Engels als voertaal aan de universiteit: van uitzondering naar regel

Het Engels als voertaal in het hoger onderwijs, met name aan de universiteiten, vindt haar legitimering steeds in de uitzondering op de hoofdregel die stelt dat de onderwijstaal het Nederlands is (art.7.2 WHW) en ook de bestuurstaal (art.2:6 AWB) het Nederlands is. De Wet internationalisering in balans specificeert weer tal van uitzonderingen in plaats van die te schrappen.

door Iris Breetvelt
gepensioneerd onderwijsonderzoeker Kohnstamm Instituut en lid medezeggenschap UvA

Afbreuk uitdrukkingsvermogen en begrip

De dominantie van het Engels als onderwijstaal in 30% van de bacheloropleidingen en in 76% van de masteropleidingen, bedreigt niet alleen de positie van het Nederlands als onderwijs- en wetenschapstaal, maar zorgt ook voor benadeling van Nederlanders. Dit betreft zowel studenten als personeel in onderwijs en arbeid op grond van hun nationaliteit. Zij zijn immers achtergesteld door een voertaal in onderwijs of werk die ze niet als eerste taal of moedertaal beheersen. Wanneer een universiteit geheel overstapt op het Engels als voertaal en bestuurstaal, zoals in 2020 de universiteiten van Twente en Eindhoven deden, moeten personeelsleden in tal van functies voldoende Engelse taalvaardigheid hebben. Per functiecategorie gelden er volgens het taalbeleid van de UT dan ook eisen aan de Engelse taalvaardigheid van het personeel. In 2019 deed de vakbond VAWO een dringende oproep aan de minister OCW om in de hoger onderwijswetgeving een verplichting tot bijscholing in Engelse taalvaardigheid op te nemen. Dat is niet gebeurd.

Dat presteren in een anderstalige opleiding lastiger is, blijkt uit experimentele onderzoeken waarin Engelstalig onderwijsaanbod wordt vergeleken met hetzelfde onderwijsaanbod in de eigen taal. Vergelijkende promotieonderzoeken van Vinke (1995) en later De Vos (2019) wijzen dit uit en ook Frans onderzoek van Roussel (2017) en Zweeds onderzoek van (Bälter et al, 2024) laten dit nadelige effect van het Engels voor niet Engelstaligen op hun studieprestaties zien. Zijlmans (2016) toont verband aan tussen de vaardigheid in de tweede taal en de studieprestaties wanneer die tweede taal als onderwijstaal dient.
Dat doceren in een Engelstalige opleiding voor Nederlandse docenten lastiger is, tonen de bevindingen in het proefschrift van Tilstra (2023) dat uitwijst dat relevante competenties voor geven van Engelstalig onderwijs vaak tekort schieten. Verkeerde uitspraak, onnauwkeurige woordkeuze, incorrecte zinsbouw, niet vloeiend spreken en onhelderheid brengen onbegrip teweeg. Tevens toont zich een tekort aan grammaticale complexiteit zoals gebruik van samengestelde zinnen en lexicale variatie om een argumentatiestructuur over te brengen en beperkte explicitering van de betoogstructuur met signaalwoorden, waardoor de aandacht minder effectief aangestuurd wordt en de structuur van het college minder goed te volgen is. Hiermee is duidelijk dat Nederlandstalige docenten die in het Engels onderwijs geven door onvolkomenheden in hun taalbeheersing meer risico op misvattingen geven. De kwaliteit van het onderwijsleerproces van Nederlandse studenten die Engelstalig onderwijs krijgen van niet Engelstalige docenten wordt afbreuk gedaan. Desondanks kreeg de (Engelse) taalbeheersing van docenten in de NVAO rapporten over de onderwijskwaliteit weinig aandacht en werd incidenteel positief beoordeeld (NVAO, Analyse beoordeling Anderstalig onderwijs 2023).
Verklaring voor in onderzoek geconstateerd nadelig effect van onvolledig beheerst Engels op prestaties biedt de cognitieve belastingstheorie volgens welke het werkgeheugen van de non-native speaker in English overbelast raakt door de combinatie van inhoudelijke informatieverwerking en vreemde taalverwerking. Dat geldt voor zowel docenten als studenten.

Omdat de medezeggenschap van de EUR in hun overleg met de bestuurder, hinder ondervond van het verplichte Engels terwijl ze zich minder competent voelden in die taal, bracht de universiteitsraad een advies uit om ook het Nederlands als voertaal in de medezeggenschap toe te staan. In haar brief stelt de U-Raad “Most council members are more comfortable and can express themselves better in Dutch, and this has impacted the effectiveness of our discussions and decision-making processes”. Dat heeft, evenals geldt voor het onderwijsleerproces, zijn oorzaak in de cognitieve implicaties van een suboptimale beheersing van het Engels, waardoor de capaciteit van het werkgeheugen extra belast wordt. De medezeggenschap moet een scherp debat kunnen voeren menigmaal in context van het nationale juridisch kader en daarbij retorisch en strategisch effectief communiceren. Het Engels vormt daarbij voor Nederlandstaligen een hindernis die de slagvaardigheid van de medezeggenschap ondermijnt.

Nederlandse studenten en universitaire werknemers met een vwo-eindexamen beheersen -in termen van het Europees referentiekader talen- Engels als verplicht examenvak op B2 niveau. Om academisch en professioneel in kennisuitwisseling en debat met begrip en uitdrukkingsvermogen volwaardig te kunnen participeren, is C1 niveau Engelse taalbeheersing nodig. Dat wordt dan ook als taaleis gesteld aan docenten aan de universiteit om in het Engels te doceren. In het vergelijkend onderzoek van Arroyo-Barrigüete (2022) dat geen verschil vond tussen academische prestaties van Spaanse studenten bedrijfskunde die in het Engels onderwijs kregen versus studenten die dat in hun eigen taal kregen, hadden de studenten bij toelating tot de opleiding wel C1 niveau Engels.

Legitimering afwijking van het Nederlands

Om ondanks deze nadelen toch over te stappen op het Engels als voertaal in onderwijs, onderzoek, ondersteunende dienstverlening en zelfs in bestuur en medezeggenschap, is een stevige rechtvaardiging voor het afwijken van het Nederlands als hoofdregel nodig.

Motivering onderwijstaal

Volgens het vooralsnog voor het onderwijs geldende art.7.2 c WHW (Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek) kan van het Nederlands als onderwijstaal worden afgeweken indien de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs, dan wel de herkomst van de studenten, daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door het instellingsbestuur vastgestelde gedragscode.

In de rechtszaak die BON (Beter Onderwijs Nederland) in 2018 aanspande tegen de universiteiten Maastricht en Twente legde ze aan haar vorderingen ten grondslag dat UM en UT met de verengelsing van hun bacheloropleidingen psychologie in strijd handelden met dit taalartikel WHW, omdat geen sprake zou zijn van noodzaak om het Nederlands door het Engels als onderwijstaal te vervangen. De rechter kent aan het universiteitsbestuur echter een ruime beleidsvrijheid toe (rov.2.32 e.v.) en buigt met het argument van het beweerde internationale karakter van de opleidingen psychologie mee en kwalificeert dat als terug te voeren op de afwijkingscriteria van art.7.2 c WHW (rov.2.42), gegeven een gedragscode taal bij de hoger onderwijsinstelling.  Daarover denkt de Onderwijsinspectie blijkens haar onderzoeksrapport Nederlands of niet: gedragscodes en taalbeleid in het hoger onderwijs anders. Op grond van artikel 7.2 c van de WHW dient minimaal één van de vier genoemde gronden te zijn uitgewerkt in de gedragscode taal om onderwijs in een andere taal dan het Nederlands te kunnen verzorgen. De noodzakelijkheidseis ziet de inspectie onvoldoende terug in de gedragscodes. Een aantal codes vermeldt expliciet dat de noodzaak moet worden onderbouwd, maar werkt dit niet verder uit. Als er sprake is van uitwerkingen, wordt doorgaans niet duidelijk in hoeverre er sprake is van de noodzaak. Het begrip noodzaak impliceert weliswaar zwaarwegende redenen voor afwijking van het Nederlands, maar bij gebrek aan normenkader kan de onderwijsinspectie niet bepalen wanneer de noodzakelijkheid van Engelstaligheid van het onderwijs is aangetoond. Daardoor valt voor de onderwijsinspectie niet te handhaven op naleving van het taalartikel WHW. De NVAO die in het kader van de accreditatie ook de taalkeuze beoordeelde, nam genoegen met de motivering van de instelling voor hoger onderwijs voor Engelstalige opleidingen. Als die motivering niet arbeidsmarkt of interculturele uitwisseling betrof, dan was het wel het aantrekken van buitenlandse studenten, zoals in het geval van Engelstalige opleidingen psychologie en media (NVAO, Analyse beoordeling Anderstalig onderwijs 2023). De indruk ontstaat dat de visitatiepanels bij beoordeling van de motivering van het Engels als onderwijstaal niet naar het taalartikel uit de WHW kijken. Bij de NVAO die het beoordelen van de opleidingstaal sinds 2021 heeft overgenomen van de CDHO (Commissie doelmatigheid hoger onderwijs) komen de hoger onderwijsinstellingen weg met iedere motivering voor afwijking van het Nederlands als onderwijstaal, waarbij verwezen wordt naar internationalisering van het vakgebied en/of van het werkveld.
Zo kon de wettelijke uitzondering in de onderwijspraktijk de regel worden.

In reactie op een motie van het Tweede Kamerlid Omtzigt en anderen (31 januari 2023) waarin verzocht is om normen die handhaving door de Onderwijsinspectie op afwijking van het Nederlands als onderwijstaal bevorderen, is een duiding door het ministerie OCW gegeven van de uitzonderingsgronden van het taalartikel 7.2 c WHW (juni 2023). Daaruit blijkt dat ‘de specifieke aard en inrichting van de opleiding’ internationale ervaring en internationale arbeidsmarkt betreft, blijkend uit de eindtermen van de opleiding en ook een opleiding die in internationaal samenwerkingsverband wordt verzorgd. De ‘noodzaak’ van Engelstaligheid, een stringent criterium, wordt geduid als zwaarwegende reden voor afwijking van het Nederlands als onderwijstaal die in de gedragscode taal van de instelling beschreven moet staan. De ‘kwaliteit van het onderwijs’ als uitzonderingsgrond, is volgens de duiding beperkt tot noodgedwongen inzet van een niet-Nederlandstalige expert als docent. De ‘herkomst van studenten’ als uitzonderingsgrond betreft de situatie dat veel buitenlandse studenten het Nederlandstalige onderwijs niet zouden kunnen volgen. Door het werven van buitenlandse studenten, waarvoor geen wettelijke criteria gelden, kan de hoger onderwijsinstelling de herkomst van studenten als uitzonderingsgrond manipuleren. Is de opleiding eenmaal Engelstalig, dan trekt dit nog meer buitenlandse studenten; zo ontstaat een zichzelf versterkend proces van verengelsing. Daarmee wordt tevens voldaan aan communicatie in een international classroom als beoogd doel, passend binnen de herkomst van studenten als uitzonderingsgrond.
Het probleem met de uitzonderingscriteria die het Engels als onderwijstaal in plaats van het Nederlands mogelijk maken conform art.7.2 c WHW, is dat de criteria hiervoor niet objectief vast te stellen indicatoren zijn, maar subjectief of door de hoger onderwijsinstelling bepaald of gemanipuleerd kunnen worden, waarbij de gedragscode taal een regulier middel is om dat te doen.

In aanvulling op haar eerdere onderzoek naar gedragscodes taal en taalbeleid, voerde de Onderwijsinspectie op verzoek van de minister OCW onderzoek uit naar de motivering van universiteiten voor Engelstalige bacheloropleidingen[1]. Hoewel de onderwijsinspectie vindt dat de motiveringen die te groeperen zijn onder kwaliteit en inhoud van de opleiding, de arbeidsmarkt en de ‘international classroom’ passen binnen de criteria van het thans nog geldende art.7.2 lid c WHW, is die aansluiting niet naadloos. Bovendien wordt de vereiste noodzaak, geduid als zwaarwegende redenen, een zwakke onderbouwing gegeven. De onderwijsinspectie mist kennelijk nog steeds een normenkader voor toetsing aan ‘noodzaak’. De international classroom als onderwijsconcept biedt altijd een acceptabele motivering voor verEngelsing van een opleiding en dat geldt ook voor een internationale arbeidsmarkt en/of een Engelstalige masteropleiding en voor de verwevenheid van onderwijs met Engelstalig onderzoek. Zo valt Engelstalig onderwijs altijd te motiveringen met beroep op een uitzonderingsgrond.

Tabel 1 Nader geduide criteria art.7.2c WHW en motivering Engels als onderwijstaal in Ba

  Criteria art.7.2 lid c WHW voor andere taal in afwijking van het Nederlands als onderwijstaal: zwaarwegende redenen Bevindingen motivering Engelstalig onderwijs Inspectierapport (2025) Engelstalige universitaire bacheloropleidingen
1 Specifieke aard en inrichting onderwijs
Noodzaak internationale ervaring of internationale arbeidsmarkt blijkens eindkwalificaties[2] Engelstalige arbeidsmarkt en Engelstalige master

Engels voertaal in het vakgebied (ICT)[3]

Verwevenheid van onderwijs met Engelstalig internationaal onderzoek

Opleiding gezamenlijk met buitenlandse instelling verzorgd
Internationaal uitwisselingsprogramma
2 Kwaliteit van het onderwijs Kwaliteit en inhoud van de opleiding
Buitenlandse docent als benodigde expert Internationale onderzoekers als docent
3 Herkomst van studenten International classroom[4]
Studenten die het Nederlands nog niet beheersen Benodigde buitenlandse studenteninstroom wegens arbeidsmarkttekort[5]
Communicatie in de International classroom als onderwijsconcept Internationale problematiek als studieobject

Stimulans door prestatiemotivatie van internationale studenten

De onderwijsinspectie heeft interviews en beleidsdocumenten als gegevensbronnen gebruikt, maar heeft geen motiveringen op basis van bewijs gevalideerd. Arbeidsmarktgegevens zouden nuttig bewijs hebben geleverd voor het arbeidsmarkt-argument. Ook voor de conclusie uit interviews dat het Engelstalig onderwijs voor docenten en studenten geen problemen oplevert, zou feitelijk bewijs dienen, maar dat is niet verzameld.

Met de AMvB tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 in verband met invoering van de Wet Internationalisering in Balans is gepoogd dat probleem te ondervangen door uitwerking van doelmatigheidscriteria voor afwijking van het Nederlands als onderwijstaal. Aan de criteria liggen echter merendeels geleidende schalen ten grondslag, waarop geen normwaarde is bepaald. Ook de norm voor de bewijslast om de noodzaak aan te tonen van Engelstaligheid van opleidingen, is daarmee niet glashelder. Het eigen taalbeleid van de hoger onderwijsinstelling blijft ten dele toetsingskader. De vraag is of bijvoorbeeld de Engelstalige bacheloropleiding psychologie van de universiteit Twente waarvoor tussen 2015 en 2020 16% Nederlanders en 83% buitenlandse EER-studenten ingeschreven waren, de doelmatigheidscriteria van de toets anderstalig onderwijsaanbod overleeft. Voor afgestudeerden in de psychologie duurt het bijna 7 maanden alvorens ze een substantiële baan vinden en 10 jaar na afstuderen verdienen ze 10% minder dan juristen (SEO: Studie en werk, 2023). Voor psychologie wordt een kleine jaarlijkse krimp van 0,3% in werkgelegenheid tot 2028 verwacht (ROA De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2028, 2023). Dat wijst niet op een beroepsgroep met een structureel uitzonderlijk groot arbeidsmarkttekort en beheersing van de Nederlandse taal zal in de beroepsuitoefening wel noodzakelijk zijn. Op grond van art.6.16 AMvB bij het wetsvoorstel WIB (Wet internationalisering in balans) valt op het doelmatigheidsaspect arbeidsmarkt afwijking van het Nederlands dus niet te legitimeren. Maar wel op basis van een campuslocatie op afstand van minder dan 25 km. vanaf de Duitse grens; van de ingeschreven studenten kwam 77% dan ook uit Duitsland, maar wordt daarmee ook voldaan aan art.6.15 AMvB? Als hoger onderwijsinstellingen in de grensregio’s drijven op instroom van buitenlandse studenten van uit de andere kant van de grens, betekent dit dat het vanuit de Nederlandse collectieve middelen bekostigde hoger onderwijs voornamelijk dient om de educatieve taak van het buitenland op zich te nemen, op kosten van de Nederlandse belastingbetaler. De minister OCW zal Engelstalig onderwijs in een in de WIB opgenomen lijst van krimpregio’s toestaan mits aan de overige doelmatigheidscriteria ook wordt voldaan (Eerste Kamer, vergaderjaar 2024–2025, 36 600 VIII, F). Sommige HO-instellingen ontlenen hun bestaansrecht in buitenproportionele mate aan internationale studenten, omwille waarvan het Engels als onderwijstaal dient; een tamelijk absurde situatie die voor de Nederlandse belastingbetaler ondoelmatig is.
Het schrappen van alle uitzonderingen op de hoofdregel dat het Nederlands de onderwijstaal is in opleidingen binnen het bekostigde hoger onderwijs, zou kennisoverdracht en onderwijsleerproces van Nederlandse staf en studenten ten goede komen en zou recht doen aan de verplichting om beheersing van het Nederlands te bevorderen.

Het uitgangspunt dat opleidingen in beginsel in het Nederlands worden gegeven, wordt door de wijzigingswet WIB op de WHW beperkt tot associate degree- en bacheloropleidingen en -trajecten. Dit uitgangspunt zal, anders dan geldt onder het taalartikel in de huidige WHW, niet meer voor masteropleidingen gelden. Zo wordt de uitzondering die in praktijk de regel is geworden met een aanbod van masteropleidingen waarvan driekwart Engelstalig is, door deze wetsherziening impliciet gelegitimeerd als regel. Weliswaar bevat de WIB maatregelen om internationale instroom van studenten in de bacheloropleidingen te beheersen, maar niet in de masteropleidingen.

Motivering bestuurstaal en voertaal

Ondanks het taalvoorschrift van art.2:6 AWB (Algemene wet bestuursrecht) dat aan bestuursorganen, waaronder universiteiten, het Nederlands als officiële taal oplegt, tenzij een andere taal doelmatiger is, zijn sommige universiteiten overgestapt op het Engels als voertaal binnen de hele onderwijsinstelling en ook binnen het bestuur en de medezeggenschap. De TU Twente motiveerde invoering van het Engels als formele voertaal in 2020 met het toenemend aantal buitenlandse studenten en stafleden. Die toename was overigens door de universiteit bewerkstelligd met het ruime aanbod van Engelstalige opleidingen. Ook de Technische Universiteit Eindhoven stapte in 2020 over op het Engels als voertaal aan de universiteit. Zo werd het Engels voertaal en bestuurstaal en het Nederlands gedegradeerd tot informele taal. Beleidsdocumenten, rapporten, vergaderverslagen zouden alleen in het Engels verschijnen. Om ook het ondersteunend en beheerpersoneel in de verengelsing mee te nemen, zijn er per functiecategorie Engelse taalvaardigheidseisen geformuleerd, ontleend aan het Europees referentiekader (UT Language policy; Integral language policy at the TU/e).

Deze verengelsing van beide universiteiten gaf aanleiding tot vragen van leden van de Tweede Kamer aan de toenmalige minister OCW (Van Engelshoven) waarbij werd ingestoken op het taalvoorschrift art.2:6 AWB dat Nederlands als formele taal bij overheidsorganen vastlegt. De minister OCW serveerde dit af door erop te wijzen dat het Nederlands als bestuurstaal niet binnen bestuursorganen geldt, maar alleen tussen bestuursorganen onderling en tussen bestuursorgaan en burgers geldt (ah-tk-20192020-1577; T&C Awb, commentaar op art. 2:6 Awb). Voor zover de studenten als burgers beschouwd kunnen worden, zou beroep op doelmatigheid van het Engels als uitzonderingsgrond gedaan kunnen worden door de onderwijsinstellingen. Volgens de minister OCW mag de rechter een dergelijk beroep op de uitzonderingsgrond toetsen. Zo kregen de hoger onderwijsinstellingen ruim baan om over de volle breedte het Engels als voertaal in te voeren. In de memorie van toelichting staat evenwel dat de strekking van de uitzondering van artikel 2:6, tweede lid nadrukkelijk niet is om andere talen dan het Nederlands een officiële positie toe te kennen. Beoogd is uitsluitend een functioneel gebruik van andere talen dan het Nederlands in bepaalde situaties mogelijk te maken.

Het bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam, dat intussen ook Engels als voertaal had ingesteld, weigerde tegemoet te komen aan het advies van de universiteitsraad om de raadsleden toe te staan zich in het Nederlands uit te drukken omdat zij die taal beter beheersten. Hiermee was meteen duidelijk dat voor een beroep op afwijking van de hoofdregel dat het Nederlands de bestuurstaal is, geen reden was omdat het Nederlands voor de universiteitsraadsleden juist doelmatiger was dan het Engels. Bovendien was kennelijk van het bepalen van de voertaal in samenspraak met de medezeggenschap, zoals de minister OCW (Van Engelshoven) suggereert, geen sprake. In 2020 waren Tweede Kamerleden naar aanleiding van het Engels als voertaal aan de UT en de TU/e al kritisch over de slagkracht van de medezeggenschap die gedwongen in het Engels moet overleggen terwijl de leden die taal niet goed beheersen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 31 288, nr. 863). Behalve met de hoofdregel van de wet dat de bestuurstaal het Nederlands is, was het verordonneren van het Engels als voertaal in het medezeggenschapsoverleg ook in strijd met de afspraak tussen koepelorganisaties van universiteiten en hogescholen en hun toezegging aan de minister OCW als formele voertaal Nederlands te gebruiken.
In zijn brief aan de Tweede Kamer over beheersing van internationale studentenstromen (15 oktober 2024) stelt de minister OCW (Bruins) dat de bestuurstaal aan de instellingen voor hoger onderwijs het Nederlands is en dat er binnen het bekostigde hoger onderwijs geen plaats is voor volledig Engelstalige instellingen. Ook de EUR zal het Nederlands in het medezeggenschapsoverleg toestaan, zo stelt hij. Juist in de medezeggenschapsorganen mogen vertegenwoordigers van de verschillende categorieën personeel niet door een taalbarrière belemmerd worden.

Discriminatie door Engels als voertaal

De vraag van Tweede Kamerleden of invoering van Engels als voertaal geen discriminatie vanwege taal inhoudt, onder verwijzing naar art.14 EVRM dat dit verbiedt, werd door de minister OCW (Van Engelshoven) botweg beantwoord met ontkenning van discriminatie van personen op grond van taal (ah-tk-20192020-1577). Is benadeling van Nederlandse studenten en personeel door te verplichten tot Engels als onderwijstaal, voertaal of bestuurstaal een geval van verboden indirecte discriminatie vanwege nationaliteit? Ja, maar dat is volgens art.2 lid 1 AWGB toegestaan als daarvoor een objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat in de vorm van een legitiem doel waarvoor het Engels een passend en noodzakelijk middel is. Bovendien is indirecte discriminatie volgens art.2 lid 5 toegestaan wanneer dit is neergelegd in een algemeen verbindend voorschrift. In de memorie van toelichting op de WIB staat: “De voorschriften in dit wetsvoorstel zijn algemeen verbindende voorschriften die het onderscheid op basis van nationaliteit mogelijk maken voor (hoger)onderwijsinstellingen.” Benadeling van Nederlanders als non-native speakers in English in hun onderwijsleerproces en daardoor in hun studieprestaties of benadeling in werkuitvoering, communicatie  en medezeggenschap op grond van hun nationaliteit, lijkt met invoering van de WIB een toegestane indirecte discriminatie omdat de WIB als algemeen verbindend voorschrift geldt. Als verengelsing voldoet aan de criteria van de WIB en de AMvB, dan kan dus geen sprake meer zijn van discriminatie vanwege nationaliteit.

Indicatie voor discriminatie door internationalisering -die veelal gepaard gaat met engelstaligheid van de opleiding- blijkt uit het onderzoek van de Onderwijsinspectie naar toegankelijkheid (2019) dat uitwees dat bij numerus fixus opleidingen de instroom van buitenlandse studenten ten koste gaat van relatief achtergestelde Nederlandse studenten: studenten met ouders uit lagere inkomensgroepen en studenten met een niet-westerse migratie herkomst en vrouwen.

Zelfs in geval van een functiebeperking waardoor Engelstalig onderwijs dat gelijktijdige kennisverwerking en vreemde taalverwerking vergt extra belemmerend werkt, werd een beroep op verboden discriminatie vanwege functiebeperking, gericht tegen de weigering van de universiteit om Nederlandstalig onderwijs als aanpassing aan te bieden, ongegrond verklaard (CBHO 2018/223.5). Naar oordeel van het College van beroep voor het hoger onderwijs had de universiteit Leiden inzichtelijk gemaakt waarom Engelstalig onderwijs juist voor de onderwijseenheid Public international law in het licht van de aard en de inrichting van de opleiding noodzakelijk is. De uitzondering (art.7.2 c WHW) op de hoofdregel dat het onderwijs en de examens in het Nederlands zijn, prevaleerde in dit individuele geval zelfs boven noodzakelijke en doeltreffende aanpassing aan de functiebeperking om een discriminerend effect van Engelstalig onderwijs conform de WGBH/cz te voorkomen.

Engels door oprekken uitzonderingsgronden

Het patroon bij bepaling van de voertaal is dat universiteitsbestuurders, omwille van internationalisering en verengelsing, de grenzen van de wetgeving opzoeken door stelselmatig een beroep te doen op uitzonderingsgronden voor afwijking van het Nederlands dat volgens de wettelijke hoofdregels de standaardtaal is. Dat geldt de hoofdregel die stelt dat Nederlands de onderwijstaal is uit de WHW en dat geldt de hoofdregel dat het Nederlands de bestuurstaal is uit de AWB. Voor wat het bacheloronderwijs betreft biedt de WIB in de AMvB uitgewerkte doelmatigheidscriteria: regionale omstandigheden, arbeidsmarkt, internationale uniciteit en internationale positionering. Randvoorwaarden zijn: passend binnen het geheel van voorzieningen in het hoger onderwijs en binnen het taalbeleid van de hoger onderwijsinstelling. De vier doelmatigheidscriteria, waarvan tenminste aan één voldaan moet zijn om een opleiding Engelstalig aan te bieden, vormen merendeels een geleidende schaal zonder norm. Normen voor de bewijslast worden in de toelichting gesteld. De uitwerking van de criteria in de AMvB met de toelichting daarop nodigt uit tot doelredenering. Arbeidsmarkt is bij een WO-bachelor waarna een keuze gemaakt kan worden uit meerdere  masteropleidingen, niet realistisch te bepalen.
De toelichting op artikel 2:6 AWB die stelt dat het Nederlands als bestuurstaal geen betrekking heeft op het interne verkeer binnen bestuursorganen creëert een sluiproute voor verengelsing binnen universiteiten als bestuursorganen.
Het verbod van indirecte discriminatie op grond van (Nederlandse) nationaliteit uit de AWGB wordt handig omzeild met de WIB. Zelfs het discriminatieverbod ten aanzien van functiebeperking krachtens de WGBH/cz, werd met succes aan de kant geschoven om Engelstaligheid door te drukken.

Uitzonderingsgronden om af te wijken van het Nederlands als standaardtaal zijn door besturen van hoger onderwijsinstellingen in de afgelopen decennia met succes opgerekt. Daarmee is bewezen dat de zelfregie van de hoger onderwijsinstellingen weinig vertrouwen verdient.

Gelukkig heeft de huidige minister OCW (Bruins) het Engels als bestuurstaal en als instellingsbrede voertaal aan de bekostigde instellingen voor hoger onderwijs een halt toegeroepen. Desondanks blijft de vraag hoe de toegankelijkheid, studeerbaarheid van opleidingen en de uitvoerbaarheid van werk bij Engelstaligheid voor Nederlanders worden gewaarborgd en gemonitord. Beschrijving daarvan in het taalbeleid van de hoger onderwijsinstelling (art.7.2a lid 1b WHW na wijziging door WIB) houdt nog geen toetsing in van toegankelijkheid van de Engelstalige opleiding, van de studeerbaarheid ervan en van de werkbaarheid voor personeel in Engelstalige context.

Door experimenteel onderzoek naar het effect van Engels als onderwijstaal en als voertaal op werklast, onderwijskwaliteit, studielast, studieprestaties en inbreng in medezeggenschap achterwege te laten, kan niet tot uiting komen dat studenten of personeel die het Engels onvoldoende beheersen in strijd met art.14 EVRM feitelijk worden gediscrimineerd in studie of werk. Zo kan ook niet getoetst worden of aan de voorwaarde wordt voldaan voor afwijking van het Nederlands als bestuurstaal namelijk dat belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

Helaas is de positie van het Nederlands nog steeds niet in de Grondwet vastgelegd. Nu via de wetten die de positie van het Nederlands in onderwijs en overheidsorganen markeren, door het oprekken van afwijkingsgronden die positie wordt ondermijnd ten faveure van oprukkend Engels, zou vastlegging van het Nederlands als officiële taal in de Grondwet heroverwogen en goed geregeld moeten worden.

[1] www.onderwijsinspectie.nl/documenten/rapporten/2025/02/21/rapport-engelstalige-universitaire-bacheloropleidingen

[2] Of dit blijkt uit eindkwalificaties heeft de onderwijsinspectie niet onderzocht.

[3] Dit wordt door de inspectie niet geaccepteerd als reden voor afwijking van het Nederlands als onderwijstaal.

[4] Een leeromgeving met studenten van verschillende culturele  en nationale achtergrond. De functie die universiteiten eraan toekennen loopt uiteen.

[5] Dit acht de onderwijsinspectie van toepassing op master-, maar niet op bacheloropleidingen

Geef als eerste een reactie

Laat een reactie achter