‘Dat zoeken we op!’

Graag wil ik hier kennis geven van ‘Dat zoeken we op!’, een door Els Boshuizen geschreven tijdschriftartikel dat eerder verscheen in ‘Actief leren’ van de Open Universiteit Nederland. U vindt het origineel hier.

Als mevrouw Boshuizen begint over dingen als ‘halfwaardetijd van de kennis’ lijkt het mis te gaan, maar geen paniek, leest u alstublieft het artikel uit. Even verderop staat geschreven: ‘Tot slot: wie geen parate kennis over een onderwerp heeft, kan in een probleem veel moeilijker patronen herkennen dan iemand die die kennis wel heeft.’ Amen.

‘Dat zoeken we op!’

Het verhaal wil dat bij een VIP-aflevering van het programma Twee voor Twaalf wijlen Joop den Uyl en Jos van Kemenade een desastreuze score behaalden. Ze bleken nauwelijks parate kennis te hebben over de onderwerpen van de vragen. Ze moesten dus veel opzoeken en dat kost tijd. Ten slotte hadden ze ook het woord niet gevonden, met als gevolg een bedroevend lage score. Nou zullen er niet veel mensen zijn die dit erg hebben gevonden. Een minister of parlementslid wordt niet afgerekend op zijn parate kennis over films of Griekse mythologie. En de dossierkennis waarom ze geroemd worden, komt in zo’n quiz nu eenmaal niet aan de orde. Maar zelf zullen ze het niet leuk gevonden hebben.

In het onderwijs wordt vaak enthousiast gedaan over de mogelijkheid van ‘opzoeken’. Bij Actief Leren mogen studenten vaak hun boeken gebruiken bij een tentamen. Rechtenstudenten mogen hun wettenbundel raadplegen. Psychologiestudenten hoeven de DSM-IV niet uit het hoofd te kennen. Stampen doen we niet meer, onder andere omdat we die kennis na het tentamen vaak weer snel vergeten. Een ander veel gebruikt argument is de zogenaamde ‘halfwaardetijd van de kennis’: in sommige domeinen gaan de ontwikkelingen zo snel, dat kennis binnen de kortste keren verouderd is, soms zelfs al voordat de student is afgestudeerd. En dus, is het idee, is het beter om de dingen op te zoeken op het moment dat we ze nodig hebben.

Niet stampen, maar opzoeken. Klinkt logisch. Maar is dit wel het hele verhaal? Is het enthousiasme van de onderwijskundige over opzoeken terecht? Wat weten we nog meer over het opzoeken en leren van nieuwe informatie?

Laten we eerst maar eens een open deur intrappen: opzoeken kost tijd. Tijd die je niet kunt besteden aan het oplossen van problemen.

Van opgezochte nieuwe informatie (bijvoorbeeld via Internet) is het moeilijk te bepalen of die wel juist is. Het hebben van voorkennis, en vooral het activeren van voorkennis, helpt bij het leren en evalueren van nieuwe informatie. Het helpt ook erg bij het zoeken zelf.

Opgezochte nieuwe informatie is minder goed toepasbaar bij het oplossen van problemen dan bestaande. Kennis. Dat komt doordat het (nog) geen deel uitmaakt van een bestaand, goed verbonden kennissysteem. Tot slot: wie geen parate kennis over een onderwerp heeft, kan in een probleem veel moeilijker patronen herkennen dan iemand die die kennis wel heeft.

Dus dan toch maar terug naar het oude, en stampen? Er zijn onderwijskundigen die daar een lans voor breken. Ik heb zelf net zo weinig vertrouwen in stampen als in de opzoekcultuur. Kennis moet functioneel zijn, toepassingsgericht, en goed worden beheerst. Dat wordt hij alleen maar door toe te passen, in veel verschillende contexten en bij veel verschillende problemen. Kortom, door actief te leren. Opzoeken kan daar deel van uitmaken, maar niet op momenten dat het erop aankomt. Want zoals Den Uyl en Van Kemenade ondervonden:wie op het tentamen nog van alles moet opzoeken, komt gegarandeerd in tijdnood.

3 Reacties

  1. Dat zoeken we op
    Bovendien, wanneer je geen ‘kennis van zaken’ hebt, dan kun je ook niet de juiste vragen stellen (aan jezelf of aan anderen). “Zonder kennis geen meerwaarde”, zou een goede slogan kunnen zijn.

    • ook de antwooorden moet je kunnen begrjpen
      En als je nog net wel in staat bent om een juiste vraag te stellen heb je waarschijnlijk moeite om het antwoord te begrijpen of om het antwoord te gebruiken bij een verdere analyse van je probleem.
      Seger Weehuizen

  2. Vorming en kennisoverdracht.
    Vorming staat voorop en daarvoor is kennisoverdracht en stampen nodig.
    Fortuyn schreef:”Wijdverbreid is het idee dat onderwijs gegeven moet worden om kennis over te dragen. Tezelfder tijd is men er in onderwijs en samenleving van overtuigd dat niets zo aan bederf onderhevig is als kennis. Dit gaat zelfs zover dat in onze kennisoverdracht veeleer de methode van kennisverwérving belangrijker gevonden wordt dan de kennis zelf, die op te zoeken is en bovendien snel veroudert. Beide berusten evenwel op een misverstand. Onderwijs behoort op de eerste plaats vorming te zijn. Vorming die een leven lang meegaat, zo leert de ervaring. Datgene wat men opdoet in de eerste twintig jaar van zijn leven, bepaalt grotendeels de verdere gang daarvan, mentaal, cultureel, sociaal en economisch. Die vorming vindt plaats in de intermenselijke relatie. De belangrijkste is zonder twijfel die tussen leermeester en leerling. Kennis is overigens minder bederfelijk dan men veelal aanneemt. Zelf verouderde kennis behoudt haar vormende waarde. Afgezien daarvan brengt kwalitatieve en kwantitatieve kennis de leerlingen een beeld bij. Zelfs verschaft zij hem een interpretatiekader, omdat kennis nimmer waardevrij is en altijd een normatief aspect in zich draagt. ”
    Verstandige woorden.

Reacties zijn gesloten.