Als je vakinhoudelijkheid werkelijk leidend wil maken binnen het primaire onderwijsproces dien je dat te verankeren in de organisatie. Een gedachte-experiment hiertoe.
De positie van docenten binnen de schoolorganisatie in het voortgezet onderwijs is voor mij, als ouder en relatieve buitenstaander, volstrekt onduidelijk. Ik zie een horizontale organisatielijn volgens klassenniveaus met hun respectievelijke coördinatoren of teamleiders, zoals de brugklascoördinator, coördinator tweede klas etc. Loodrecht daarop bestaat er een verticale organisatielijn volgens schooltype, wederom met hun eigen coördinatoren of teamleiders, zoals teamleider Havo-onderbouw etc. Het geheel vormt een matrix. Docenten, de kenniseigenaren, zitten daar als een soort informele, derde dimensie overheen. Veel docenten zijn ook mentor van een specifieke klas. Facilitaire ondersteuning bestaat uit conciërge, ICT, gebouwendienst, receptie, administratie, en, belangrijk, de pedagogische medewerkers die de eerstelijnsproblemen met leerlingen (en ouders) oplossen. Dan is er uiteraard nog de schoolleiding, rector en conrectoren, die het geheel bestuurt.
Matrixorganisaties staan niet bekend om hun makkelijke bestuurbaarheid. Dat er heel wat overlegd moet worden om een en ander in goede banen te leiden lijkt me wel duidelijk.
Vakinhoudelijkheid binnen het primaire onderwijsproces is volgens mij gebaat bij een organisatie volgens disciplines, dat wil zeggen (verwante) vakgebieden. Een afdeling bestaande uit, idealiter, tien tot twintig vakdocenten, geleid door een disciplineleider met als kenmerken vakkennis, ervaring en bindende leidinggevende kwaliteiten. Bepaling en kwalitatieve en kwantitatieve uitvoering van het curriculum, voor elk schooltype, is de primaire verantwoordelijkheid van de discipline. Iedereen binnen de discipline geeft les. Promotie is gebaseerd op vergroting van kennis en kunde en veel minder op het ontwikkelen van managementvaardigheden. Ontwikkeling, bijhouden, en uitvoering van nieuwe, verbeterde, lestechnieken vindt plaats binnen de discipline, evenals het up-to-date houden van de benodigde vakkennis. Ondersteuning en begeleiding van zwakkere leerlingen, als ook het tegemoetkomen aan de ambities van de betere leerlingen vindt plaats binnen de discipline. Er zou een sfeer moeten heersen waarbij binnen de discipline de docenten aangemoedigd worden tot het nemen van initiatieven en ‘best-practices’, het leren van elkaar, gemeengoed is. De discipline is in hoge mate autonoom.
Uiteraard dient de consistentie van aanpak over de disciplines heen gewaarborgd te blijven. Disciplineleiders, geleid door de conrector(en), zijn hiervoor verantwoordelijk, evenals de bewaking daarvan. De schoolleiding, rector en conrectoren, zorgt voor het benodigde budget, overleg en onderhandeling met de gemeente waar de school onder valt, en het protocol waarop functionering en beoordeling plaatsvindt. Ook de belangrijke facilitaire ondersteuning valt onder verantwoordelijkheid van de schoolleiding.
Alle overige coördinatoren en teamleiders kunnen verdwijnen.
Ik ben benieuwd of er scholen bestaan die volgens deze denkwijze georganiseerd zijn. Het betekent een forse kanteling van de organisatie.
Gerard de Zwart.
Vroeger….
Gerard de Zwart schrijft:
“Ik ben benieuwd of er scholen bestaan die volgens deze denkwijze georganiseerd zijn. Het betekent een forse kanteling van de organisatie.”
Vroeger waren alle scholen zo georganiseerd.
Een paar jaar geleden is die situatie ‘gekanteld’ en werd de matrixorganisatie ingevoerd. Zoals jij al aangeeft verdwijnt daarmee elke transparantie. Ook verdwijnt de vakinhoud hierdoor naar de achtergrond.
Deze situatie ’terugkantelen’ is 1 van de dingen die BON wil.
Mogelijk. Vroeger waren de
Mogelijk. Vroeger waren de scholen meestal een stuk kleiner en vaak geleid door een rector van het autoritaire type. Ik kan me dat nog goed voor de geest halen.
Vakdisciplines als zodanig waren niet te herkennen, wel dat oudere docenten een behoorlijk dominante positie hadden ten opzichte van hun jongere collega’s.
Dat zou ik niet graag terug zien komen. Anders zullen, nog meer dan nu het geval is, de jongere docenten kiezen met hun voeten.
Gerard.
eigen ervaringen .. altijd lastig te generaliseren
Verrassend dat je dat zegt. Mijn ervaringen met vroeger zijn heel anders. Vanaf 1970 ben ik, eerst als leerling en later als stagiair/leraar en leraaropleider op vrij veel middelbare scholen geweest. Daar was steeds wel degelijk sprake van vaksecties en lang niet altijd van autoritaire rectoren. Dat paste ook in het geheel niet in de maatschappelijke stijl van de 70-er 80-er jaren. Maar ook mijn ervaringen zijn natuurlijk beperkt (op een HTS waar ik werkte was het inderdaad anders en autoritairder).
In het algemeen denk ik dat het beeld van de oude schoolsituatie met alle clichés (docenten die jaren achtereen hetzelfde vertellen, reinheid, rust, regelmaat en discipline) eerder een beeld is van de vijftiger jaren dan een beeld dat voor de huidige oudere docenten herkenbaar is.
vroegâh…
Met twaalf jaar ervaring in het VO kan ik terugkijken op oudere vakcollega’s die nog steeds enthousiast en creatief materiaal maakten en uitwisselden en op wekelijks zinvol sectie-overleg aangevuld met twee-maandelijks inspirerend overleg met de andere secties van moderne vreemde talen. De toegenomen complexiteit van de schoolorganisatie (rooster, beschikbaarhied, werkplek) heeft ervoor gezorgd dat er nauwelijks nog tijd en mogelijkheden zijn om met vakcollega’s te overleggen over didactiek en vakinhoud. Daarnaast word je als leraar geconfronteerd met een lesuitval waar geen structuur tegen bestand is. Ten koste van je leerlingen… en van jouw goede gevoel over je lessencyclus.