Op 10 februari 2007 stond zowel in Trouw als in de NRC een interview met Sijbolt Noorda, de nieuwe voorzitter van universiteitenvereniging VSNU. Hieronder beide interviews en mijn visie op hetgeen Noorda zegt over de situatie in Californie (waar ik woon).
==============================================
Studeren boven het maaiveld
‘Uit iedere student méér halen dan ‘ie zelf denkt dat erin zit.” Dat moet, zegt Sijbolt Noorda, de ambitie van de universiteiten zijn. Noorda was tot voor kort universiteitsbestuurder aan de Universiteit van Amsterdam en trad ruim twee maanden geleden aan als voorzitter van de vereniging van universiteiten VSNU. In die maanden heeft hij veel gesproken met bestuurders van universiteiten. Zijn conclusie: er is draagvlak bij alle veertien universiteiten voor een koerswijziging.
“We zijn in het verleden veel te ver doorgeschoten in het uniformeren van programma’s die studenten moeten doorlopen en van eisen die we aan hen stellen. We gingen ervan uit dat het in orde was als elke student jaarlijks de voorgeschreven zestig studiepunten zou halen. Dat was 25 jaar geleden de gedachte: als we elke student hetzelfde bieden, is dat eerlijk en is dat ook genoeg.”
“Maar dat is niet goed genoeg. Zo zorg je er inderdaad voor dat elke student het basisniveau haalt. Maar veel studenten kunnen best negentig punten per jaar halen in plaats van zestig. Of er een tweede studie bij doen, of verdiepende extra vakken. Aan de Universiteit van Amsterdam zei een derde van de studenten in enquêtes over onderwijs steevast: we want more. Dat moeten we hun dan ook bieden.”
Die gedachte van 25 jaar geleden wordt inmiddels alom als een misverstand beschouwd. De afgelopen jaren hebben alle universiteiten zich ingespannen om vooral hun bovengemiddeld goede studenten meer uitdaging te bieden. Alle universiteiten hebben tegenwoordig ‘honours programma’s’ die studenten naast hun gewone vakken verdieping bieden. De universiteiten van Utrecht en Maastricht hebben daarnaast ook ‘university colleges’, opleidingen waar de beste studenten kleinschalig onderwijs in een breed vakkenpakket krijgen.
Maar het is nu tijd voor volgende stappen, zegt Noorda. Niet alleen aan de beste studenten moet uitdaging geboden worden, ook de gewone en zelfs de matige studenten moeten onderwijs krijgen dat bij hen past. “Honours programma’s en university colleges vind ik prima”, zegt de VSNU-voorzitter. “Maar minstens zo belangrijk is de grote groep gemiddeld getalenteerde studenten.”
“We moeten in elk geval af van de massaliteit. Er is niets tegen een goedgegeven hoorcollege. Maar het is niet goed als studenten te vaak met vijf- of zeshonderd man in een zaal zitten. Kijk, er zijn studenten met zóveel motivatie dat ze die massaliteit voor lief nemen. Die vinden hun weg wel. Maar er zijn ook genoeg studenten die minder gemotiveerd zijn en die nu misschien uiteindelijk afhaken. Dat moet anders.”
Hoe? ‘Veeleisend voor de excellenten, inspirerend voor de goeden, structurerend voor degenen die nu uitvallen’, zo omschrijft Noorda de beoogde aanpak in een intern VSNU-stuk.
“Onderwijs moet plaatsvinden in overzichtelijke groepen, met studenten van ongeveer hetzelfde niveau. Want het idee dat de goede studenten de mindere wel mee omhoogtrekken, daar geloof ik niet in. Sommige groepen kan je deels zelfstandig laten studeren, van andere moet je juist discipline vragen. Schoolsheid vind ik geen vies woord, dat kan juist heel heilzaam zijn.”
Noorda denkt dat het studiesucces van studenten met deze aanpak omhoog kan, in verschillende opzichten. Nu haalt 65 procent van alle studenten uiteindelijk de eindstreep; dat percentage kan omhoog naar tachtig, hoopt hij. En doordat aan de betere studenten méér geboden wordt, studeren die straks op een hoger niveau af. Niet alleen de kwantiteit, maar ook de kwaliteit van de afgestudeerden gaat dus omhoog.
Dat is uiteraard in het belang van de studenten, maar ook in dat van de universiteiten zelf. Want die hebben straks een nieuwe generatie bevlogen wetenschappers nodig, zegt Noorda. En ook de samenleving als geheel heeft baat bij meer en betere afgestudeerden.
“Nederland wil een kennissamenleving worden. Maar of dat lukt, staat of valt met drie dingen: mensen, mensen en mensen. Je kunt nog zoveel kennis verzamelen en opschrijven, als er geen mensen zijn die er iets mee kunnen, gebeurt er niets. De belangrijkste manier waarop universiteiten kennis overdragen aan de samenleving is via afgestudeerden die met hun kennis de arbeidsmarkt op gaan.”
De winst die de universiteiten willen behalen, vereist vooral veel aandacht voor de zogeheten bachelorfase, de eerste studiejaren in de bachelor-masterstructuur. Die structuur is ingevoerd in 2002 en houdt in dat studenten eerst een driejarige bachelorstudie volgen. Daarna kunnen ze een masterstudie volgen van één of twee jaar.
De afgelopen jaren hebben de universiteiten vooral werk gemaakt van hun masterstudies. In 2005 en 2006 kregen de eerste lichtingen studenten hun bachelorsdiploma, en dus moesten de universiteiten zorgen voor goede masteropleidingen waar die bachelors terecht konden. Dat is gelukt: er zijn inmiddels een dikke achthonderd verschillende masters. Maar die vernieuwing heeft veel aandacht gevraagd, en de bachelorfase is er daardoor wat bij ingeschoten.
“Nu verdient de bachelorfase weer onze aandacht”, zegt Noorda. “Die fase is geen voorportaal van de universiteit. Dat betekent bijvoorbeeld dat ook hoogleraren er onderwijs moeten geven – hoewel sommige hoogleraren misschien de voorkeur geven aan gevorderde studenten in de masterfase.”
Via een conferentie, komende zomer, en een aantal regionale bijeenkomsten wil Noorda enthousiasme wekken en ideeën verzamelen. “Ik voel me nog steeds een echte onderwijzer, ik heb er plezier in om mensen naar de eindstreep te helpen die zelf niet dachten dat ze het zouden halen”, zegt hij. “Er zijn honderden anderen die daar ook plezier in hebben en er goed in zijn. Maar dat is niet genoeg, het moeten er veel meer worden. Maar als je ziet hoeveel er al veranderd is sinds de eerste vroege vogels met dit soort onderwijs begonnen, vijf of zes jaar geleden — Ik denk dat we het voor elkaar krijgen.”
============================================
‘Niet elke student haalt hoogste niveau’;
Sijbolt Noorda over slechte internationale imago van Nederlandse universiteiten
De nieuwe voorzitter van de universiteitenvereniging VSNU wil dat de universiteiten, en liefst ook de hogescholen, samenwerken om één topmerk te worden. “Iedere student op de juiste plek.”
De Nederlandse universiteiten moeten als collectief gaan optreden om een internationale reputatie te vestigen. Onder de werktitel ‘Dutch education system’ moet het hoger onderwijs zich ontwikkelen tot één merk, met het Californische systeem van hoger onderwijs als voorbeeld.
Het zijn de ambities van Sijbolt Noorda, de nieuwe voorzitter van universiteitenvereniging VSNU. Hij constateert dat de Nederlandse universiteiten een slecht imago hebben, waardoor ze onder meer getalenteerde onderzoekers en studenten uit het buitenland mislopen. “Slechts een stuk of vijf universiteiten ter wereld hebben in hun eentje genoeg reputatie om toptalent aan zich te binden. Het is een illusie dat één Nederlandse universiteit zo’n sterk merk kan zijn.” De samenwerking dient volgens Noorda nog een ander doel: alleen op deze manier kan de door de politiek geuite wens worden bereikt dat vijftig procent van de bevolking hogeropgeleid moet zijn.
De vergelijking met Californië is niet toevallig gekozen. In Californië is het gehele hoger onderwijs ondergebracht in een drielagensysteem. Dat bestaat uit de tien topcampussen van de University of California – waaronder wereldberoemde als Berkeley en UCLA -, 23 campussen van de wat minder hoog ingeschaalde California State University en 109 campussen van de California Community Colleges. Hun gezamenlijke doel, legt Noorda uit, is dat iedere student op zijn of haar ideale niveau terechtkomt. “En dat lukt goed. De uitval is laag en de doorstroom goed. Een op de vijf studenten van het laagste niveau belandt uiteindelijk zelfs op een van de tien campussen van de University of California.” Het streven is dat een op de acht studenten op het hoogste niveau zit, een kwart op het middelste niveau en de rest op een Community College – vergelijkbaar met een tweejarige opleiding in het hoger beroepsonderwijs.
Het Californische model kan als voorbeeld dienen, maar dat betekent volgens Noorda niet dat er “een nieuwe bestuurslaag” bij moet komen. “Individuele universiteiten moeten vooral hun eigen profiel behouden.” Maar de verdeling van de instroom, zegt Noorda, zou er in Nederland hetzelfde uit moeten zien.
Differentiatie is daarbij het toverwoord. De veertien Nederlandse universiteiten zijn dan de onderzoeksuniversiteiten, de hogescholen fungeren als middelste laag en tweejarige hbo-opleidingen de onderste. Noorda: “Vijftig procent hogeropgeleiden betekent niet dat de lat lager moet. We moeten de uitval verminderen door iedereen naar capaciteit te onderwijzen en begeleiden, en stevige pakketten bieden voor de ambitieuze student.”
Idealiter zouden volgens Noorda niet alleen de universiteiten, maar ook de hogescholen verschillende niveaus moeten aanbieden. “Als voorzitter van de VSNU heb ik daar niets over te zeggen, dat weet ik. Maar om dit plan helemaal af te maken zouden er bijvoorbeeld verschillende onderwijsprogramma’s moeten komen voor studenten die enerzijds van het vwo en anderzijds van het mbo afkomstig zijn.”
Bovendien bepleit Noorda aparte instellingen voor tweejarige hbo-opleidingen. Dit studiejaar zijn de eerste hogescholen al begonnen met tweejarige studies, die recht geven op het diploma ‘associate degree’.
Om ervoor te zorgen dat iedere student op de juiste plek in dit onderwijssysteem terechtkomt, moeten universiteiten hun eerstejaarsstudenten volgens Noorda al na een half jaar sorteren. De ene student, zegt Noorda, weet dan dat hij graag alles zelf doet. “De ander heeft structuur nodig, deadlines. One size fits all werkt niet.”
Met deze maatregelen hoopt Noorda dat studenten gemiddeld meer studiesucces zullen hebben in de bachelorfase. “Mijn doel is de uitval halveren en minstens eenderde van de studenten ieder jaar meer studiepunten laten halen dan het programma voorschrijft.”
Dat gaat niet zomaar, zegt Noorda. “Op het vwo moet de nadruk liggen op de drie basisvakken: wiskunde, Nederlands en Engels.” Eigenlijk, zegt Noorda, zou je pas het vwo mogen afronden als je voor alle vakken een voldoende hebt gehaald. “Ik zou willen dat je niet kunt slagen met een vier voor wiskunde, ook niet als je een alfastudie gaat doen.”
De plannen van de universiteiten stroken volgens de VSNU-voorzitter redelijk goed met het regeerakkoord. Noorda is opgetogen over de aandacht in het akkoord voor kwaliteit en inhoud, zegt hij. “En wat belangrijk is: er staan nog geen bedragen genoemd. Ik ga graag de komende maanden met het nieuwe kabinet om de tafel om een bestemming te vinden voor de beloofde investeringen.”
De tijd van botsingen met de politiek, onder meer over leerrechten, is voorbij, aldus Noorda. De universiteiten ademen de sfeer van het regeerakkoord: samenwerken is het devies. Noorda: “Ik wil geen slap en soft gepolder, maar ik vind wel dat zowel de politiek als de universiteiten water bij de wijn moeten doen. Dat is de enige manier die werkt.” Het gaat niet om wat de VSNU wil, zegt Noorda. “Je moet docenten en hoogleraren aanspreken. Samen een brug bouwen. Binnen een paar maanden gaan we de gevolgen van de koerswijziging in de praktijk merken.”
============================================
Aangezien ik in Californie woon en bij de University of California werk heb ik wel iets te zeggen over wat Noorda hierover in het interview naar voren brengt.
Ten eerste: Nederland heeft het Californische systeem al.
De beste 12.5% scholieren mag in Californie naar de University of California (UC). Dit komt ongeveer overeen met het aandeel VWO’ers in Nederland. De beste 33% scholieren in California heeft toegang tot California State University (CSU). Dit komt ongeveer overeen met het aandeel HAVO+VWO’ers in Nederland. Het California Community Colleges System (CCCS) laat iedereen toe. Dit komt overeen met de situatie in het MBO in Nederland. Met zijn opmerking dat CCCS overeenkomt met een 2-jarige HBO opleiding toont Noorda aan dat hij niet begrepen heeft hoe de situatie in Californie is.
Ten tweede: binnen de verschillende Californische ‘systemen’ (UC,CSU,CCCS) zijn er geen verschillende niveaus, het is one-size-fits all. Dat is nu juist ook het idee achter het opsplitsen in de verschillende systemen: binnen die systemen heb je een relatief homogene groep (behalve bij CCCS, maar daar heb ik niet zo veel ervaring mee). Ook hier slaat Noorda de plank dus flink mis.
Ten derde: de naamgeving van Nederlandse universiteiten en hogescholen (tenminste in het buitenland) uniform maken is een goed idee. Maar noem het AUB geen ‘Dutch education system’. Kopieer hiet gewoon Californie. Dus de Rijksuniversiteit Groningen moet zich in het buitenland University of Netherlands Groningen gaan noemen en de Hanzehogeschool Groningen moete zich in het buitenland Netherlands State University Groningen gaan noemen.