze volwassenen ouders zouden moeten bijdragen aan het onderwijsfinancieringsfonds, al zou het voor de hand liggen dat dat via de AOW zou gaan. Elk ouderkoppel zou per jaar 9000 EURO moeten mogen uitgeven aan onderwijs voor een gemeenschappelijk kind. Voor gehandicapte kinderen soms meer. Het oprichten van subsidiabele scholen zou een stuk gemakkelijker gemaakt moeten worden en de minimale grootte zou een stuk omlaag moeten, bij voorbeeld gemiddeld 20 leerlingen per leerjaar. Het argument dat reeds bestaande scholennagenoeg hetzelfde onderwijs geven moet niet meer misbruikt kunnen worden om nieuwe scholen tegen te houden. Zo lang een school geen eindonderwijs geeft wordt de kwaliteit van een school vastgesteld op grond van het minimale percentage leerlingen dat op de beoogde vervolgschool wordt toegelaten en bemoeit de overheid zich verder niet met scholen die op particulier initiatief tot stand gekomen. Wel kan de overheid het minimale percentage van een school verlagen als daar bijzondere redenen voor zijn zoals bij voorbeeld een aantoonbaar lagere toelatingsdrempel of extra, geloofwaardige en wensbare programmadelen. Ook zou dat percentage verhoogd moeten kunnen worden als een school zich helemaal concentreert op een examen voor de vervolgscholen. Bij eindonderwijs (Universiteit, HBO, MBO etc. zou de overheid wel betrokken moeten zijn bij het vaststellen van de eindtermen en voor het bewaken van het niveau. Dat werkt dan vanzelf terug op de toelatingseisen die tevens het karakter en het eindniveau van de voorafgaande opleiding bepalen.
De tijd dat “arbeiders” hun kinderen standaard naar een ambachtschool stuurden is voorbij en vrijwel elke ouder die er op gewezen wordt dat hun kind meer kan streeft naar een zo hoog mogelijke opleiding voor zijn kind. Dat minder “arbeiderskinderen” op de universiteit terecht komen dan kinderen van academici wordt tegenwoordig vooral door de hoge mate van erfelijkheid van intelligentie bepaald. Om selectie van leerlingen op maatschappelijke afkomst te bestrijden en alle leerlingen met dezelfde capaciteiten dezelfde kans te geven moeten vrijwillige ouderbijdragen aan een school aantoonbaar vrijwillig zijn en mogen kinderen waarvan de ouders die bijdrage niet betalen op hun school niet anders behandeld worden dan die waarvan de ouders wel een bijdrage bepaald hebben.
Er is op dit moment geen gelijkberechtiging van de deelhebbers bij het onderwijs.
Studenten die hun eerste studiejaar niet halen moeten hun basisbeurs terugbetalen. Het geld dat zij lenen om te kunnen studeren moeten zij ook terugbetalen als hun studie geen succes is. Studenten in het onderwijs moeten risico nemen. Maar als iemand schoolbestuurder of manager op een school wordt krijgt of geeft hij zichzelf vaak een hoog salaris en hoeft hij daarvan niets van terug te betalen als hij in zijn werk faalt. Hij wordt financieel in de watten gelegd, vaak ook nadat hij het zo slecht gedaan heeft dat hij ontslag moet nemen. Aan deze discrepantie kan ook een einde gemaakt worden, bij voorbeeld doordat niet de schoolbesturen een lump sum krijgen maar de (ouders van) leerlingen. (namelijk die 9000 EURO per anno) en scholen mogen komen of moeten gaan. Zoals studenten hun basisbeurs moeten terugbetalen zo zouden falende schoolbestuurders en schoolmanagers alles wat ze meer verdiend hebben dan een leraar die enkel maar voor de klas staat moeten terugbetalen als het blijkt dat ze werk aanvaard hebben dat boven hun kunnen lag. GELIJKWAARDIGHEID voor alle zelfoverschatters zou bij al die gelijkwaardigheid die zij over hun omgeving uitstrooien hen niet misstaan. Het strafrecht zou moeten worden toegepast als zij te lang verzwijgen dat hun school steeds dichter naar de afgrond glijdt. Maar dit soort misstanden verdwijnt waarschijnlijk vanzelf zodra aan de gedwongen winkelnering een einde wordt gemaakt.
Met bovengeschrevene wend ik mij niet af van de doelstellingen van BON. Ik ben er nog steeds van overtuigd dat BONs onderwijs voor de meeste leerlingen het beste is. Ouders kunnen soms wel verkondigen dat de school voor hun kind in de eerste plaats leuk moet zijn maar zullen als ze moeten kiezen tussen een leuke school of een school die hun kind efficiënt verder brengt zullen ze toch voor de laatste kiezen, dus voor de BONschool!
Lump Sum en lomp gedrag
Lump Sum en lomp gedrag
Vóór de Overheid en Politiek als adagium voor het onderwijsbeleid van gelijke kansen voor elk kind de lump sum voor schoolbesturen en het besturen op afstand introduceerden hadden ze zelf als het ware één grote lump sum voor het onderwijs, de onderwijsbegroting. Daar waren zij heer en meester over. Deze lump sum werd door hen in kleinere sublumpsommen voor schoolbesturen opgedeeld. Door bovendien voor onderwijs besturen op afstand te opteren en op quantiteit te sturen hebben zij ploutokratieën in het leven geroepen die bekwaam geld aan het eigenlijke onderwijs onttrokken en die van de kaste van goed opgeleide en zelfbewuste leraren een stel ploeterende slaven maakten. Nu overheid en politiek met hun besturen op afstand gefaald hebben is de tijd gekomen om de groep mensen die voor inzamelen van de oorspronkelijke lumps sum voor onderwijs van de overheid misbruikt zijn een kans te geven om te laten zien dat zij het beter kunnen. De grote lump sum, genaamd onderwijsbegroting van de overheid, moet in kleinere lompe sommetjes eerlijk over de belasting betalende ouders verdeeld worden die met dat geoormerkt geld voornamelijk naar eigen inzicht onderwijs voor hun kinderen kunnen inkopen. Die lump summetjes heten dan vouchers.
Gelijke kansen voor ieder kind moeten behouden blijven maar “Weg uit het onderwijs” voor de incompetente overheid.