(Update op verzoek van de auteur)
De Denker des Vaderlands blijft liever aan de oppervlakte
Hebben jullie VPRO’s Tegenlicht “Branding Europe” van afgelopen week bekeken? Daarin verklaart een moslima dat we in Europa niet zozeer een counter-narrtive zouden moeten wensen, als tegenóver de moslim-narrative, maar eerder een geheel eigen narrative. Zij heeft gelijk, we zouden eerder naar ons eigen verhaal toemoeten dan naar een afgeleide van welke actualiteit dan ook.
Hoeveel moeite ons dat kost blijkt weer uit het stuk van Marli Huijer, notabene onze Denker des Vaderlands, “Bildung, de tandeloze tijger” in Trouw van 3 oktober. Hier doet het – het zijn mijn woorden – rousseau-reflex weer opgeld. (Zie mijn bijdragen over Rousseau op deze website.) Oftewel, je put nog liever wijsheid uit je eigen tenen dan je door grote voorbeelden en literaire wijsheden die eeuwen hebben getrotseerd te laten inpalmen. Een lange neus dus naar een narrative van enige betekenis. Je compromitteert je met zoiets als Bildung alleen maar aan de status-quo van de heersende klasse. In haar rede levert Huijer haar bijdrage aan het ageren tegen het rendementsdenken in het onderwijs. We zouden daar weliswaar vanaf moeten, maar niet om, zoals minister Bussemaker suggereert, “tegenwicht te bieden aan een eenzijdige nadruk op te meten doelen.” met behulp van Bildung, Dat is een dood spoor.
Bildung, zoals dat in de 18e eeuwse Duitse standenmaatschappij door het Bildungsbürgertum, de middenklasse, werd geïdealiseerd diende, aldus Huijer, een “depolitiserend doel” en “smoorde” nou juist de kritische geest. Voor een opleiding tot actievoerder moeten we ons eerder door de actualiteit, maar ook door andere culturen laten leiden, dan door klassieke werken. Begrijp ik het goed dat Huijer, zelf de diepte induikend om “begrippen van binnenuit” te onderzoeken, met dit opstel de schoolgaande jeugd voorhoudt toch vooral niet de diepte in te duiken?
In haar betoog gaat Huijer aan twee zaken voorbij. a. De term Bildung heeft zich de laatste eeuw geëvolueerd tot een steeds minder standsbestendigende betekenis, en b. de oorspronkelijke betekenis had een kritische lading die in haar artikel achterwege blijft. Laten we a. even voor wat het is, dat spreekt eigenlijk bij elk begrip dat we gebruiken vanzelf, en concentreren we ons op b.
In Huijers betoog ontbreekt een voor cultuur en onderwijs diep ingrijpende ontwikkeling in juist die 18e eeuw waar zij zich op focust. In de ogen van de sociale geschiedvorser mag het 18e eeuwse Bildungsbürgertum een bestendiger zijn geweest van middenklassenwaarden, vanuit een ander gezichtspunt dan het marxistische sjabloon van klassentegenstellingen vertegenwoordigde het een strijdbare, kritische geest. (Het is ook de vraag in hoeverre deze stereotypering van een samenleving niet tegelijk een anachronisme is. Zij sluit, zoals hier weer pijnlijk blijkt, culturele waarden uit die ooit de boel weldegelijk op stelten konden zetten.).
Met het introduceren van een term als Bildung ging men in het protestantse Duitse de strijd aan tegen de overmacht van “les Modernes”. Vanuit het cultureel sterk dominante Frankrijk was een cultuurpedagogische beweging in opmars om – en met doorslaand succes – “les Anciens”, de klassieken uit de Oudheid en in het algemeen de autoriteit van het klassieke voorbeeld, mores te leren en uit schoolklassen te verwijderen. Deze cultuurstrijd, Querelle des Anciens et des Modernes genoemd, mag voor de meeste onzer onbekend terrein zijn, zij is van doorslaggevende invloed geweest op onze hedendaagse houding tegenover ‘de klassieken’ in het onderwijs.
Het cartesiaanse wereldbeeld dat zich overal in Europa in de curricula nestelde in de vorm van maatschappelijke efficiëntie, productiviteit (rendementsdenken in de zin van vooruitgangsdenken) en (dankzij Locke) empirisme, verklaarde de klassieke bronnen tot zijn erfvijand. Van heidendom tot intellectuele achterlijkheid werden de onweerlegbare argumenten voor de vanzelfsprekende misbaarheid van klassieke teksten. Door zich te laten inspireren door de oude Grieken creëerden Duitse idealisten als Friedrich Schlegel, Herder, Goethe, Schiller en onderwijsminister Wilhelm von Humboldt met de stichting van het gymnasium een safe haven, een bolwerk tegen deze precedentloze, ‘totalitaire’ (met steun van de Royal Society in Engeland die pleitte voor de “met wortel en tak”-) vernietiging van een traditionele wijsheidseducatie in het onderwijs. Een educatie die tot dan toe kritische denkers voortgebracht had als een Erasmus, een Hugo de Groot, wier kritische geest eerder werd aangemoedigd dan “gesmoord” door de vele, vele verwijzingen in hun werken naar klassieken uit de Oudheid!. En last not least, Descartes zelf.
Aan de bildungsidealen van de eerder genoemde heren (zoals haarfijn beschreven in Arnold Heumakers’ De esthetische revolutie) danken wij onze gymnasia, de in de 19e eeuw in ons land gestichte bolwerken van klassieken. Tegen een alles overheersende meten-is-weten mentaliteit in, die tot op heden met triomfantelijk gemak domineert over alfawetenschappen en wijsheideducatie.
Zoals eerder op deze website vraag ik me ook hier af hoe zo’n verstandig denker als Marli Huijer zich – misschien in navolging van Martha Nussbaums Not for Profit, wie zal het zeggen? zie mijn bespreking daarvan op deze website – laat verleiden tot het afwijzen van iets wat, zij het misschien sociaal wat ongemakkelijk en anachronistisch, zich nog het best laat duiden met zo’n term als Bildung. Hoe komen klassieke voorbeelden en voorgangers, met hun oorspronkelijke, altijd verrijkende en niet zelden revolutionaire ideeën in het verdachtenbankje van de foute autoriteit die alles in de samenleving bij het oude wil houden? Wat meer is, wat is dat voor een didactische praktijk waarbij iemand zich een onderbouwde voorstelling van zaken eigen wil maken, zoals zoiets als rendementsdenken of welk denken dan ook, zonder te refereren aan de ‘autoriteit’ van voorgangers? Hoe fundeer je een kritische politieke mening zonder fundamenten te raadplegen van voorgaande kritische meningen? Kortom, waar komt deze zich telkens opdringende irrationele argumentatie vandaan?
Het zijn vragen die mij achtervolgen sinds ik in 2000 begon met schrijven van mijn boek Clio’s kerstening. Ter verklaring van het tegenargument heb ik mij sindsdien bediend van een gerieflijke vluchtheuvel, ‘de religie’ van Rousseau (Augustinus volgend). Waarbij ‘het zelf’ als ultieme waarheidbrenger geldt die van elke overlevering niets dan schade ondervindt. Het zou me een lief ding zijn als dit debat – vóór of tegen klassieke teksten in het onderwijs – ook eens op meer rationele basis gevoerd zou kunnen worden.
Huijers artikel in Trouw kreeg de nodige tegenreacties. Het lijkt me niet onwaarschijnlijk dat die een kentering op dit gebied verraden. Zijn er tekenen die erop wijzen dat de klassieken zich weer in het onderwijs een plek verwerven? ‘Klassieken’ in algemene zin, niet alleen die uit de Oudheid. Zou dat het geval zijn, houd je dan maar vast en alle hens aan dek! Want het aangezicht van de cultuur staat dankzij de ouden, die als de stamcellen zijn van een beschaving, niet alleen een verjongingskuur te wachten, maar de samenleving als geheel wordt er nobeler, socialer en bestuurbaarder door. En je Europese narrative krijg je erdoor als op een dienblaadje gepresenteerd.
Marli Huijer (1955), ‘Bildung
Marli Huijer (1955), 'Bildung, de tandeloze tijger', Trouw, 4 oktober 2015
"Moderne bildung vraagt om politisering: dat studenten leren hoe ze netwerken kunnen aanspreken, politieke organisaties en media gebruiken en anderen mobiliseren. Zo zet filosoof Henk Oosterling in het project Rotterdam Vakmanstad/Skillcity jongeren uit achterstandswijken aan om na te denken over de problemen waar hun stad mee worstelt en wat ze daar met elkaar en anderen aan kunnen doen.
In plaats van de weerzin tegen het rendementsdenken te smoren in Oudgriekse idealen en praktijken, kunnen we er beter op vertrouwen dat jongeren prima in staat zijn de bestaande cultuur politiek te vernieuwen en te veranderen."
Marli Huijer wil graag kleine activistjes kweken, als ik het artikel doorlees. Het klassenbewustzijn vormt haar basis van denken. In haar vurige betoog beweert zij dat Bildung tot indoctrinerend (foei, versleten westers? 🙂 staatsonderwijs leidt, en dus dociele ouderwets denkende mensen kweekt. Nadat zij deze stroman gecreeerd heeft, haalt zij hem omver door een alternatief aan te dragen: activistisch vormend onderwijs voor de kinderen in multiculturele steden. In haar hermetisch gesloten gedachtenwereld (klassestrijd, activisme) zal haar redenering loepzuiver kloppen. In de werkelijke wereld heeft Bildung een andere waarde, en is haar redeneerwijze dankzij voornoemde Bildung eenvoudig onderuit te halen. Om in het klassenbewustzijn te blijven: wat een intellectuele armoede spreidt zij tentoon.
Dank, Sympatisant, voor de
Dank, Sympatisant, voor de verwijzing. Ik bleef daar in gebreke! Met dank ook voor je aanvulling.
Marli Huijer schrijft: “Wat
Marli Huijer schrijft: “Wat we nu onder bildung verstaan, is achterhaald. We kunnen in moderne, superdiverse steden toch niet meer aankomen met de oude canon van de Nederlandse geschiedenis? Daar horen toch ook andere geschiedenissen bij? Leerlingen en studenten krijgen nu Oudgriekse en Nederlandse literatuur voorgeschoteld, maar het ligt toch veel meer voor de hand ze een mengeling van Chinese, Marokkaanse, Turkse en Surinaamse literatuur te laten lezen?”.
Misschien bedoelt Marli Huijer het anders, maar dit klinkt toch wel heel sterk naar een rigide of/of denken met betrekking tot de vraag: “ Mag je nieuwe Nederlanders (inderdaad Nederlanders), nog wel confronteren met Nederlandse geschiedenis en literatuur?”. Volgens Maarten Doorman (Paralipomena, 2007) is de teloorgang van kennis en waardering van Nederlandse cultuur en geschiedenis juist rampzalig. Want hoe konden immigranten zich aanpassen en thuis voelen in een cultuur die door de dragers ervan veronachtzaamd, zo niet geminacht werd? “Waarom zou een Turkse leerling een boek moeten lezen over de Duitse bezetting in de Tweede wereldoorlog?” vroeg een goedbedoelende vrouw eens aan Michael Zeeman, die daarop terecht antwoordde dat dit wel een heel mooi voorbeeld was van uitsluiting van immigranten. Want echte Nederlanders, die weten nog wel iets over die geschiedenis en de oorlog, maar die anderen niet, en door dat zo te houden maak je ze impliciet tot tweederangsburgers”.(Paralipomena, pag. 132)
De bevolking van de stad Rotterdam met in totaal 610.412 inwoners telt 176 nationaliteiten. 550.834 inwoners hebben de Nederlandse nationaliteit. De culturele achtergrond van de stadsbevolking is inderdaad zeer divers. Zo divers dat het rijtje van Marli Huijens “Marokkaans, Chinees, Turks en Surinaams” eigenlijk impliciet een groot aantal mensen met een andere culturele achtergrond uitsluit en daarmee van een beperkte etnocentrische visie getuigt. Bij een zo grote diversiteit is het bedienen van al die culturen een onmogelijke opgave. Het opsommen van rijtjes heeft geen enkele zin. De verklaring van de moslima, dat we niet een counter-narrative zouden moeten wensen maar een geheel eigen narrative is dan ook steekhoudend. De canon is niet onveranderlijk voor eeuwig schrijft Maarten Doorman. Maar alleen door het eigen verhaal als uitgangspunt te nemen kunnen we de uitdaging van het multiculturalisme en de globalisering oppakken.