De onderwijspolitiek van de jaren negentig heeft een enorme vertrouwensbreuk teweeg gebracht tussen de beleidsmakers enerzijds en de ouders, leerlingen, leraren en andere kiezers anderzijds.
Het gevolg van de aangerichte ravage is dat voor het eerst in de geschiedenis generaties schoolverlaters minder goed beslagen ten ijs komen dan de generaties daarvoor.
De onderwijscrisis vormt zo een integraal onderdeel van de veel bredere vertrouwensbreuk tussen de kiezers en de overheid.
In dit licht bezien is de operatie-Dijsselbloem te beschouwen als een testcase voor het vermogen van de politiek het vertrouwen van de kiezer terug te winnen.
Het gaat immers om een zelfonderzoek van de politiek: hoe was het mogelijk dat de besluitvorming in Den Haag zo gladjes verliep, terwijl het draagvlak voor de ‘verbouwing’ van het onderwijs totaal ontbrak.
De onderzoekscommissie is het late antwoord van de Kamer op een gestaag aanzwellende onvrede van docenten, ouders, leerlingen en andere kiezers met de kwaliteit van het onderwijs. Lange tijd hadden de beleidsmakers geen boodschap aan dit ongenoegen over de schade die zij in het onderwijs hebben aangericht.
Pas toen de landelijke kranten de onderwijscrisis in kaart gingen brengen, begon het thema op de politieke agenda te verschijnen. De politiek heeft het onderwijs ten onrechte altijd aan de mindere goden overgelaten.
Dat bleek deze week maar al te duidelijk: de portefeuillehouders in de Kamer die de beleidsdrift van de ‘procesmanagers’ en de bewindslieden in toom hadden moeten houden, maakten in werkelijkheid zelf deel uit van de sekte van onderwijshervormers met hun kenmerkende tunnelvisie.
In die tunnelvisie – zo blijkt uit de verhoren – is ook achteraf geen plaats voor het feit dat met de komst van de migrantenleerlingen de verschillen tussen de leerlingen verveelvoudigden. De migratie maakte de idealen van het ‘leren leren’ en van het bij elkaar houden van leerlingen van verschillende niveaus nog utopischer. Maar dat is tot deze sekte nog steeds niet doorgedrongen.
Dat de commissie tot nu toe nuttig werk heeft gedaan, staat wat mij betreft wel vast. Niet zozeer omdat de beleidsmakers zich moesten verantwoorden, maar vooral omdat eindelijk ook de sceptici en de critici – of het nu wetenschappers (Dronkers, Leune, Verbrugge), leraren of een enkel dissident Kamerlid (Lambrechts) waren – aan het woord kwamen.
Waaruit blijkt dat Dijsselbloem en zijn commissieleden een heel andere generatie volksvertegenwoordigers vormen dan de kritiekloze onderwijsspecialisten uit de jaren negentig.
Tot die nieuwe generatie behoort ook minister Plasterk van Onderwijs. Hij zei in de Volkskrant van 1 december onomwonden:’De vernieuwingen hebben het niveau verlaagd. De norm is verlaagd, zodat meer leerlingen een diploma halen. Het is de wereld op z’n kop. Bovendien is het management losgezongen van het lesgeven. De directie is ‘bedrijfsleventje’ gaan spelen.’
De aversie tegen de autonomie van de scholen, die zelf bepaalden wat ze deden en zichzelf controleerden, is voelbaar bij deze nieuwe generatie politici.
Aan de ene kant is dat gezond. Aan alle typen onderwijs moet de overheid centrale eindexameneisen gaan stellen. En die eisen moeten door de inspectie worden bewaakt, niet door de sector zelf. Ook het niveau van de opleiders en van de leraren moet drastisch omhoog.
Maar voor de rest moet de regeldrift worden teruggedrongen, zowel van het ministerie als die van de zelfstandige schoolbesturen.
Aldus Hans Wansink in de Volkskrant van vandaag.
Reacties zijn gesloten.
Elke sector krijgt de regeldrift
die hij verdient.
en uiteindelijk de politiek
Uiteindelijk ben ik nog steeds razend benieuwd of de politiek zich verantwoordelijk zal tonen en radicaal zal ingrijpen in de situatie:
– terugdraaien van de autonomie van scholen
– afschaffen van de bovenaf opgelegde didactiek als studiehuis of CGL
– terugdraaien van lumpsumfinanciering
– instellen externe examens, verminderen aandeel schoolexamencijfers
– geen marketingjongens en adviseurs meer binnen de scholen, stop met die nepconcurrentie
– verminderen van werkdruk van docenten: kleinere klassen, minder lesuren, graag naar rato van het vak
– verhogen van de lerarensalarissen zowel in de breedte als strategisch
– opnieuw instellen van vangnetten in het onderwijs (speciaal onderwijs, vormingswerk)
Het lijstje van Hinke
Ja Hinke, eigenlijk zouden we deze lijst drie jaar lang op een heel groot bord tegenover het ministerie van OC&W moeten ophangen, met afvinkvakjes erachter, een groot BON-logo erboven, en een aftelklok die nog drie jaar te gaan heeft.
Alleen die kleinere klassen hoeft van mij niet per sé; zoals couzijn eerder formuleerde: een goeie docent zou een klas van dertig leerlingen (geen probleemleerlingen) goed les moeten kunnen geven. Kleinere klassen zou ook extreem duur worden. Maar minder lesuren voor docenten: dát is wel weer heel belangrijk. Het is me een raadsel waar Plasterk met dat “meer uren werken” heenwil. Nou ja, dát is me geen raadsel; het is me een raadsel waarom hij denkt dat dat gaat wérken.