Leraren hebben leiding nodig

In de NRC wordt al enige tijd een discussie gevoerd over meer of minder ‘management’, wat al een paar keer heel aardige stukken heeft opgeleverd. Ook vandaag, 29 maart, staat er op pagina 6 weer een stuk over dat onderwerp.
Deze keer is het leuk vanwege de volstrekte bespottelijkheid van de inhoud.
Uiteraard is het afkomstig van iemand uit het land van de consultants, een zekere Hartger Wassink deze keer. De man beweert dat ik, als leraar, heel hard leiding nodig heb, dat ik, wanneer ik beginnende docent ben, daar eigenlijk naar snak en nog veel meer moois. Het knappe is, dat hij vrijwel in elke zin wel één of meer onjuistheden weet te persen, zodat je aan het eind van het artikel helemaal slap van de lach ligt.
Wat ik met name leuk vind, is dat hij vindt dat de vakkundigheid van een docent wel kan worden vastgesteld door middel van enquêtes onder leerlingen en collega’s. Wassink gaat dan aan de gymnastiekjuf en een 3e klas vragen of ik, als docent scheikunde, wel voldoende van mijn vak weet. Zelf zou ik zeggen dat die vakkennis al tijdens de sollicitatie van zo’n docent door de leden van de vaksectie getoetst moet worden, en niet door de leerlingen. Dat lijkt mij nou precies de omgekeerde wereld.
Maar het is wel weer duidelijk waar de schoen wringt: Wassink bedoelt met ‘de vakkennis van de wiskunde leraar’ helemaal geen wiskunde. Welnee, het gaat natuurlijk weer over die o zo vluchtige intermenselijke vaardigheden. Dat heerlijke gebied waar je eeuwenlang over kunt doorlullen zonder ook maar een centimeter verder te komen.
De auteur behoort overduidelijk tot het genre mensen dat al sinds de jaren zestig in opmars is: vakkennis en deskundigen bestaan niet, iedereen kan alles en als er toch nog een paar deskundigen aan te wijzen zijn, dan moet je ze in elk geval wantrouwen. Daarom is hij natuurlijk ook consultant bij het CPS geworden en geen lasser, metselaar of docent wiskunde.
In dezelfde NRC staat in het economiekatern een uitstekend stuk van Johan Schaberg over de termen ‘baas’, ‘manager’ en ‘professional’ (‘Iedereen heet professional maar bijna niemand is het’). Hij zet daarin de ‘managers’ weg als een soort halfwas-bazen, die wel de lusten, maar niet de lasten van hun werk willen dragen. Een verhaal dat verplichte kost zou moeten zijn voor elke would-be onderwijsbaas.

38 Reacties

  1. Ha, daar is Hartger weer
    Die meneer kennen we, zie www.beteronderwijsnederland.nl/?q=node/2772. Kennelijk heeft hij nog niets bijgeleerd.

  2. intermenselijke vaardigheden
    Natuurlijk is vakkennis onontbeerlijk, maar daarmee ben je er nog niet. Over die vluchtige vaardigheden wordt wel erg negatief gedaan, terwijl die er zeker ook toe doen. Leerlingen kunnen je ook haarfijn vertellen wie goed lesgeeft en wie niet. Er blijkt wel degelijk verschil gemaakt te kunnen worden, ook al zijn de criteria niet spijkerhard. Enthousiasme, eisen stellen aan de leerlingen, controle, zorgen dat ze iets leren, dat ze weten wat ze leren, een klas aankunnen, zelfvertrouwen stimuleren bij leerlingen, kunnen uitleggen, liefde voor het vak en voor de leerlingen. En dat heeft niets te maken met het nieuwe leren en modern management, maar alles met ouderwetse degelijkheid. Daar ontbreekt het nog wel eens aan. Een goede leraar heeft voldoende vakkennis en pedagogisch-didactische vaardigheden en aan beide ontbreekt het helaas nog wel eens, hoewel ik ook veel uitstekende leraren meemaak.
    Ik ben een middenmanager, hoewel dat woord voor mij niet hoeft, maar iemand die zelf ook 25 jaar voor de klas heeft gestaan.

    • Boterzachte criteria
      Natuurlijk zijn die leerlingen ook niet allemaal op hun achterhoofd gevallen. Die criteria waar u het over heeft zijn niet alleen niet spijkerhard, maar boterzacht. Hoewel ik ook vind dat die zaken moeten meewegen, moet je er erg voorzichtig mee zijn.
      Wassink heeft het over een beoordeling van een docent door leerlingen via enquêtes. Dat lijkt me nou niet bepaald een goede zaak. Ik vind het erg onverantwoordelijk om het al of niet functioneren van iemand te laten vaststellen door een groepje minderjarigen in de minst stabiele fase van hun leven. Ook het groepsproces is daarbij erg ongezond. Je komt dan al snel in de buurt van processen wegens hekserij.
      Ik denk dat er maar weinig mensen zijn die een dergelijke beoordeling eerlijk zouden vinden.
      De kern van de zaak is echter, dat de leraar er is om de leerlingen te beoordelen en niet andersom. Dat wordt tegenwoordig veel te vaak uit het oog verloren.

    • Dwaas om het te willen
      Leraren willen sturen door ze te beoordelen, is dwaas en uiterst schadelijk voor goed onderwijs.
      Ik ben voor feed-back. Ben er op uit om dat van leerlingen en collega’s (dat mogen ook schoolleiders zijn) te ontvangen. Ik ben vakman genoeg om zelf te beoordelen wat ik daarmee kan en doe.
      Ik ken echter geen schoolleiders of collega’s, laat staan leerlingen die de deskundigheid hebben in mijn vak en om de manier waarop ik dat geef voor mij te kunnen bepalen. Beoordeling van docenten op een school organiseren is de perfecte manier om ze te kunnen manipuleren, tegen elkaar uit te spelen, hen je eigen – zeer beperkte – willetje of visietjes op te leggen of de mensen die je wat meer aanstaan daarvoor te belonen. Misschien zijn er in Nederland een handjevol schoolleiders, die zo wijs zijn dat ze hier boven kunnen staan en doorzien wat ze hiermee eigenlijk doen: docenten hun verantwoordelijkheid en motivatie afnemen om zelf verantwoordelijk te zijn voor de kwaliteit van hun werk.
      De tegenwerping, dat niet alle docenten dat (zonder meer) kunnen, vervangen door de aanmatiging dat een schoolleider dat wel kan, is het mechanisme om docenten te degraderen tot loopjongen of speelbal van het “management”. Daar kun je wat aan doen, als je zelf als schoolleider zo veel kwaliteit en gezag hebt dat je ze kunt overtuigen door wat je te vertellen hebt. De echte gewetensvraag is echter: Heb je als schoolleider de kwaliteit om je docenten de vertrouwen en ben je in staat om naar hen te luisteren en met veel verschillende professionals samen te werken door de ze de ruimte te geven om HUN werk goed te doen? Schoolleiders die dit wel kunnen, zullen in gesprek gaan met hun collega’s docenten en hun tijd veel beter besteden dan aan het opzetten van beoordelingsflauwekul en zo mensen naast zich vinden om samen goed onderwijs neer te zetten! Van elkaar leren gebeurt dan heel vanzelfsprekend.

      • to profess
        Aardig is het artikel van Johan schaberg over professionals, managers en bazen (NRC 28maart 2008). Professional is afgeleid van het werkwoord profess, to affirm faith in or allegiance to. Dat is wat professionals deden, dwz startende theologen, advocaten en artsen. Leuk om als leraar ook professional te zijn. Professionaliteit houdt behlve de gelofte van betrouwbaarheid ook kennis, inzicht en zelfstandigheid in. Managers zijn echter bazen zonder zorgplicht; bazen kun je in principe wel vertrouwen maar managers niet. Managers die professionals aansturen kan daarom helemaal niet. Seger Weehuizen

  3. Waarom die artikelen niet even bijgevoegd?
    Niet idereen leest de NRC; waarom die twee artikelen niet even als PDF-je bijgevoegd?

    • Logische vraag
      Ik heb naar een online versie van die artikelen gezocht; die was er niet. Een scanner heb ik niet, dus dan houdt het op.

      B.W.

    • Tekst Hartger Wassink
      De tekst van Hartger Wassink (NRC 29032008) is deze:

      ———————————
      Leraren hebben leiding nodig
      Ontevreden leraren willen ten diepste geen geld, maar erkenning van de leiding.
      Investeer daarom in meer managers die prestaties van leraren in de gaten houden, vindt Hartger Wassink.
      Op woensdag 26 maart demonstreerde een aantal docenten in Den Haag tegen de trage voortgang die onderwijsminister Ronald Plasterk in hun ogen maakt met het besteden van de 1,1 miljard euro die hij heeft vrijgemaakt voor verbetering van de positie van de leraar.
      Hun voornaamste eis: een flinke salarisverhoging, in ieder geval voor de academisch opgeleide docenten.
      NRC Handelsblad meende deze actie donderdag te moeten ondersteunen in het hoofdredactioneel commentaar. Het lijkt op het eerste gezicht ook oneerlijk: waarom zou een academisch opgeleide docent, die meer moeite heeft gedaan voor een hogere opleiding, met evenveel genoegen moeten nemen als zijn collega die de ‘g e m a k k e l ij – ke’ route via het hbo heeft genomen?
      Dan lijkt het inderdaad logisch dat die academisch opgeleide docent ervoor kiest om een beter betaalde functie in het bedrijfsleven te accepteren.
      Deze vergelijking is echter een misleidende misvatting. In de eerste plaats biedt de huidige cao wel degelijk ruimte om docenten in een hogere schaal dan de gewraakte laagste schaal ‘L B’ te betalen: er zijn scholen die dat nu al doen. En in de tweede plaats verdienen academici in ‘het bedrijfsleven’ (als je daar al van kunt spreken) niet automatisch meer dan hbo’e r s.
      Het probleem van beloning in het onderwijs ligt genuanceerder dan alleen de hoogte van het salaris.
      Het is vooral gebrek aan aandacht en erkenning. Ik zal dit nader toelichten.
      Uit onderzoeken naar arbeidssatisfactie blijkt dat mensen ‘het zichzelf kunnen ontplooien’ belangrijker vinden dan de hoogte van hun salaris. Dat geldt ook voor docenten. Voor die zelfontplooiing is, zeker voor startende docenten, een goede begeleiding noodz akelijk.
      Beginnende docenten snakken naar aandacht: ze willen weten of ze het goed doen, wat ze zouden kunnen verbeteren, en hoe ze de twijfel of dit wel is waar ze voor gekozen hebben, kunnen overwinnen.
      Helaas zijn teams in scholen groot, te groot, en hebben teamen afdelingsleiders naast hun lesgevende taken te weinig tijd om echt de tijd te kunnen nemen voor goede begeleiding.
      En waar die leidinggevenden in het eerste jaar die aandacht nog wel moeten geven, vanwege de verplichte beoordeling aan het eind van dat jaar, daar mogen docenten als ze eenmaal een vaste aanstelling hebben, blij zijn als ze eens per jaar iemand spreken over hun persoonlijke ontwikkeling.
      Dan is het niet raar dat je je aan je lot overgelaten voelt, en om je heen gaat kijken naar werkplekken waar een wat warmer klimaat heerst.
      Een tweede belangrijk knelpunt heeft te maken met het gebrek aan erkenning voor prestaties. In interviews met jonge, ambitieuze docenten is te lezen dat het ze meestal niet om dat lagere salaris in vergelijking hun studievrienden gaat. Wat ze vooral dwarszit, is dat extra prestaties niet of nauwelijks beloond worden. Het perspectief is voor iedereen gelijk: ieder jaar 50 euro erbij, of je nu je best doet of niet. En dat 18 jaar lang. Dat is de echte killer voor iedere ambitieuze hoogopgeleide starter, universitair opgeleid of niet.
      Die situatie is in het bedrijfsleven wel anders: de mogelijkheden zijn daar vrijwel onbegrensd om te verdienen wat je wilt, wat voor opleiding je ook hebt genoten. De academicus die direct na zijn afstuderen een hoger salaris eist dan zijn hbo-opgeleide collega zal vriendelijk worden uitgelegd dat hij eerst die betere resultaten zal moeten laten zien, voordat hij op dat hogere salaris aanspraak kan maken.
      Dat verschillen in prestaties van leraren niet meetbaar zijn, zoals onlangs nog in deze krant werd betoogd, is onzin. Op veel scholen zijn de laatste jaren allerlei systemen met enquêtes onder leerlingen en collega’s ingevoerd, waaruit heel goed valt op te maken welke docent beter in zijn vak is dan de ander.
      Alleen: daarvoor moet dat systeem wel goed uitgevoerd worden.
      Dat betekent dat er tijd moet zijn voor docenten om die enquêtes uit te voeren en de resultaten ervan te bespreken met hun leidinggevende.
      Leidinggevenden moeten de tijd hebben om die gesprekken voor te bereiden, om de ontwikkeling van individuele docenten te volgen, en om uiteindelijk, na één of twee jaar, weloverwogen een oordeel te kunnen geven waarom de ene docent wel voor een extra salarisverhoging in aanmerking komt, en de andere niet.
      Maar omdat in het voortgezet onderwijs teams van 25 docenten geen uitzondering zijn, is het voor team- en afdelingsleiders al een heidens karwei om eens per jaar een gesprek te voeren met al die collega’s. Het voeren van meerdere gesprekken in het jaar is een utopie, en daarmee ook het geven van een beoordeling met salarisconseq uenties.
      Voor goed beloningsbeleid, waarbij erkenning bestaat voor de resultaten die excellente leraren boeken, en op tijd gesignaleerd wordt op welke punten andere leraren zich nog kunnen verbeteren, is dus vooral aandacht nodig. Daar gaat tijd in zitten die de huidige managers niet hebben. Om op de langere termijn daadwerkelijk betere leraren en beter onderwijs te realiseren, lijkt het uittrekken van geld voor meer managers een betere optie dan een arbitraire salarisverhoging naar opleidingsniveau.
      Hartger Wassink is consultant voor CPS Onderwijsontwikkeling en advies.
      ———————————

      • Tandartsen hebben ook leiding nodig.
        Niemand schijnt oog te hebben voor de arme tandartsen. Die zitten eenzaam in hun praktijk. Ze verdienen ieder jaar ongeveer hetzelfde, hoe ambitieus ze ook zijn, Ik vind dat er in iedere tandartspraktijk een manager moet komen om de tandarts te beoordelen en afhankelijk van de beoordeling loonsverhoging te geven.Dan hebben de tandartsen tenminste het gevoel dat ze ook vooruit kunnen komen in het leven.

        Tandartsen verdienen dan natuurlijk veel minder dan nu, omdat de manager natuurlijk ook betaald moet worden. Maar dat hebben de tandartsen natuurlijk graag over voor het betere carriereperspectief.

        Die manager hoeft naturlijk geen verstand van tandheelkunde te hebben. Om de tandarts te beoordelen deelt hij invulformulieren uit aan de patienten.

        Groet,

        Paul Huygen

        • Goeie! Maar
          Ik vraag me af, of een manager genoeg is.
          Wie moet de tandartsassistente aansturen?
          Wie controlleert of de glossies in de wachtkamer up to date zijn?
          Wie stemt kleuren van meubilair op elkaar af en inventariseert de wensen van de clientele hierover? Wie is verantwoordelijk voor het logo en dat alle brieven die de deur uitgaan in dezelfde huisstijl vormgegeven worden?
          Wie overziet het geheel en stelt de targets?
          Die ene manager kan nooit alle congressen en borrels bijhouden en dus de noodzakelijke netwerken onderhouden.
          Het wordt hoog tijd voor een DO-raad (Dentist Organisation)…een nieuwe uitdaging voor Sjoerd Slagter?

          Ik kan maar een ding zeggen, Paul. Je onderschat het probleem!
          Tandartsen zijn aan vernieuwing toe! De Nederlandse gebitten vragen om eigentijdse doortastende maatregelen. De klant wil het! Ik vind je nogal behoudend, met je slappe, halve maatregelen. De tandarts verdient beter!

          • Je moet zuinig zijn met de kostbare tijd van de managers.
            > Wie moet de tandartsassistente aansturen?
            > Wie controlleert of de glossies in de wachtkamer up to date zijn?

            Daar kunnen de managers natuurlijk niet hun kostbare tijd in steken. Dat moet de tandarts doen. Bovendien is dat de methode om de salariering te differentieren. Als de tandarts ervoor zorgt dat de tijdschriften in de wachtkamer recent en netjes zijn, dan verricht hij management-taken en dan kan hij in een hogere loonschaal komen.

            Groet,

            Paul.

          • sorry
            Dat ik het eigentijdse denken niet meteen helemaal snapte, Paul 😉
            Buig deemoedig mijn hoofd, omdat ik niet bij de tijd was.

          • Iedere docent in het VO een
            Iedere docent in het VO een mangementsalaris want hij/zij geeft ieder lesuur leiding aan een stuk of 30 pubers. In het totaal dus tussen de 250 en 300 pubers. Een enorme ‘span of control’ . U ziet het wij spreken het jargon ook al correct en zijn dus volkomen management -competent. Dat is na onze zelfreflectie zonneklaar gebleken. Welke bobo doet ons dat na?

          • Ho, ho
            Beste Historica.

            Denk je echt dat een mennesjer naar prestatie betaald wordt?
            Neen, neen, neen: die wordt betaald om onze prestaties zo laag mogelijk te beoordelen, zodat aan ons zo weinig mogelijk hoeft te worden uitgegeven en ons als vloer zo veel mogelijk kan laten doen. Als je dan over prestaties spreekt, vergelijk het dan met de prestaties van parasieten.

            Je maakt nog een fout, door te denken dat redelijke argumenten er toe doen. Hier op het forum wel. Maar in mennesjewrskringen juist niet. Het gaat om hoe je je presenteert, niet om wat je zegt. Wij zien een opgeblazen kikker die kwaakt. Zij zien in de spiegel een prins, die vanzelfsprekend recht heeft op een koninkrijk, rijkdommen en onderdanen om willekeurig over te beschikken.

            Ik hoorde jou niet zeggen, dat parasiteren je levensvervulling is. En evenmin hoor ik je kwaken. Ik vrees dat je niet geschikt bent als menneszjer.

          • Beste Weknow,
            Ik heb ook

            Beste Weknow,
            Ik heb ook geen honger naar macht, zelfs geen trek. Ik hunker, net als mijn leerlingen naar een beetje aandacht, waardering, kennis en beloning. Met die levensvisie heb ik het inderdaad nooit verder geschopt dan meewerkend chef in mijn vorige beroep. Maar omdat ik mij daarin op handen gedragen voelde (ook door mannen die ouder waren dan ik) zie ik daar ook de juiste weg voor het onderwijs Dan regel je gewoon zaken die anderen het mogelijk maakt hun werk goed te doen. Lijkt simpel, is werkbaar.

          • Hoi Historica
            het IS zo simpel en het enige werkbare en met toekomst.
            Meer hoeft dat niet te zijn.

            Aan je rijtje hunkeringen zou ik nog toevoegen: voldoening. Dat is het enige waarvoor je helemaal zelf kunt zorgen en niet afhankelijk bent of anderen het je willen geven. Persoonlijk probeer ik dat mijn belangrijkste motivatie te laten zijn. Te weten dat ik naar beste kunnen, bijdraag aan goed leren en relevante vorming en waar dat lukt, verwacht ik niets meer, maar weet ik wel dat het er iets – hoe weinig ook – toe doet.

            groet van,

            Weknow

          • De DO-raad
            Keesie-rapport:
            “Clienten willen niet meer terug naar de tandarts van vroeger”.

            Doekle Terpstra :
            “We moeten af van academisch geschoolde tandartsen die over vakkennis beschikken en op basis daarvan hun praktijk uitoefenen”.

            “In de arbeidsmarkt zie je dat er steeds meer van tandartsen wordt gevraagd; ze moeten kunnen reflecteren. Het gaat er niet meer om dat je alleen het kunstje beheerst om een tand te vullen, maar dat je ook beseft wat het effect daarvan is.”

            Kees Hoogland:
            “In de brede benadering wordt tandverzorging gezien als een complex, veelvormig en verfijnd concept, waarin communicatie en de culturele, maatschappelijke, emotionele en persoonlijke aspecten verweven zijn.”

            Wim Veen:
            “De tandarts-praktijk is een ontmoetingsplaats voor mensen, geen plek voor behandelingen.

            Marleen Barth:
            “Vroeger had ik een tandarts die gepromoveerd was. Een knappe man, maar geen goede tandarts. Zijn behandelingen waren één lange kwelling.”

            “Tandarts-assistenten dienen meer te verdienen dan tandartsen want ze kunnen beter met clienten omgaan.”

            Ingrid Verheggen (APS):
            “De halfwaarde-tijd van een tand is 3 jaar”.

            Sjoerd Slagter:
            “De minister van VROM gaat niet over het salaris van de tandarts. Dat is een zaak tussen de DO-raad en de vakbeweging.”

          • Hoe scherp kan humor zijn!
            Ik heb kromgelegen om je reactie, JL. Bedankt, dat je ze – na twijfel of ze wel serieus genoeg is – opnieuw geplaatst hebt.

            Humor is heel serieus en vlijmscherp. Natuurlijk is het ridicuul om de vergelijking met tandartsen zo door te trekken en onderwijsbobo’s er op dezelfde manier op te laten reageren, als ze nu op het beroep en het werk van leraren reageren.
            Maar juist dat toont haarscherp aan hoe leeg en onzinnig het is, wat ze over leraren en het onderwijs zeggen!

            Ik ga het rondmailen en wat collega’s een leuke avond bezorgen!

        • Tandartsen maken ook fouten!
          Maar de fouten die tandartsen maken blijven uiteraard voor hun eigen rekening. Moeten ze maar niet zo arrogant zijn een vak te beoefenen. Je kunt een generalist als een manager toch niet voor specifieke beroepsrisico’s aansprakelijk stellen?

    • Tekst Johan Schaberg
      De tekst van Johan Schaberg (NRC 29032008) is deze:

      —————————-
      Iedereen heet professional maar bijna niemand is het

      Column Johan Schaberg

      Ineens heet iedereen professional.
      Docenten zijn onderwijsprofessionals, mensen in de verpleging zijn zorgprofessionals, en voor een baan in de bewaking kun je een opleiding tot veiligheidsprofessional volgen. Het is een woordsluier die een truc verdoezelt.
      Mensen die gewoon hun vak doen, krijgen een mantel van zelfstandigheid omgehangen en mogen zich even, als bij een Volendammer verkleedfoto, voordoen als iets dat ze niet zijn.
      Het doet me denken aan hoe mijn broers en ik vroeger omgingen met ons kleinste broertje.
      Die raakte regelmatig in de knel bij ons ruigere spel, en dreigde dan in tranen „het aan mama te gaan zeggen”. Wij wisten dat er dan wat zou zwaaien, en dat bezwoeren we door de kleine te vertellen dat hij toch zo groot en stoer was. „Ja, ikke groot”, zei hij dan, veegde zijn tranen weg en redde ons van een verdiende bestraffing .
      Een professional klaagt niet, dat klopt. Die kent zijn verantwoordelijkheid, en als er iets niet deugt dan doet hij er wat aan. Het woord professional heeft te maken met profes, dat is de gelofte waarbij een intredende kloosterling gehoorzaamheid belooft aan de regel van de orde. Een geestelijke professional ondergaat een wijding, waarmee hij letterlijk een andere sfeer en een ander leven betreedt, met andere waarden en waarheden. Een wereldse professional heeft zijn toewijding. Hij doet dat waartoe zijn roeping hem roept. Aanwijzingen of berispingen aanvaardt hij alleen van zijn gelijken, want leken hebben van roeping geen besef. Daarom hebben professionals tuchtrechtspraak, en laten zij zich niet sturen door functioneringsgesprekken of targets op het gebied van omzet, winst of aandeelhouderswa arde.
      Klassieke professies zijn die van arts of advocaat. Zij hebben met een plechtige gelofte trouw gezworen aan een hogere waarde, zoals eerbiediging van het leven of het recht. Een zuivere professional heeft geen vak, want een vak is een vakje, een deelgebied. Een professional kun je ook niet in dienst hebben, want hij dient altijd in de eerste plaats iets anders.
      Daarom heten professionals autonoom en komen zij vaak eigenwijs over. Als zij iets moeten doen wat niet bij hun roeping past, pakken zij hun biezen. Dan zoek je het zelf maar uit.
      Het zijn de autonomen die zorgen voor de reuring en de opstand in het bestaan, voor het „en tóch” van Galileo, voor het „hier sta ik” van Luther. Die zijn belangrijk maar je moet er niet te veel van hebben. Gelukkig zijn de meeste mensen niet zo groot of zo moedig.
      Zij hebben andere kwaliteiten, zoals zorgzaamheid, trouw, hulpvaardigheid of kalmte. Die zorgen voor de rust en de stabiliteit in organisaties en in de samenleving.
      Zij zijn de niet-autonomen, de medewerkers, de verzorgers en de volgers. Zij werken voor een leider of een baas, en vinden dat prima.
      Het stilzwijgende contract tussen leiders en volgers is altijd ‘ik doe wat jij zegt, en jij zorgt voor m ij ’. Dat geldt voor dieren in roedels en kuddes, het geldt ook voor mensen in groepen. Dat zorgen betekent dat je te eten krijgt, of geld om het mee te kopen, maar ook veiligheid, waardering en aanzien. Veiligheid wil zeggen dat de baas je verdedigt als je in de knel komt. Aanzien houdt in dat je er trots op bent bij hem te horen.
      Baaszijn is daarom veel meer dan bevelen uitdelen. Verlicht als we zijn hebben we de woorden baas en knecht uit ons taalgebruik geschrapt, want er spreekt ongelijkheid uit en daar houden we niet van. Dat we niet graag klein zijn is te begrijpen. Maar intussen verzaken we ook de andere kant, van groot en verantwoordelijk zijn. Zo laten we de mensen die niet zo sterk, stoer en eigenwijs zijn als wij en die van ons bescherming en aanzien verwachten, in de kou staan.
      Baas willen we niet meer zijn.
      We zijn liever manager, dat geeft minder gedoe. Managers zijn bazen minus de zorg. Het zijn rangeerchefs die vanachter een controlepaneel human resources, menselijke bedrijfsmiddelen heen en weer schuiven. Vorige week stond in deze krant onder de uitdagende kop Leve de managers! een stuk van bestuurswetenschapper Mirko Noordegraaf. „Zo zijn er managers die hun werkvloeren b e s ch e r m e n ”, schrijft hij, en „managers kunnen ook vóór hun organisatie gaan staan als zich crisissituaties aandienen.”Wel, bravo! Zo hoort het ook, zou je zeggen. De treurnis ligt daarin dat Noordegraaf het noemt als iets wat kan gebeuren en soms gebeurt, maar niet standaardpraktijk is. Het zou moeten zijn ingegraveerd in de beroepscode van de managerskaste, maar die bestaat niet. Managers die het wel doen, mogen wat mij betreft weer als eretitel de geuzennaam ‘baas’ dragen.
      Wat nu in sectoren als de zorg en het onderwijs gebeurt, is contractbreuk.
      De uitvoerende medewerkers liggen onder vuur. Nu moeten ze de bescherming krijgen die volgens hen in de overeenkomst zat, maar die komt niet. In plaats daarvan benoemen beleidsmakers, managers en opinieleiders hen ineens tot professionals.
      Het is de truc die wij vroeger met ons broertje uithaalden. „Ja, ikke groot”, knikken ze, en drogen hun tranen. Zo zijn ze ineens niet langer medewerkers met een aanspraak op bescherming, maar professionals die zelf verantwoordelijk zijn voor de ontreddering in hun omgeving. Daarmee zijn wij er mooi van af.
      Maar het was de afspraak niet.
      En zij hadden de ruimte niet om te zeggen „als professional weet ik wat mij te doen staat, en nu iedereen opgehoepeld. Weg uit mijn klaslokaal, weg uit mijn behandelkamer, weg uit mijn verpleegafdeling .”
      We noemen iedereen professional maar haast niemand is het.
      Niet in deze sectoren, en bijna nergens. We zijn, gelukkig, voor het grootste deel gewoon medewerkers, met een gerechtvaardigd verlangen naar inkomen, veiligheid en aanzien.
      De rest van ons staat voor een keuze. We kunnen manager worden of blijven, bekwame opstellers en uitvoerders van technische plannen. We kunnen ons als autonome professionals wijden aan een roeping of een hoog doel. Of we kunnen baas worden, echt baas, met zorg en verantwoordelijkheid voor de mensen die voor ons werken.
      ——————————–

  4. Geweldig, man naar mijn hart
    Dit is een man naar mijn hart. Wie wil er geld? ‘sOchtends een handje van de rector: dat is wat ik verlang, en een aai over mijn bol, en daar wil ik dan mijn royale schaal LB wel voor inruilen tegen schaal LA. Als de rector mij dan nog komt aanmoedigen in mijn lokaal, iedere keer bij aanvang van de les, neem ik genoegen met LA periodiek 8. Gaan de aanmoedigen van de rector zelfs zo ver dat hij mij gedurende de lessen bijstaat, dan neem ik genoegen met schaal LA periodiek 4.

    Tenslotte: als de rector mijn lessen overneemt, ga ik blijde naar huis en neem voortaan genoegen met schaal LA periodiek 2.

  5. Onnodige tussenlaag
    [Geplaats op verzoek van K .van der Torren, Dordrecht]:

    In het artikel “Leraren hebben leiding” nodig van zaterdag 29 maart geeft Hartger Wassink typisch een managersvisie op het onderwijs. Hij gaat er van uit dat net als in het bedrijfsleven door goede begeleiding de problemen in het onderwijs opgelost kunnen worden. Daar is het nodig over te zeggen. De situatie in het onderwijs is nu eenmaal anders.
    In de eerste plaats is de leraar een kleine zelfstandige, die zijn eigen winkeltje zonder enige feitelijke hulp of steun moet bedrijven. De docenten vormen met elkaar een soort samenwerkingsverband, die aan eenzelfde klas leerlingen les geeft.
    Daarin is het voor het gezag en orde van een ieder funest om te roepen dat de een het beter doet dan de ander. In dat winkeltje produceert bovendien ieder zijn eigen resultaten in de vorm van rapportcijfers. De strenge leraar die veel eisen stelt, cijfert lager. Veelal wordt in warrige discussies kwaliteit onterecht gelijk gesteld met hoge cijfers. Werkelijke beoordeling van docenten is alleen mogelijk door op landelijk niveau periodiek de leerlingen te toetsen. Het kernprobleem is, dat de overheid te ongunstige werkomstandigheden voor docenten heeft gecreërd. Met daarbij te veel macht voor een tussenlaag van managers, die zelf niet deskundig zijn op gebied van de feitelijke instructie. Juist op dat instructiegebied is er substantiële steun van de rijksverheid nodig. En die steun ligt concreet bij een voorziening over de gehele leerstof heen van z.g. digitale opgaven, die geen of weinig nakijkwerk kosten. Daarmee kan door leerlingen veel actief geoefend worden. Daardoor worden zij meer continu aan het werk gehouden. Dat formuleren van die opgaven gaat de mogelijkheid van de afzonderlijke docent ver te boven. Dat is gewoon de rechtstreekse taak van de minister van onderwijs
    K .van der Torren
    Dordrecht

      • Ik heb het gekocht en gelezen
        Ondanks de uitdagende titel
        stelt het helaas niet zo heel veel voor.
        Het blijft managersdenken. De “profesiional” een middel dat je op wat andere manieren dan een niet-professional moet sturen. Voor leraren die de organisatie mee bepalen is weinig plaats. Hooguit wat meer ruimte om je ding te doen.
        Veel citaten van andere managers en uit managementsboeken.
        Soms wat leuke invalshoeken of wat ander gedachtensprongetje.
        Maar weinig bruikbaar om een visie op een goede schoolorganisatie mee te onderbouwen. Daarvoor mist het de degelijkheid en is het te weinig op niet-bedrijforganisaties gericht. Dat is toch de referentie waarvanuit de auteur denkt en zijn info vooral haalt. Weggeman heeft veel gelezen en kan zijn verhalen verkopen. Managementboeken is een goedlopende markt. Weggeman kan zich daar goed verkopen.
        Ik vond het zonde van 37,50.

    • “Dat formuleren van die
      “Dat formuleren van die opgaven gaat de mogelijkheid van de afzonderlijke docent ver te boven.” Tsja. Je hebt uiteraard allemaal uiteindelijk aan dezelfde normen te voldoen. Dit wordt dan ook bij het eindexamen getoetst. Maar het leuke van het docentschap is dat je ook je eigen, persoonlijke accenten kunt leggen. Daar hoort bij het selecteren van de methode, het aanbrengen van extra diepgang in onderwerpen die je zelf goed liggen, en ook het maken van eigen opgaven! Ik vind het vreemd om te lezen dat docenten dat niet zouden kunnen.

      En digitale opgaven zijn alleen van goede kwaliteit als er heel veel tijd en deskundigheid in worden gestoken. Dat kost geld. Veel geld. Dat is er niet, dus van een project om digitale opgaven dwars door de leerstof heen te maken, verwacht ik niets.

      • Goede digitale opgaven …
        Goede digitale opgaven – ‘kwou dat ze er waren, voor mijn vak. Maar ondanks alle werkdruk merk ik dat ik m’n leerlingen meer en meer aan het *schrijven* zet. Betogen, uiteenzetten, verklaren, uitleggen. Eehmmm … is dat A, B, C of D?

        • In principe kan digitaal, in de praktijk liever niet
          In principe is betogen, uiteenzetten, verklaren, uitleggen etc. ook goed digitaal te toetsen. Maar daarvoor zou je (voor uw vak) een leger historici moeten oproepen om de opgaven te maken… Dat is veel minder efficiënt, en voor de individuele geschiedenisleraar veel minder bevredigend, dan gewoon zelf opdrachten geven en nakijken.

      • Ik schrijf al mijn toetsen
        Ik schrijf al mijn toetsen zelf. SE’s met beeldbronnen en tekstbronnen, in de bovenbouw. Het lijken wel CSE’s. Ik krijg daar nauwelijks tijd voor. Het CEVO zit er in teams, uren en dagen op. Ik zoek het alleen maar uit , met soms een welwillende collega. Ik zal wel moeten want mijn methode levert geen goede toetsen mee. En al helemaal niet over de stof die ik nog bovenop het boek aan gymnasiasten meen te moeten meegeven. Erg? Ja en nee. Nee, want ik vind het intellectueel uitdagend en creatief werk. Ik ben daar voor opgeleid als academicus en ik werk dan op mijn niveau. Ja, want ik krijg er feitelijk geen tijd voor. Ik werk formeel 0,6 fte (over 2 scholen), werk feitelijk meer dan 40 uur per week (Ronald : vakanties meegerekend), dit op de gekste uur en en onder schrijnende condities. Ik vang daar ongeveer het sociaal minimum voor, ben academica met 33 jaar arbeidservaring (waarvan 16 jaar leidingevend) en moet er een gezin met 3 kinderen van onderhouden.
        Dat ik dit toetswerk ook nog maak wordt niet gezien. Noch door sectievoorzitter, noch door teamleider noch door schoolleiding. Laat staan dat ze het waarderen. Zullen leerlingen en ouders het toch wel waarderen? Vergeet het : die waarderen alleen creatief cijferen, als het papiertje er maar komt. Collega’s dan : ja, die vinden het soms wel lekker want het water staat hen ook tot aan de lippen.
        Handdoek dan maar in de ring gooien? Nee, want ik moet ook in de spiegel kunnen blijven kijken. Ja, want dit gaat ten koste van mijn eigen kinderen.
        Waar haal ik nog moed vandaan? De BON, daar zitten mijn echte collega’s!

        • toetsen maken
          Ik ervaar het net zo als jij, historica. Ook ik besteed veel tijd aan het maken van toetsen. Als ik er eenmaal mee bezig ben, vind ik het leuk werk, waarmee je inderdaad de diepte in kan. Wat echter erg frustreert, is dat er inderdaad geen tijd voor is.
          Onze teamleiders hebben het momenteel met elkaar over hun ‘ideaal’ dat elke leraar tot vijf uur op school is. Ze denken werkelijk dat we, als we om drie of vier uur naar huis gaan, massaal aan het tuinieren slaan en vervolgens, na het zien van een goede film, ontspannen ons bed opzoeken.
          Ze hebben geen idee van het vele, vele voor- en nawerk. Dat werk is op zichzelf niet vervelend, maar wat gaat storen is dat er bij de mensen die het beleid maken, geen enkel idee leeft van wat een leraar zoal doet.

          • Je kunt er natuurlijk ook
            Je kunt er natuurlijk ook voor proberen te zorgen dat het wel wordt gezien. Maak je het zelf niet zichtbaar, dan ziet men het inderdaad niet. Valt ze dan ook niet erg kwalijk te nemen: een schoolleiding kan niet ieders individuele drukte bijhouden, dat moet ieder voor zichzelf doen.

          • zichtbaar
            Logische reactie, classica, maar ik kan je verzekeren: ik heb geprobeerd het zichtbaar te maken! Ik heb zelfs een keer al mijn correctiewerk uitgestald op het bureau van de rector (het was een leuk torentje), maar de informatie landt niet. Het is erg moeilijk om iemand die zelf nooit voorbereid of gecorrigeerd heeft, enig idee te geven van de tijd en energie die het kost. Ze horen me aan en er gebeurt niets! En geloof me, ik noem het te pas en te onpas! Ik zit zelfs pontificaal in de personeelskamer te werken…maar nee, er valt geen kwartje!

          • zichtbaar – margootje
            Weer zo’n reactie die tot een elementaire conclusie leidt :
            leraren zelf-bestuur en kleine scholen.
            Argumenten :

            [1]
            De school, of scholengroep, wordt opgezet als een zelfstandige organisatie. De burgemeester, als wettig gezag, wordt bedankt (hij krijgt n oprot-lintje). Wie niet betrokken is bij onderwijs, heeft daar geen plaats.
            [2]
            De school wordt geformeerd met, het liefst, de uitganspunten van BON. Het principe van leraren (c.q. leraren/ouders) zelfbestuur wordt daaraan toegevoegd.
            [3]
            Leraren-zelfbestuur betekent dat een of enkele docenten mede het bestuur van hun school vormen. Daarvoor is vereist dat ze het vertrouwen van mede-docenten en van ouders hebben. Dat vertrouwen wordt periodiek bevestigd. De bestuursfunkties gelden voor termijnen van 3,4,5,6,7 jaar en worden daarna over gedragen.
            Beleidszaken worden voorbereid in overleg (collegiaal, mede-docenten, ouders) en beslist op bestuursnivo.
            [4]
            Zelfbestuur betekent voorts dat één van de docenten de taak van directeur (rector, schoolleider, manatsjhurr) op zich neemt. Eventueel wordt de taak gedeeld tussen twee of drie docenten.
            [5]
            De rector is gewoon een leraar (m/v), collega, primus inter paris. De functie van rector, staande boven het lerarencorps, wordt ten grave gedragen (nog een lintje). De directeur (v/m) verdient even veel als zijn senior collega’s, hij heeft ook les-taken (in deeltijd).
            [6]
            Uiteraard zijn er conflicten, ze zijn niet te vermijden ; maar er bestaan allerlei modellen om daaraan het hoofd te bieden.
            Een model ervoor wordt verankerd in de school-organisatie en in de statuten.
            [7]
            In kleine scholen, niet meer dan 600 tot 1000 leerlingen, kent iedereen iedereen. Iedereen (niet te verwarren met ieder-wijs 😉 is op de hoogte van elkaars werk.
            Dat vermijdt vervreemding en is een probaat middel tegen anonimiteit. Dan is het niet nodig om je werk uit te stallen op het buro van de baas.

            Simpel toch ?

            maarten

          • paradijs
            Het lijkt me een paradijselijk plekje, zo’n school, Maarten. Als zoiets toch eens bereikt zou kunnen worden in de komende tien jaar!

        • Troost en moed?
          Mag ik proberen je te troosten en je moed in te spreken, historica? Als ik bij jou in de klas zat als leerling, en jouw kwalitatief hoogstaande toetsen mocht maken, zou ik me vereerd voelen. (Mijn docenten geschiedenis waren ook zonder uitzondering academici. Geweldige mensen!)

    • onnodige tussenlaag
      ref : inzending (K. van der Torren) via BON (01/04/2008 – 18:52)

      Aanvankelijk met instemming gelezen, kom ik achterin de tweede alinea te struikelen. Tot aan de passage
      “het kernprobleem – – tussenlaag van managers – -”
      gaat het goed.

      Dan echter slaat desaster toe : het absolute geloof in de wondere werking van digitale opgaven, nog wel over de gehele leerstof. Bijkomend voordeel : “die geen nakijkwerk kosten”.

      Kijk, kijk : het formuleren van die opgaven gaat de mogelijkheid van de afzonderlijke docent ver te boven. Wat een beperkt mannetje (m/v) is die docent ! Gezien de staat waarin het onderwijs verkeert, ga ik het bijna geloven.

      En dan het doelpunt : de minister (zelf, rechtstreeks !) moet de digitale opgaven over de gehele leerstof verschaffen, dat docentje kan het niet, de sukkel.

      (sorry, zo komt het bij mij over).

      Nou, Ronald, je weet wat je doen moet ! Da’s nog es heel wat anders dan celbiologie en etologie van wormen te bedrijven.
      maarten

      • De heer Wassink
        Enkele maanden geleden verscheen de heer Wassink op onze school (Emmauscollege Rotterdam) om ons de BIO-competenties uit te leggen.
        Hij verwekte een ijzingwekkende stilte in de zaal.
        Maar dat had hij niet door. Hij sprak door alsof de mensen aan zijn lippen hingen. In zijn oneindige naïviteit maakte hij nog de domste opmerkingen. Repte over portfolio’s waarin ook video’s konden worden opgenomen.
        Toen hij uitgesproken was, drong nog niet tot hem door dat zijn optreden een volstrekte mislukking was.
        Daarna kreeg ik het woord. Er volgende een klaterend applaus. Mijn collega’s wilden daarmee ook onderstrepen welk een afgrijzen het optreden van Wassink had veroorzaakt.
        Een tip: nodig de heer Wassink op je school uit. Het zal daarna mogelijk zijn ook de meest naieve collega lid van BON te maken.

  6. Kan niet anders dan een
    Kan niet anders dan een tikfoutje zijn : Leiding heeft leraren nodig. Dit om hen zelf en leerlingen de weg te wijzen.

Reacties zijn gesloten.