Grammatica gaat voor woordkennis

Stelling:
“Het goed aanleren van de grammatica in het onderwijs is belangrijker dan woordkennis”

Hoe kom ik hierop ? Omdat je naar mijn mening woorden altijd kunt bijleren maar eenmaal eigen gemaakte gebrekkige grammatica moeilijk meer af te leren is. Ik ken goed opgeleide mensen, die consequent zinsneden als “hun hebben” of “doe als mij” bezigen. Dat laatste zei bij voorbeeld afgelopen week een van de deelnemers aan de geschiedenisquiz “Slag bij Nieuwpoort”, een onderwijzer nog wel. Als in het onderwijs grammaticale miskleunen niet meer of onvoldoende gesignaleerd worden is er iets goed mis met het taalonderwijs.
In De Volkskrant van vandaag staat een interessante ingezonden brief van nota bene een wiskundeleraar, die het volgende had gehoord van een oudere onderwijzeres. In de notulen van een teamvergadering in het primair onderwijs staat de zin: “die extra inzet word je niet uitbetaald”. De oudere onderwijzeres signaleert de fout maar de maakster van het verslag blijft volhouden dat het goed is want “als er je achter word staat komt er geen dt.” De anderen zijn het daarmee eens. Iemand komt met het argument: “maak er maar eens van ‘die extra inzet krijg je niet uitbetaald’, dan hoor je toch dat er geen t achter komt”. Uiteindelijk komt de Taaladviesdienst eraan te pas en die geeft de oudere onderwijzeres uiteraard gelijk.
Het gebrek aan kennis van de grammatica is, zoals hieruit blijkt, al diep ingekankerd.
Vandaar bovenstaande stelling. Ten overvloede: ik bedoel niet het een of het andere

60 Reacties

  1. Grammatica: theorie en praktijk
    Het lastige bij grammatica is dat er altijd weer een diepe kloof is tussen de theorie (analytisch of voorschrijvend) en de praktijk.

    Neem het geval ‘Hun hebben’. Het kan aan leerlingen duidelijk gemaakt worden dat hun niet als onderwerp kan functioneren. Bij het spreken gaan moedertaalsprekers echter niet na of ‘hun’ in dit geval onderwerp, meewerkend voorwerp of zelfs lijdend voorwerp is. Ze willen gewoon iets vertellen.

    De enige manier om dit soort fouten (dat overigens geen misverstanden oproept) te bestrijden is consequent lik-op-stuk geven. Direct verbeteren dus, waarbij toelichting of uitleg niet nodig is. Daarbij kun je direct enkele bezwaren aantekenen:
    – Leerlingen zitten relatief maar erg weinig uren in de klas
    – Er zijn enorm veel Nederlanders (waaronder vele collega’s) die dezelfde taalfout maken en dit bij leerlingen niet kunnen verbeteren.

    Opvallend is trouwens wel dat ‘hun hebben’ in schriftelijk werk veel minder wordt waargenomen.

    • Taalconferentie
      Er is natuurlijk een verschil tussen spreektaal en schrijftaal en dat is legitiem en vaak wel leuk. Zo zeggen ze in Rotterdam vaak hebbie: hebbie dit, hebbie dat en zelfs tebbie. “Tebbie je haar geverfd, tebbie je haar weer blond, er zou heen Rotterdam zijn als Tebbie niet bestond” zingt Arie van der Krogt, Rotterdams troubadour. Taal is een levend ding en werkt op allerlei niveaus. Maar het is wel belangrijk dat we de regels en woorden nog kennen en dat begint natuurlijk bij het onderwijs. De door mij opgeworpen probleemstelling, zonder dat ik de oplossing weet, leek mij interessant voor onze taalconferentie. Het zou leuk zijn als we op deze conferentie, net zoals bij de rekenconferentie met voor de praktijk geschikte ideeën en voorstellen zouden kunnen komen.

  2. Spreektaal
    Interessant is ook de spreektaal van onze minister-president. Als je dat op papier zou zetten zou je toch zweren dat hij lid is van het Republikeins Genootschap getuige deze uitspraak.
    “Ons volk is onsmakelijk verbonden met het koonkhuis”.

  3. spreektaal
    Spreektaal die afwijkt van de norm, is alleen ‘leuk’ als je weet hoe het hoort te zijn. We leren de kinderen het echte product: daarna kunnen we glimlachen om de afwijkingen.
    ‘Keb’ valt alleen te begrijpen als je ‘ik heb’ weet.
    ‘Tebbie’ zal misschien terug te voeren zijn op ‘wat heb je’?
    Daarom moet een officieel taalprogramma aanbieden wat hoort. Niet wat afwijkt.

    Of grammatica belangrijker is dan woordkennis, dat weet ik niet. Ik vraag me af of je zo’n keuze moet maken. Wel denk ik dat het belang van grammatica, of het nut, door het overgrote deel van de basisschoolleerkrachten niet duidelijk wordt begrepen. Dit is mede te wijten aan het feite dat het onderwijsprogramma weinig ontleden aanbiedt. Het ontleden blijft meestal beperkt tot ‘werkwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord en lidwoord’, en ‘onderwerp, gezegde, persoonsvorm en lijdend voorwerp’.
    Heel lang hebben we (ook als toekomstige leerkrachten) te horen gekregen dat hier in het ‘ouderwetse’ onderwijs sprake is geweest van onnodige ballast. Zoals zoveel kennis als onnodige ballast beschouwd is geworden.
    Dat er opvallend meer wordt gepleit voor het degelijke leren, is dan ook echt een nieuw geluid. Decennia zaten dergelijke geluiden in het verdachtenbankje.

  4. Ezelsbruggetjes en ontleden
    In de brievenrubriek van De Volkskrant gaat intussen de discussie over “word(t) je”nog even vrolijk verder. Een mevrouw uit Vianen kwam dinsdag met een eenvoudig ezelsbruggetje dat ze 40 jaar geleden op school geleerd had: “wanneer “je”achter de persoonsvorm staat en je kunt er “jij”van maken, dan kom er geen “t” achter de persoonsvorm”. Hiervoor kreeg ze dan vandaag weer op haar donder van iemand uit Hoofddorp die zijn vroegere leraar aanhaalde die altijd zei dat ezelsbruggetjes alleen voor ezels zijn. Een 67-jarige oud-lerares uit Coevorden zegt m.i. terecht dat kunstjes leren het ontleden niet kan vervangen. “De leerlingen hebben recht op veel meer: gewoon leren ontleden. Ook belangrijk bij het leren van andere talen”. Maar een vader uit Amstelveen schrijft dat hij zijn zoon over de voor hem onoverkomelijke taalhobbel van d of dt had heengeholpen met de zo genaamde “gaan-constructie”. Wat is didactiek ingewikkeld soms. Ik heb niets tegen ezelsbruggetjes als hulpmiddel hoewel ze vaak ook weer nieuwe misverstanden in het leven kunnen roepen. Maar het ontleden blijft toch onmisbaar.Alleen dat biedt een echt handvat voor het aanleren van de regels en geeft inzicht in de structuur van talen.
    Overigens, het KOFSCHIP is geen ezelsbruggetje.

    • Je en jij
      Zo een ezelsbruggetje als ‘je’ vervangen door ‘jij’ werkt alleen maar wanneer de leerling de spreektaal goed beheerst (zodat je kunt horen dat het ‘niet goed klinkt’). Daar kun je inmiddels niet meer vanuit gaan.

      • Quod licet Iovi, licet bovi
        Scherp gezien. Ik betwijfel inderdaad of een deel van mijn leerlingen zouden weten dat de zin “Op de volgende pagina wordt jij gevraagd of ….” niet correct is.

        Het bepalen van het zinsonderwerp is ook problematisch bij de veelgehoorde constructie “De reizigers worden verzocht geen spullen in de trein achter te laten”.

        Er zijn zelfs

        • Een deel
          @couzijn:
          Ik betwijfel of de zin “Een deel van mijn leerlingen zouden weten dat…” correct is. Volgens mij is het: ” … zou weten … “. Zie bijvoorbeeld hier.
          En wat te denken van de zin: “De reizigers worden verleid geen spullen in de trein achter te laten”… Verzoeken kan immers ook verleiden betekenen, denk aan de verzoeking in de woestijn.

          In de grote Van Dale van 1976 staat, merkwaardig genoeg: “De heren worden verzocht (niet: de(n) heren wordt verzocht) hierheen te komen (vgl. Fr.les messieurs sont priés; Hd. die Herren werden gebeten).”

          • Een aantal BON-leden viel over deze zin
            “Een deel van mijn leerlingen zouden weten dat…” is een typisch voorbeeld van wat ik hieronder de psychologische bewerking van formele taalregels noem. Verwant aan het verschil tussen:

            (1) Een paar schoenen moet nog worden gepoetst.

            en

            (2) Een paar schoenen moeten nog worden gepoetst.

            In het laatste geval betekent ‘een paar’ niet ‘een bijeenhorend tweetal’, zoals in (1), maar ‘enkele’. Maar formalisten kunnen stug volhouden dat (2) grammaticaal fout is. Dat zijn dezelfde formalisten die willen dat je naar ‘het meisjes’ verwijst met ‘het’ in plaats van met ‘zij’, of over ‘het slachtoffer’ schrijft dat ‘het’ is overleden.

            Dus qua grammaticale vorm is ‘Een deel van mijn leerlingen weet dat …’ ontegenzeggelijk beter. Maar qua betekenis zijn het de afzonderlijke leerlingen binnen dat aantal die ‘zouden weten dat’, niet ‘het aantal’ oftewel die subgroep als entiteit. Vergelijk:

            (3) Een aantal collega’s heeft geprotesteerd tegen de maatregel.

            (4) Een aantal collega’s hebben geprotesteerd tegen de maatregel.

            In het geval dat er maar één protest is gekomen, ondertekend door enkele collega’s, zou ik de voorkeur geven aan (3). Als er diverse collega’s onafhankelijk van elkaar hebben geprotesteerd, zou ik de voorkeur geven aan (4).

            Taal is niet zo logisch als logici dat graag zouden willen.

          • niet helemaal logisch
            Vandaar dat er voortdurend uitzonderingen moeten worden aangeleerd.
            Voor de basisschool volstaat een goede consequente redenering.
            Ik schreef in groep 7 op het bord: een aantal HEEFT, en groep HEEFT, een paar IS, een stel IS; en liet dit langdurig staan om er steeds weer op te kunnen wijzen.

          • Dank je voor de
            Dank je voor de toelichting.
            Ik vermoedde dat je het bewust zo schreef, ik was benieuwd naar de reden.

    • ’t fokschaap
      Natuurlijk is ’t kofschip (de t hoort er ook bij!) ook een ezelsbruggetje. Het woord is geconstrueerd (evenals het ook wel gebruikte ’t fokschaap) uit de harde (stemloze) medeklinkers t, k, f, s, ch en p. Als de stam van een zwak werkwoord op een een harde medeklinker eindigt (ook op een x: faxen), krijgt de verleden tijd een t.
      Bij de zachte (stemhebbende) tegenhangers, d, v, z, g en b, en bij glijdende of rollende klanken als m, n, l en r, wordt dat een d. De zachte tegenhanger van de k, de g uit het engelse “good”, ontbreekt overigens in het Nederlands.

      • ’t fokschaap
        Of dit nu wel of niet een ezelsbruggetje is, feit is dat tot de dag van vandaag ik nog steeds deze ‘regel’ toepas als ik twijfel over ’te’ of ‘de’ in de ovt. Het blijkt nog steeds een zeer bruikbaar middel.
        Maar ik herinner mij heel goed hoe deze ‘methode’ ‘ouderwets’ werd genoemd. Ik heb werkelijk iets moeten overwinnen, om voor de leerlingen toch maar weer (wegens al die fouten die je voortdurend tegenkwam) dat ’t fokschaap van stal te halen. Het was oubollig en ‘niet meer van deze tijd’, maar het functioneerde uitstekend. En het functioneert nog steeds als men leerlingen wil helpen bij ‘was het nu verhuisde of verhuiste?’.

        • de reactie
          We moeten niet vergeten dat veel onderwijsvernieuwingen gewild werden vanwege ‘het omverwerpen van de oude structuren’. De jaren zeventig en tachtig kenmerkten zich vooral door een algemeen verzet tegen alles wat naar burgerlijkheid (ik herinner mij goed een aardrijkskundeleraar die voortdurend bij van alles en nog wat zijn afkeer van ‘het burgerlijke’ uitsprak) en bourgeoisie riekte. Degelijk klassikaal onderwijs was het domein van de verfoeilijke bourgeoisie, en diende derhalve op alle fronten te worden aangevallen. ECHT, dat was de teneur van die tijd. Alles wat de burgerlijke lieden hadden verwezenlijkt diende afgekraakt te worden, n’importe quois.
          Onder de af te kraken burgerlijkheid viel ook het correcte spellen. Spelling was iets dat door ‘het volk’ werd bepaald. En als ‘het volk’ verhuiste wilde, had ‘het volk’ gelijk.
          Intussen zijn we van vele koude kermissen thuisgekomen, en zijn we weer het nut van talloze degelijke onderwijsmethoden gaan inzien.
          Daar is zeker sprake van een algemeen veranderd inzicht. Ik meen dat vooral Fortuyn een grote rol heeft gespeeld bij het publiekelijk doorbreken van die progressieve modes, en dat hij alleen daarom al een plaats in de Nederlandse geschiedenis verdient.

      • Over de ezelsbrug
        JTS,ik zag het (’t) kofschip als de samenvatting van een grammaticale regel maar je hebt gelijk; zonder jouw uitleg gaan we toch de ezelsbrug over. Trucjes kunnen handig zijn maar grondige kennis van de regels en wat daar achter zit is beter. Als ’t kofschip bijdraagt aan betere spelling moeten we het nog maar even laten varen. Vanaf het dek kunnen we dan zwaaien naar het fokschaap. De taalkundige uitleg van de regels moeten we niet uit de weg gaan maar zal niet aan eenieder even wel besteed zijn. Ontleden lijkt mij in ieder geval onontbeerlijk voor het begrip van taal en bij het aanleren van vreemde talen. Wat zo genaamde taalvernieuwers ook beweren. De achteruitgang van de kennis van het ontleden heeft naar mijn mening rechtstreeks te maken met de achteruitgang van het onderwijs in vreemde talen. Dat brengt mij terug bij mijn basisstelling betreffende het belang van de grammatica.

      • niet de stam
        Bij ‘verhuizen’ is de stam ‘verhuis’. Volgens ‘T KoFSCHiP zou de verleden tijd dan ‘verhuiste’ moeten zijn zijn. Maar dat is niet correct, de verleden tijd is ‘verhuisde’.
        Ik leerde de kinderen dat je moest kijken naar de medeklinker voor de uitgang ‘en’ van het hele werkwoord: Bij ‘verhuizen’ is dat een ‘z’. Dan kon het ezelsbruggetje zonder grote problemen worden toegepast.

        • Vraagje
          Als het verhuisde is, waarom is het dan ook niet leesde? Vroeg een leerling mij ooit.

          Ik gebruik overigens dezelfde truc: éérst de ‘en’ eraf, kijk naar de laatste letter, die bepaald bij zwakke w.w. de verleden tijd, daarná gaan we nog wat sleutelen aan de spelling, die vaak veel met de uitspraak te maken heeft. Je vervangt de z door een s of de v door een f en vaak moet er een klinker af of bij: balen, hij ba(a)lde. Vooral de klinkers zijn voor buitenlanders héél moeilijk, want ze horen het verschil niet tussen mannen en manen, ballen en balen etc.

          • Da’s de vraag
            Toch is dat maar de vraag. In veel publicaties lees je dat de stam gelijk is aan de ik-vorm.

            En ook een stam is natuurlijk een bedenksel.

  5. Onfeilbare hoogleraren?
    Ruim twintig jaar geleden legde ik mijn doctoraalscriptie voor aan een hoogleraar Nederlandse Taalbeheersing. In het leerlingmateriaal (ik studeerde af op een vakdidactisch onderzoek) stond de zin “Op de volgende bladzijde wordt je gevraagd aan te geven of …” etc. De hoogleraar Nederlandse Taalbeheersing, opvolger van de legendarische taalverzorger en dichter Garmt Stuiveling, vond ook dat die -t niet door de beugel kon, om dezelfde reden als genoemde verslagmaakster: er staat ‘je’ achter de persoonsvorm. Tot op dat moment dacht ik dat hoogleraren onfeilbaar waren.

    Sindsdien is er geen schooljaar voorbij gegaan of ik heb mijn klassen gewezen op deze tot in de hoogste kringen veelgemaakte fout.

    • Realistisch
      Ezelsbruggetjes of niet, ik ben blij als leerlingen niet schrijven dat hun brommer in goede staat verkeerd of dat iemand ergens heeft gewerkd.

      Aan de basis moet inzicht in de taal aanwezig zijn, maar op een gegeven moment mag je tevreden zijn met de trucjes. Dat zijn we immers ook met rekenen? Staartdelingen of de leus ‘delen door een breuk is vermenigvuldigen met het omgekeerde’ worden niet in de diepte doorgrondt (;-) maar ze werken wél. .

      • Hinke, op zich heb ik er
        Hinke, op zich heb ik er geen moeite mee dat er truucjes worden gebruikt maa=r ik vind het bijzonder kwalijk dat veel leerlingen nooit wordt uitgelegd waarom “delen door een breuk een vermenigvuldiging met het omgekeerde is”. Zo moeilijk is dat tenslotte niet.
        (3/5) / (4/8) = ((3*8)/5) / ((4*8)/8) = ((3*8)/5) / 4 = (3*8*5)/5 / (4*5) = (3*8)/ (4*5) = (3/4) * (8/5)
        Ik heb het bewust zeer uitgebreid opgescrhreven zodat iedereen het kan begrijpen. Dat ze vervolgens gewoon het truucje onthouden vind ik best als ze maar in staat zijn om dat truucje zelf af te leiden.
        Idem voor ´kruisproducten.`
        De leerlingen die een exacte studierichting gaan volgen moeten later nog veel werken met formules en dan komt een dergelijk inzicht goed van pas.

        • Negenproef
          Beste Bart,
          Rekenkundig ben ik nooit veel verder gekomen dan trucjes en het gewone handwerk. Voor wiskunde heb ik weinig aanleg. Ik begrijp om de een of andere reden heel goed dat vermenigvuldigen het omgekeerde is van delen (toch?)
          en met de toepassing in alledaags rekenen heb ik dan ook geen problemen maar je uitleg vind ik toch best wel moeilijk. Ik ben dan ook niet verder gegaan in een exacte studierichting.
          In dit verband heb ik nog een vraagje naar aanleiding van een ander trucje. Sinds op de lagere school een onderwijzer mij dit leerde, controleer ik mijn vermenigvuldigingen altijd met de zo genaamde negenproef. Hoe het werkt weet ik niet maar het klopt volgens mij altijd. Toendertijd moest je nog heel wat berekeningen zoals forse vermenigvuldigingen op papier uitvoeren. Ik herinner mij knotsen van vermenigvuldigingen bij handelsrekenen. De negenproef was een onfeilbaar middel. Ik ben nu eigenlijk toch wel benieuwd naar een verklaring.

          • Negenproef
            De negenproef berust op 2 feiten.
            1. De rest bij deling van een getal door 9 is de som van de cijfers.
            2. De rest van het product bij deling door 9 is het product van de resten van de afzonderlijke getallen bij deling door 9.
            Punt 1 is bijzonder voor 9; in punt 2 kun je 9 vervangen door ieder ander getal.

            Bewijs van punt 2: (9k+r)(9n+q)=81kn+9kq+9nr+rq. Hier is r de rest van het eerste getal, q de rest van het tweede getal en omdat 81kn+9kq+9nr deelbaar is door 9 is rq de rest van het product bij deling door 9.

            Punt 1 aan de hand van een voorbeeld:
            324
            =3×100+2×10+4×1
            =3x(1+99)+2x(1+9)+4×1
            =3+2+4+(veelvoud van 9)

          • De negenproef vv
            Fibonacci (Leonardo Pisano) leefde van 1170 tot na 1240. Hoewel het boek van Fibonacci het belangrijkste wiskundige boek van de middeleeuwen is, omdat het het Hindoe-cijfersysteem en de algebraïsche methoden in Europa verspreidde, is pas in 2002 de eerste integrale vertaling verschenen. De omvang van het boek mag dat misschien verklaren: in een kleine letter gedrukt op een stevige bladspiegel zijn er meer dan 600 bladzijden nodig. Het citaat geeft de reden van de omvang: een talige presentatie van de wiskunde. Een abstracte, want symbolische, presentatie had mogelijk geen enkele impact gemaakt (mijn inschatting), als Fibonacci al had beschikt over de symbolische methodieken. Om niet helemaal in de brei van tekst verdwaald te raken, maakte Fibonacci gebruik van kleine tabelletjes die hij in de kantlijn van het manuscript plaatste, en die ook zo in de vertaling van Sigler zijn opgenomen. Bovenstaand tabelletje voor de vermenigvuldiging van 37 en 37 is er een voorbeeld van.

            Dit is nog even iets anders dan kolomrekenen!

            Het hierboven gegeven citaat is een wat onhandige vertaling van het Engels, dat onhandig is geformuleerd, ongetwijfeld daarin het Latijn van het origineel volgend. Er was begin 13e eeuw nog een lange weg te gaan voordat rekenkundig denken zozeer vereenvoudigd en gestandaardiseerd zou worden dat het gemeengoed kon worden, zodat jonge kinderen het met niet al te veel moeite uit hun dagelijkse omgeving en vooral op school zouden kunnen oppakken. Ook hier is de eenvoud bedrieglijk, en hebben we een collectieve Expert Blind Spot ontwikkeld voor het rekenen. Misschien is het wel zo dat het loslaten van strakke methoden door de Realistisch Rekenaars een ESB-misvatting is.

          • De negenproef
            Wat googelen suggereert dat Fibonacci de oudste bekende beschrijving geeft. Hij legt, begin 13e eeuw, de negenproef als volgt uit, aan de hand van de vermenigvuldiging

              37     het overblijfsel
              37     is 1
            ____ x
            1369.

            En zo komen we erachter of de vermenigvuldiging klopt: vanzelfsprekend worden de cijfers in de bovenste 37 , namelijk de 3 en de 7, opgeteld; dat zijn er 10 waarvan 9 wordt afgetrokken; dan resteert 1 die wordt onthouden. Eveneens op dezelfde manier worden de cijfers van de onderste 37 opgeteld, en daarvan 9 afgetrokken; daar blijft eveneens 1 over; daarom worden de 1 die overblijft van de bovenste 37 en de 1 die overblijft van de onderste, vermenigvuldigd. dat is 1 dat het overblijfsel heeten wordt onthouden in de tabel boven de vermenigvuldiging, zoals getoond in de derde afbeelding; naderhand worden de cijfers in het product van de vermenigvuldiging opgeteld, en van de producten worden zoveel mogelijk meervouden van 9 afgetrokken, en als 1 dan overblijft voor het te onthouden residu dan is de vermenigvuldiging zeker [sic] correct. Bijvoorbeeld, als we de cijfers in het product van de vermenigvuldiging optellen, namelijk de 1, 3, 6 en 9, dan levert dat 19 op, waarvan we tweemaal negen aftrekken; er blijft dan 1 over voor de rest zoals we zeiden dat er over moest blijven; of van de genoemde 19 kun men 9 afnemen die op de eerste plaats ervan staat; dan blijft er eveneens 1 over. Etcetera, want Fibonacci gaat maar door met tekst te spuien. [p. 24-25]

            • L. E. Sigler (2002). Fibonacci’s Liber Abaci. Leonardo Pisano’s Book of Calculation. Springer.

            NB: Fibonacci schrijft dat de negenproef (nee, die naam gebruikt hij niet) zekerheid geeft over de juistheid van de uitgevoerde vermenigvuldiging. Dat is natuurlijk niet correct. Wel is het zo, als de negenproef niet uitkomt, dat er dan zeker een fout is gemaakt (mogelijk ook in de negenproef zelf).

    • Hij schudt je wakker
      Ziedaar het belang van het onderscheiden van het onderwerp. Dat hoort er dus ook bij, maar het belang van ontleden werd door vernieuwende theoretici regelmatig in twijfel getrokken. Het zou onnodige ballast zijn voor het arbeiderskind.

    • Morgen word je gevraagd …. . Dat wordt je niet verteld.
      Michel,

      Leg me eens uit waarom je hoogleraar ongelijk had. Het noemen van het ezelsbruggetje is niet voldoende, dat begrijp ik. Ik heb, geloof ik, in mijn schooltijd ook wel gehoord dat die bruggetjes voor ezels zijn.

      Het verschil tussen ‘de extra inzet wordt je niet uitbetaald,’ en ‘op de volgende pagina word je gevraagd … ‘ is, mijns inziens, dat in de eerste zin ‘de extra inzet’ het onderwerp is, in de tweede zin is er geen onderwerp [door mij].

      Maar daar zou je ook anders over kunnen denken: laat ‘je’ weg:

      “Op de volgende bladzijde wordt [door mij] gevraagd aan te geven of …”

      Dus op welke manier verandert precies de zin door ‘je’ in te voegen?

      Maar dan het volgende, als je er een voltooide tijd van maakt:

      “Op de volgende bladzijde ben je [door mij] gevraagd [geworden] aan te geven of …”
      Dus niet ‘bent’

      In de ANS www.let.ru.nl/ans/e-ans/ kan ik geen direct voorbeeld vinden (de zoekmachine werkt niet??). Wel de volgende zin:

      “In Amerika zie je de vreemdste dingen”
      “Pas op dat je niet door een wesp gestoken wordt.”

      Het kan toch moeilijk anders of dat wordt bijvoorbeeld:

      In Amerika word je gevraagd aan te geven …
      Onder een klamboe word je niet door een wesp gestoken.

      Googelen op
      wordt je niet:   2.110.000 resultaten
      word je niet:   1.800.000
      dat wordt je niet:   324.000
      dat wordt je niet in dank:   62.900
      dat word je niet in dank:   7.000

      Ik vind dit wel intrigerend. Mooi gevalletje beoordeling. Ook die getallen die Google levert!

      • Leuk!
        Maar weinig voorkomend. Soms moet je kunnen leven met onzekerheden, zélfs over de t na een pv in de tt. Evengoed een mooi puzzeltje voor de liefhebbers.

        Dan hierbij nog maar een: Wat is het onderwerp in de volgende zinnetjes?

        – Het asfalt rijdt lekker
        – Het bed slaapt uitstekend
        – Die stoel zit echt niet goed.

        • een ‘gevalletje beoordelen’
          Ik heb bij mijn recente crash course correct spellen van het Nederlands, gemerkt dat de regel bij al die spellingregels is dat ze niet zonder meer opgaan, dat er altijd uitzonderingen zijn, en dat die regels om te beginnen ook slechts afspraken zijn (dus niet uit het mondelinge taalgebruik volgen). Zie ook Molewijk (1992). Spellingverandering van zin naar onzin (1200-heden).

          Het onderwijskundige beginsel bij het spellingonderwijs is toch om leerlingen niet te overladen met informatie, regels, ezelsbruggetjes, en uitzonderingen. In het onderwijs, en dus ook bij examens, doet dit bijzondere geval waarin de combinatie wordt jij niet een gezegde is, buiten mededinging mee: een foute spelling wordt je niet aangerekend. Tenminste, zo zou het m.i. moeten zijn, dus óók bij de beoordeling van de samenvatting Nederlands (havo en vwo) op spelling en grammatica. De instructie voor die laatste beoordeling maakt echter geen onderscheid tussen aan te rekenen, en niet aan te rekenen taalfouten. Is dat uit mededogen voor de beoordelaars die hier zeker niet goed mee uit de voeten kunnen?

          Kortom: beoordelen van spelling en grammatica heeft zo zijn grenzen. Beoordelaars zouden ruim binnen die grenzen moeten blijven. In die zin zou de instructie voor de beoordeling van de samenvatting Nederlands op spelling, grammatica en interpunctie moeten worden uitgebreid.

      • Hun spullen mee te nemen wordt de reizigers gevraagd. Echt waar!
        Ben, volgens de gangbare grammaticale analyse is in de zin

        (1) Op pagina 3 wordt je gevraagd antwoord te geven.

        “antwoord te geven” het onderwerp
        “wordt gevraagd” het werkwoordelijk gezegde
        “je” het medewerkend voorwerp
        “Op pagina 3” een plaatsbepaling

        Verrast dit je? Veel mensen, in het bijzonder leerlingen, denken dat als er in een zin een of meer personen voorkomen, in het bijzonder nabij het gezegde, dat dit dan wel het onderwerp zal zijn. Net als in standaardzinnetjes als “Jan gaat naar school” of “Is Clara gebeld voor een afspraak?”

        Leest men in zin (1) dus over een bepaalde persoon “je”, dan wordt psychologisch al snel aangenomen dat die persoonsaanduiding wel het onderwerp zal zijn.

        Maar dat is grammaticaal onjuist, wat te bewijzen is doordat het medewerkend voorwerp gemakkelijk kan worden weggelaten:

        (2) Op pagina 3 wordt gevraagd antwoord te geven.

        Ook met de overbekende heursitiek van de ‘zoekvragen’ (wie/wat + onderwerp?) kunnen leerlingen op het goede antwoord uitkomen, al vraagt dat wel wat verbale hersengymnastiek of liever verbaalabstractievermogen. Als ze braaf hebben geleerd eerst de persoonsvorm en de rest van het gezegde te bepalen, moeten ze zich om het onderwerp te bepalen afvragen:

        “Wie of wat wordt gevraagd?”

        En het antwoord is dan “Antwoord te geven wordt gevraagd”. In minder raar Nederlands: “Er wordt gevraagd antwoord te geven”. Grammaticaal helemaal okee, maar het zal duidelijk zijn dat veel leerlingen niet in staat zijn tot zulk abstract grammaticaal redeneren. De meeste niet-abstract redenerende kinderen zullen denken “JE wordt iets gevraagd, dus JE is het onderwerp”. Deze kinderen denken ook dat “antwoord te geven” het lijdend voorwerp is, het “ding” waarmee het onderwerp in verband wordt gebracht zoals in de standaardzinnetjes “Jan eet een appel” of “Jan geeft een antwoord”.

        • 3 simpele regeltjes volstaan
          Toch is redekundig ontleden zeer eenvoudig.
          1. Als een zelfstandig naamwoord of een pronomen personale een onderwerp is dat overgaat van enkelvoud naar meervoud of omgekeerd past het werkwoord of het werkwoordelijk gezegde zich aan.
          2. Als een zin in de passieve vorm gezet wordt wordt het leidend voorwerp onderwerp (herkenbaar via (1)) en kan het voormalig onderwerp weggelaten worden of m.b.v. het voorzetsel “door” aanggeven worden. (een complicatie is dan “zijn” ook wel eens als hulpwerkwoord in een actief perfectum fungeert)
          3. Aan het meewerkend voorwerp(object indirect) verandert niets als men in de andere genus overgaat.
          Ik kan me niet voorstellen zijn dat er veel kinderen zijn die deze 3 regels niet kunnen snappen en toepassen
          Seger Weehuizen

          • Bedrieglijke eenvoud?
            Seger,

            Voor je drie simpele regeltjes heeft de ANS toch aardig wat tekst en voorbeelden nodig om ze te behandelen.

            De praktijk wijst uit dat er behoorlijk wordt misgekleund bij het spellen, dus dat de simpele regeltjes niet altijd (vrijwel nooit?) worden gebruikt.

            Tenslotte is een probleem dat experts, zoals in dit geval leraren Nederlands, niet altijd scherp zien hoe verdraaid lastig juist die regeltjes zijn die in hun ogen simpel zijn (want abstract). Dit probleem is in de onderzoekliteratuur bekend uit het onderschatten van de moeilijkheid van examenvragen, zoals dit eindexamen weer eens bleek bij, uitgerekend, de samenvatting Nederlands voor het havo.

            Een recente lijn van onderzoek is die naar de Expert Blind Spot (ESB):

            • Mitchell J. Nathan & Anthony Petrosino (2003). Expert blind spot among preservice teachers. American Educational Research Journal, 40, 905-928. pdf

            In dit geval gaat het om onderzoek naar de moeilijkheid van wiskundige opgaven in abstracte vorm, versus die in ingeklede vorm (redactiesom, contextsopgave). De experts voorspellen dat de leerlingen meer moeite zullen hebben met de redactiesommen dan met de abstracte opgaven, terwijl de empirie het omgekeerde uitwijst.

            Mijn gevoelen is dat het wel eens zo zou kunnen zijn dat spellingproblemen door de experts onderschat worden, vooral wanneer er abstracte regels zijn die tot de oplossing moeten leiden.

          • Hoezo simpele regeltjes
            De laatste zin las ik eerst als:
            “Ik kan me niet voorstellen dat er veel kinderen zijn die deze 3 regels nog kunnen snappen en toepassen”.

            Dat lijkt mij ook aanzienlijk meer in overeenstemming met de tegenwoordige realiteit.
            Ik beschouw mijzelf allesbehalve als taalzwak, maar ik begrijp er weinig van. Dus “kinderen” (dan denk ik aan de basisschoolleeftijd) al helemaal niet. Leerlingen uit bovenbouw VWO zelfs niet eens, denk ik.

            1. Waarom zou een onderwerp “overgaan van enkelvoud naar meervoud”? Wat moet ik mij daarbij voorstellen?
            2. Als je goed kunt ontleden is dit nog te doen. Als je tenminste begrijpt wat er met een leidend (sic) voorwerp wordt bedoeld.
            3. In een andere genus overgaan??

          • meervoud-enkelvoud-transitie gaat automatisch goed
            Het kan toch niet moeilijk zijn om de numrus van een kandidaat onderwerp te veranderen en te kijken wat er met het werkwoord gbeuren moet om een correcte zin te krijgen. “een hond aai je achter de oren” wordt “honden aai je achter de oren” en niet “honden aaien je achter de oren” wat de betekenis van de zin ingrijpend verandert. Dat gaat vanzelf goed, zeker als je de leerlingen er op wijst dat er voor woorden in het meervoud in het Nederlands geen onbepaald lidwoord bestaat. Het verbaast me dat niemand de naam “leidend voorwerp” als synoniem van “onderwerp” voorgesteld heeft omdat het stellen van een “leidend voorwerp” tegenover een “lijdend voorwerp” veel aansprekender is. Voor een meewerkend voorwerp kun je altijd “aan of “voor”. De zin “de minister overhandigde de geselecteerden een gouden speldje” kan in passieve vorm geschrteven worden als “aan de geselecteerden werd door de minister een gouden speldje overhandigd” Als men in de actieve vorm van de zin “men” had staan kan men in de passieve vorm “door men” weglaten zonder dat er informatie verloren gaat. Het Nederlands heeft nog maar 2 genera, vandaar naar DE andere genus.
            Seger Weehuizen

          • probleempje
            Dan moet je wel weten wat het eventuele werkwoord, de eventuele persoonsvorm én het eventuele onderwerp is. Overigens zijn deze begrippen bij veel leerlingen niet aangeleerd, óf niet beklijfd.

        • (aan) je wordt gevraagd
          Inderdaad loop je als leerkracht regelmatig tegen dit soort moeilijkheden aan. Een regel consequent toepassen, kan maken dat er ‘rare’ onderwerpen moeten worden aangewezen.
          Op de lagere school van ooit werd de meerwerkend voorwerp regel wel aangeleerd: je kon er ‘aan’ of ‘voor’ voorzetten (of het stond er al).

      • Dit bericht nauwkeurig te lezen wordt jou gevraagd
        Ben schreef: “[in de zin] ‘op de volgende pagina word je gevraagd … ‘ is er geen onderwerp [door mij]”.

        Ik neem aan dat je bedoelt dat als er “door mij” in die zin zou staan, dat het onderwerp zou zijn. Dat is onjuist. Bij de omzetting van een actieve naar een passieve zin (oftewel van bedrijvend naar lijdend) verandert de functie van de referenten:

        (1) Ik vraag je op de volgende pagina antwoord te geven.

        persoonsvorm: vraag
        onderwerp: ik
        lijdend voorwerp: antwoord te geven (eigenlijk een elliptische vorm van een lijdend-voorwerpszin, maar goed)
        meewerkend voorwerp: je
        bijw bepaling: op de volgende pagina

        (2) Je wordt door mij gevraagd op de volgende pagina antwoord te geven.

        persoonsvorm: wordt
        ww. gezegde: wordt gevraagd
        onderwerp: antwoord te geven
        meewerkend voorwerp: je
        bijw bepaling: door mij
        bijw bepaling: op de volgende pagina

        Bij het focaliseren (naar voren halen) van een zinsdeel om er de nadruk op te vestigen, verandert de volgorde van de zinsdelen. Ook kan weggelaten worden wat evident is voor de lezer:

        (3) Op de volgende pagina wordt je gevraagd antwoord te geven.

        De grammaticale analyse van deze zin is hetzelfde als in 2, want de zin heeft dezelfde dieptestructuur. Daarom wordt ook de persoonsvorm hetzelfde gespeld: als een 3e persoon enkelvoud.

        Dat ‘je’ een medewerkend voorwerp is, is er ook de oorzaak van dat het niet vervangen kan worden door ‘jij’ en wel door ‘jou’.

        Dat ‘door mij’ slechts een bepaling is, is er ook de oorzaak van dat het in (2) en (3) kan worden weggelaten zonder de dieptestructuur aan te tasten.

        • lijdend in een “bijzin”
          Wat mij het meest verwarrend lijkt is dat “antwoord” een lijdend voorwerp in “de bijzin””antwoord geven” is maar “de bijzin” in de hoofdzin zelf zowel leidend voorwerp (onderwerp) als lijdend voorwerp kan zijn.
          Seger Weehuizen

        • Het ene onderwerp is het andere niet.
          De ANS onderscheidt het logisch onderwerp van het grammaticaal onderwerp. En evenzo voor het voorwerp. En dan is een kruisovergang dus ook mogelijk.

          De brief is gisteren door hem verstuurd [p. 1404, 2e editie]

          Grammaticaal onderwerp: de brief. Logisch voorwerp: de brief.

          Wat hebben we hier dus: twee werelden, de grammaticale, en de logische. Ik welke wereld leven leerlingen Nederlands? In beide?

          Hoofdstuk 22.3 gaat over passieve zinnen zonder grammaticaal onderwerp (de voorbeelden van Hinke Douma, hierboven): Er wordt druk gevoetbald. [p. 1417]

          • vage herinnering
            Vaag meen ik me te herinneren dat ‘er’ een plaatsonderwerp zou kunnen zijn in de zin ‘Er wordt druk gevoetbald’. Couzijn, hoe zat dat ook weer?

            Overigens: Ben, compliment. Jouw thema’s worden vaak heel lang doorgediscussieerd. Je weet de anderen dus vaak te raken. Leuk!

        • Onderwerp, fiat, en empirie. ‘Gangbare’ analyse?
          Michel,

          Het is alweer enige tijd geleden dat ik actief aan zinsontleding heb gedaan. Dat een werkwoord onderwerp kan zijn, had ik me niet gerealiseerd. Zo ontstaan dus spellingfouten die met overtuiging worden opgeschreven.

          Als ik je nauwkeurig lees, houd je een slag om de arm door een gangbare grammaticale analyse te geven. Er zijn kennelijk alternatieve grammaticale analyses te maken. Kun je daar iets over zeggen?

          Ik heb geprobeerd aan de hand van de ANS dit soort passieve constructies te begrijpen, maar dat is me niet gelukt. Ik heb er wel uit begrepen dat er bij grammaticale analyse problemen opdoemen als je probeert het onderwerp te bepalen. Hinke Douma hint daar ook op, in reactie op Moby die stelt dat een leerling in staat moet zijn het onderwerp te benoemen, en dan vallen de stukjes van de spellingpuzzel vanzelf op hun plek.

          Voorlopig heb je me overtuigd dat je hoogleraar blunderde. Volgens jouw ‘gangbare’ grammaticale analyse. Had jouw hoogleraar een alternatieve grammaticale analyse in gedachten?

          Een en ander leidt als vanzelf, voor een empiricus althans, tot de volgende vraag: in hoeverre wijkt de ‘gangbare’ grammaticale analyse af van wat natuurlijke schrijvers in situaties zoals deze typisch doen? (Natuurlijk spreken gaat niet helpen: er zijn geen verschillen te horen, althans niet bij het ww worden, maar weer wel bij het voltooid passief: zijn).

          Ik ga, met de informatie die je gegeven hebt, nog eens terugbladeren in de ANS, bij de passieve zinnen.

          • Grammatica
            Ik zie grammatica als een door mensen bedachte constructie van de taal achteraf. Men zoekt de logica in onze beoordeling van zinnen. De constructie vertoont zwakke plekken, het geheel is niet helemaal sluitend. Geeft niks, niets is volmaakt.

            Waartoe dient de grammatica?
            – Het helpt ons de taal op een zo logisch mogelijke manier te benaderen. Je kunt mbv grammatica over taal denken en er een mening over hebben.
            – Vaak kun je met behulp van grammatica taalkundige vragen of twijfels oplossen.
            – De grammaticale regels geven ons het geruststellende gevoel dat het allemaal klopt.
            – Met behulp van grammaticale begrippen kun je ook ‘vat’ krijgen op een nieuw aan te leren vreemde taal.

            Wat grammatica NIET doet:
            – Mensen helpen correct / beter te spreken. (Bij schrijven zou het wél kunnen helpen, omdat je dan bedenktijd krijgt). Voor correct spreken is volgens mij ‘drillen’ de enig mogelijke weg: Direct gecorrigeerd worden bij fouten, beloningen bij goed taalgebruik.

            In dat opzicht wil ik ook nog wel een nieuwe lanceren: Lezen gaat vóór schrijven!!

          • Grammatica, een wonderlijk onderwerp
            Een mooie vraag, ‘Waartoe dient grammatica’? Die vraag heeft een historische dimensie.

            De gouden tijd van de grammatica moet in de middeleeuwen zijn geweest. Ineke Sluiter, Leiden, heeft samen met Rita Copeland een fantastisch overzicht gepubliceerd. In de geschiedenis van het onderwijs in de middeleeuwen speelt grammatica een hoofdrol, een rol die het in latere eeuwen niet meer heeft kunnen spelen. Dat is een opmerkelijk gegeven. Na de val van het Romeinse rijk, restte ons, in West-Europa, weinig anders dan via de Arabische route overgeleverde culturele schatten, vooral uit Griekenland, uit te mijnen, en over te dragen. Dat daar gelegenheid voor werd geboden, was al meer dan een wonder op zich: Karel de Grote die grote waarde hechtte aan onderwijs, een katholieke kerk die een hoge mate van intellectuele vrijdom tolereerde, zoals ook de Islam in de eerste eeuwen van zijn bestaan dat deed.

            Onze cultuur, en vooral de onderwijscultuur, is diepgaand beïnvloed door het denken over grammatica. Misschien is dat ook de reden dat we er nu krampachtig, wat schoolmeesterachtig, mee omgaan. Maar die grammatica (en retorica) heeft altijd in dienst gestaan van de boodschap die uiteindelijk toch vooral via taal moet worden overgebracht. Vanuit de geschiedenis bezien: laten we in het onderwijs toch vooral benadrukken dat taal er is om te communiceren, niet om op zichzelf perfect te zijn.

            Zo kan ie wel weer.

            • Rita Copeland & Ineke Sluiter (2009). Medieval grammar & rhetoric. Language arts and literary theory, AD 300-1475. Oxford University Press.
          • de verheffing van de doelen
            Of taal er alleen maar is om te communiceren, en wat communiceren dan precies is, vind ik in zichzelf al een lastige. Is taal er niet ook voor de schoonheid ervan, of is dat een variant op communiceren, is taal er niet ook om mee te denken, of is dat ook communiceren? Ik zou erg voorzichtig zijn met het labelen van het doel van de taal.

            Daar komt nog bij dat die doel-redenatie, de utiliteitsgedachte, het onderwijs kapot heeft gemaakt. Bij rekenen zijn de gevolgen ervan desastreus.

            Maar de ellende is veel en veel erger. In de beschrijving van de competenties is zo’n beetje elk concreet leerdoel weggehaald en vervangen door een combinatie van goed maatschappelijk gedrag en menselijk geluk. Niemand kan er tegen zijn dat het uiteindelijke doel van het onderwijs is dat de leerling gelukkig wordt en een bijdrage aan de maatschappij zal leveren. Helaas is dat doel weliswaar prachtig, maar is de haalbaarheid ervan niet aan school gegeven.

            In dit concrete geval: het doel “communiceren” is geen schooldoel, geen leerdoel, niet concreet. Kennis en vaardigheid van grammatica is dat wel. Of dat doel door leerlingen perfect bereikt moet worden kan een zinvolle vraag zijn, maar om dat te relateren aan en relativeren door een geformuleerd en beperkt doel van taal en om het daarmee te abstraheren, is een dodelijke weg gebleken voor de kwaliteit van het onderwijs.

          • vooral ≠ alleen maar
            @2010

            Je verdraait een uitspraak dat taal er toch vooral is om te communiceren, naar ‘alleen maar’ communiceren.
            Wat denk je van communicatie van klassieke auteurs over de eeuwen heen naar middeleeuwse lezers? Kan dat ook zonder taal?
            Erasmus, en andere humanisten in zijn tijd, waren er vooral uit op de schoonheid van de taal, en bevorderden een ‘schoon’ taalgebruik.
            De beoefening van de logica stond in de 13e en 14e eeuw op bijzonder hoog peil: denken in taal.

            Ik zou erg voorzichtig zijn met het labelen van het doel van de taal.
            Ik citeer de eerste zinnen uit het kolossale boek van Copeland en De Ruiter.

            • The texts brought together in this book represent the contributions of the arts of grammar and rhetoric to literary theory over the course of the Middle Ages, from late Latin antiquity to the fifteenth century. Grammar and rhetoric, the language disciplines, formed the basis of any medieval education, no matter what future career a student would want to pursue. However, given the importance of literature as the subject matter of the ars grammatica and the emphasis on literary form and structure in ancient rhetoric, these were also the disciplines that would prepare students for an understanding of literary language and form. It is this specific connection between grammatical and rhetorical theory and theoretical approaches to literature that is the central concern of this book. (…) an education in the principles of grammar and rhetoric was the entryway into literary thought. But more than just the point of entry, these arts constituted the abiding theoretical toolbox for anyone engaged in a life of letters.
          • nee hoor
            Je zegt: laten we in het onderwijs toch vooral benadrukken dat taal er is om te communiceren, niet om op zichzelf perfect te zijn.
            Het woord vooral dat je inderdaad gebruikt is gerelateerd aan benadrukken en niet aan de communicatiefunctie van taal.
            Overigens gaat mijn argument juist over het teveel benadrukken van de communicatiefunctie binnen het onderwijs. Dat blijft staan of je nu bedoelde dat taal vooral een communicatiefunctie heeft of dat je bedoelde dat de communicatiefunctie van taal vooral benadrukt moet worden.

          • Sluiter
            Per abuis heb ik Ineke Sluiter hierboen ‘De Ruiter’ genoemd. Mijn excuses daarvoor.

          • Spinozaprijs voor Ineke Sluiter
            NRC Handelsblad 7 juni, voorpagina: Spinozaprijs voor Ineke Sluiter, graecist, onderzoekt Griekse grammatica.

          • Wat je met grammatica wel en niet kunt doen
            Ik sluit me aan bij Hinke. Een grammatica is een beschrijving van de manier waarop mensen hun taal *blijkbaar* gebruiken. Zoals een psychologische theorie over groepsgedrag aangeeft hoe mensen zich in groepssituaties blijken te gedragen. Een taalkundige theorie moet een antwoord hebben op de vraag waarom mensen wel ‘hun hebben’ gebruiken, en niet ‘jou hebben’.

            Het probleem is dat descriptieve theorieën al gauw worden opgevat als normatieve theorieën; dat je een vaststelling dat de meeste mensen ‘hun hebben’ niet gebruiken aanziet voor een reden om die vorm af te keuren. Of dat je in het feit dat veel mensen ‘hun hebben’ gebruiken op zichzelf aanleiding ziet om het goed te keuren.

            Wel blijkt dat mensen graag de grootste gemene taalpraktijk overnemen (net zoals andere gedragingen). Wie zegt dat ‘hun hebben’ fout is, doet dat vanuit een besef dat deze vorm door velen wordt vermeden of afgekeurd. Ook taalveranderingen vanuit het verleden laten zien dat taalvormen eerst worden verguisd, daarna goedgekeurd. Niemand schrijft nu nog ‘het huis daarin ik geboren ben’, wat een eeuw geleden nog de norm was in schriftelijk taalgebruik. Wel zijn we massaal ‘een boek wat ik gelezen heb’ gaan zeggen, en over enige tijd – daar kun je donder op zeggen – vinden we dat ook acceptabel in schriftelijk taalgebruik.

            Grammatica beschrijft deze verschijnselen en kan deze hooguit trachten te verklaren. Maar voorschrijven, daar heb je zeloten voor nodig, of practici die leerlingen en andere mensen diets maken wat op een gegeven moment algemeen als norm geldt (zoals in het onderwijs), of theoretici die redeneren vanuit het idee dat je taalvormen met zo min mogelijk regels moet kunnen verklaren, i.e. dat taal ‘logisch’ en ‘consequent’ moet zijn. Van wie dat dan zou moeten, geen idee.

          • in je hemd staan of de botterik uithangen
            Ik heb er geen enkel bezwaar tegen dat er een nieuw woord wordt ingevoerd voor het pronomen personale pluralis m/v. Ik juich het zelfs toe omdat ZIJ ambigu is. Mijn hoofdbezwaar tegen het gebruik van hun als onderwerp is dat het de taal nog steeds op een niet creatieve wijze onduidelijk maakt. “hun” wordt door veel mensen als de correcte 3-de naamval gebruikt en door anderen, zoals ik, voor het lijdend voorwerp. Hier concurreren HEN en HUN met elkaar. Daarnaast is HUN het enige pronomen possesivum horend bij de pronomina personalia zij (meervoud) en hun/hen. Dubbelzinnigheden in de taal zijn een mooie bron voor spitsvondige humor maar hier overwegen toch m.i. de nadelen. Bovendien staat het dom of ombeschoft om te zeggen “hun hebbe dat gedaan” want dan lijkt het of de spreker onze taal niet begrijpt of dat het hem geen barst interessert of hij correct verwoordt. Wat mij betreft disqualifieert iemand die zegt “hun hebbe dat daan” zich voor verder contact.
            Seger Weehuizen

          • Grote taal vs. kleine taal
            Ik heb zowel in het Engels als in het Nederlands romans gelezen uit de 20ste eeuw en uit vorige eeuwen.
            Hierbij viel het mij op dat het Engels helemaal niet zoveel is veranderd (nog steeds gemakkelijk te lezen: je moet enkel wat wennen aan woorden als thou en thy), terwijl het Nederlands ontcijferd moest worden indien je geen gebruik maakte van de vertaling die op de bladzijde daarnaast werd geplaatst. Zelfs een boek uit de jaren 50 is al enigszins moeilijk te lezen.

            Bied een grotere taal zoals het Engels meer weerstand tegen verandering? Of heeft de grootte van de taal hier niets mee te maken? Volgden de Engelstaligen meer consequent de regels? Waren de regels van de Engelse taal al beter waardoor er minder nood was aan verandering?

            Zelf ben ik ook wel eens eigenwijs met taal. Elektriciteit met een k schrijven wil ik nog wel doen aangezien hier goede redenen voor zijn (Duits, Oud-Grieks) maar quantum met een kw schrijven weiger ik voor niet-officiële documenten.
            Ik geruik graag eens een Engels woord wanneer dit al ingeburgerd was (keyboard) of wanneer er geen goed Nederlands alternatief is (vertaal leverage bijvoorbeeld maar eens: en.wikipedia.org/wiki/Leverage_%28negotiation%29 ).
            Grammatica is echter ook voor mij een heilig huisje. Woorden zijn als het ware de bakstenen van een huis, de grammatica vormt het cement. Haal het cement weg en het huis stort ineen. Je ontwikkelt volgens mij pas een goede taalbeheersing wanneer je een goed grammaticaal inzicht ontwikkelt.
            Het goed aanleren van grammatica is om nog een andere reden zeer belangrijk: het stelt ons beter in staat om een vreemde taal aan te leren. De beste manier om een vreemde taal aan te leren is nog altijd door woordjes en grammaticale regels van buiten te leren. Dat is misschien niet zo leuk, maar het is wel bijzonder effectief.

      • De psychische bewerking van ‘logische’ taalregels
        Ben, anders dan je denkt is de betreffende zin in de voltooide tijd niet:

        “Op de volgende bladzijde ben je [door mij] gevraagd [geworden] aan te geven of …”

        maar:

        “Op de volgende bladzijde is jou [door mij] gevraagd [geworden] aan te geven of …”

        Want stel je voor dat je het niet tegen één persoon hebt, maar tegen een heel lokaal vol leerlingen. Dan wordt het meewerkend voorwerp dus meervoudig:

        “Op de volgende bladzijde is jullie [door mij] gevraagd [geworden] aan te geven of …”

        Of maak die focalisatie maar eens ongedaan, en kijk naar de gevolgen:

        “Jullie is gevraagd aan te geven of ….” (correct)

        “Jullie zijn gevraagd aan te geven of …” (volgens de klassieke opvatting incorrect, al is er een taalprofessor die deze constructie te vuur en te zwaard verdedigt)

        Evenzo is de zin juist “Mij is gevraagd aan te geven of …” en onjuist “Ik ben gevraagd aan te geven of …”.

        Niettemin komen de ‘onjuiste’ varianten veel voor. Misschien wel net zo vaak als “Hun hebben”. Taalregels en psychische neigingen staan wel vaker op gespannen voet:

        “Waar is het bruidspaar naar toe?”
        “O, het staat op de gang”.

        “Wat is er met het slachtoffer gebeurd?”
        “Het is overleden.”

        • De taalprof met zijn fantastische weblog
          Voor hard-core geïnteresseerden: hier is een weblink naar de taalprof die de vorm ‘De reizigers worden verzocht om over te stappen’ te vuur en te zwaard verdedigt.

        • ‘ben je’ versus ‘is jou’
          Michel,

          ‘ben je’ versus ‘is jou’ “Op de volgende bladzijde ben je gevraagd aan te geven of …”

          Is dit net zo iets als ‘Mag het raam los?’ versus ‘Mag het raam open’? In mijn geboortestreek gaan de ramen los.

          Ik loop er al een tijdje over te dubben. De voorbeeldzin is natuurlijk een beetje onzin, en misschien is dat een didactisch probleem dat symptomatisch is bij het uitleggen van wat grammaticaal juist is in bepaalde zinsconstructies. Ik voel wel dat ‘is jou’ in dit voorbeeld ‘beter’ klinkt, maar dat heeft mogelijk weer te maken met nuances in de betekenis van ‘gevraagd worden’ versus ‘gevraagd zijn.’ Sinds Sint Juttemis ben ik gevraagd voor bruiloften en partijen (met trekharmonica en bolhoed). ‘… ben je gevraagd voor bruiloften en partijen’ versus ‘… is jou gevraagd aan te geven.’

          Het heeft te maken met ‘vragen.’ Vervang ik dat door ‘aanbieden’,’ dan kom ik vanzelf ‘goed’ uit:
          “Op de volgende bladzijde is mij aangeboden aan te geven of …”
          Dat ligt er niet aan dat het om ‘aanbieden’ gaat, met ‘verbieden’ loopt het ook vanzelf ‘goed.’

          Ik ben goed gepakt door je opmerking over ‘ik ben.’ Het heeft me te pakken.

          Deze lastige gevallen van spelling en grammatica, samen met de stelligheid waarmee sommige taalkundigen kunnen beweren wat ‘goed’ en wat ‘fout’ is, kunnen me behoorlijk onzeker maken. En dan ben ik al een oude vos met een enorme schrijfervaring, geen jong broekje die zijn samenvatting Nederlands nog voor de kiezen gaat krijgen.

        • bij ‘vragen’ eigenlijk vierde naamval
          Het werkwoord ‘vragen’ is in verband met de lijdende vorm problematisch, omdat er twee verschillende opvattingen zijn:

          1) ‘Vragen’ heeft een derde naamval (‘Ik vraag jou’ betekent hetzelfde als ‘Ik vraag aan jou’). In de lijdende vorm wordt het lijdend voorwerp onderwerp en niet het medewerkend voorwerp, aldus:
          ‘Ik vraag jou een antwoord’->’Een antwoord wordt jou gevraagd (door mij)’

          2) ‘Vragen’ heeft (net als in het Duits en het Latijn en net als ‘verzoeken’) een vierde naamval (In ‘Ik vraag jou’ is de vorm ‘jou’ dan lijdend voorwerp). In de lijdende vorm wordt dit lijdend voorwerp onderwerp, aldus:
          ‘Ik vraag jou (om) een antwoord’->’Jij wordt (om) een antwoord gevraagd (door mij)’
          Duits: ‘Ich bitte dich um eine Antwort’-> ‘Du wirst (von mir) um eine Antwort gebeten’.

          Als m.b.t. ‘vragen’ deze tweede opvatting wordt gehuldigd, en het onderwerp van de lijdende vorm is ‘jij’, dan kan dit onderwerp, als het achter de persoonsvorm staat, aanleiding geven tot constructies als ‘Als er een antwoord nodig is, dan word je daar wel naar gevraagd’. Volgens de eerste opvatting zou dit dan moeten zijn ‘Als er een antwoord nodig is, dan wordT je daar wel naar gevraagd’. Beide mogelijkheden zijn correct. Het enige criterium in dezen is of de taalgebruiker consequent is en volgens één opvatting opereert.

          Een complicatie m.b.t. ‘vragen’ is ook nog, dat er vaak een constructie met een werkwoord wordt gebruikt (accusativus cum infinitivo): ‘Ik vraag jou te antwoorden’ ofwel ‘Ik vraag dat jij antwoordt’.

          Gezien deze complicaties lijkt het mij verstandig om bij jonge mensen die voor het eerst met de spellingregels worden geconfronteerd, het werkwoord ‘vragen’ in de voorbeelden te vermijden;-)

          • Antwoord op alle vragen
            Bram,

            Het heeft er alle schijn van, voor mij als taalkundige buitenstaander, dat je met deze post antwoord geeft op alle vragen, om het zo maar eens uit te drukken. Fijn. De stukjes passen bij nu bij elkaar.

  6. Een vergelijkbaar geval deed
    Een vergelijkbaar geval deed zich bij mij eens voor. Ik schreef in een stukje voor kinderen: ” (…) en dan wordt je uitgelegd hoe (…)”. Ik dacht nog: daar krijg ik vast wijsneuzerig gezeik over. Maar ik dacht ook: in een onderwijsorganisatie mag ik toch van collega’s verwachten dat zij de spellingregels beheersen.

    Maar ja hoor, ik kreeg het verwachte wijsneuzerige gezeik. Nota bene van iemand die voor communicatiespecialist moet doorgaan en geldt als expert op het gebied van spelling.

    Ik ben uit principe overigens voor het consequent verdedigen van de heersende officici-ele (sorry, Duits toesenbord) spellingregels, tegen de stroom in. Ook al weet ik dat de taalgebruikers uiteindelijk toch zullen winnen. Het oprukken van “hun” in onze taal is daar een goed voorbeeld van.

    • Een beetje vastigheid, als springplank naar de vrijheid
      Bram, een ‘expert’ op het gebied van spelling die deze -t afkeurt, diskwalificeert zich als expert. Net zoals een wiskundige zich diskwalificeert die in de abc-formule wil delen door 3a in plaats van door 2a.

      Daarbij deel ik je mening over ‘het consequent verdedigen van de heersende officiële spellingregels’, al ben ik (voor me)zelf nog zo coulant. Misschien zijn er tal van argumenten waarom links rijden beter is dan rechts rijden, maar vooralsnog moeten we rij-instructeurs hun leerlingen maar gewoon laten leren dat rechts rijden hier de bedoeling is.

      Ik loop over van begrip voor het gebruik van de vorm ‘hun hebben’, en ben als nieuwlichter dol op ‘komplekse idieosinkraatsiejen’, maar ontken niet dat dit anomalieën zijn en leer mijn leerlingen dus intussen wel mooi ‘hoe het hoort’. Daar hebben ze namelijk iets aan, in het leven. Al is het maar als springplank op weg naar genuanceerdere opvattingen over spellingregels.

      Natuurlijk winnen uiteindelijk de taalgebruikers, en dat is maar goed ook. Oft soude ghy nogh schryven willen soo als de Ouderen te doen ghebruyckelyck waren?

Reacties zijn gesloten.