Waarom een Surinamer beter Nederlands spreekt dan een Antilliaan
Dekoloniseren is een vak
Het valt over het algemeen iedereen op dat Surinamers beter Nederlands spreken dan Antillianen. Dat komt natuurlijk niet omdat ze intelligenter zouden zijn, maar omdat de geschiedenis van het Nederlandse taalonderwijs in Suriname een andere is dan die op de Antillen.
In dit artikel wil ik in het kort ingaan op de oorzaken die ten grondslag liggen aan de moeilijkheden die gepaard gaan met het zoeken naar een onderwijstaal in twee van de voormalige koloniën van Nederland: Suriname en de Nederlandse Antillen. Ik zal hierbij putten uit geschreven en – actuele – gesproken bronnen
Het Nederlands in Suriname
We zullen de lange en moeizame geschiedenis van het taalonderwijs tussen 1667 (het begin van de Nederlandse kolonisatie van Suriname) en 1954 (het Statuut) overslaan. Laten we hier volstaan met te vermelden, dat de Nederlandse kolonisatoren het aanvankelijk niet belangrijk noch gewenst vonden dat het Nederlands zich al te zeer verbreidde buiten de elitaire kaste van bestuurders en plantagemanagers. Maar ze konden dit proces toch niet tegenhouden omdat de planters kinderen gingen verwekken bij Afrikaanse vrouwen. En die kinderen – vrije mulatten – gingen Nederlands spreken om zich te onderscheiden van de onvrije Afrikanen.
Het onderwijs
Het Nederlandse Bestuur had twee eeuwen lang geen belangstelling voor enige vorm van gestructureerd onderwijs.
De koloniale overheid in Suriname heeft pas vanaf het laatste kwart van de 19e eeuw het onderwijs goed ter hand genomen en vanaf die tijd een constante assimilatiepolitiek gevoerd: het Nederlands werd boven de andere talen verplicht gesteld en gepromoot. Dat is te begrijpen omdat men een gemeenschappelijke taal moest hebben die de communicatie tussen de verschillende taalgroepen in Suriname mogelijk maakte. In Suriname sprak men namelijk het Sranan Tongo (een Creoolse taal op voornamelijk Engelse basis), het Saramaccaans (een Creoolse taal met veel Engelse en Portugese invloed), Indiaanse talen, het Sarnami-Hindustani, het Javaans en het Chinees. De laatste drie talen zijn meegekomen met de contractarbeiders.
Dat is een taalsituatie die dus sterk verschilde met die op de Antillen waar men maar één Creoolse taal sprak: het Papiamentu.
Factoren die het gebruik van het Nederlands in Suriname stimuleerden.
Deze assimilatiepolitiek werd flink gesteund door de Creoolse (= inwoners van Afrikaanse origine) elite. Omdat er veel Creoolse kinderen in de stad Paramaribo woonden en de meeste Hindustani en Javanen in de buitendistricten, kregen de Creoolse kinderen het Nederlands makkelijker onder de knie dan de kinderen van de twee andere groepen. In de stad werd immers het beste onderwijs gegeven. En de affectie voor het Nederlands in de Creoolse bevolkingsgroep is sindsdien altijd blijven bestaan.
Het onderwijs in het Nederlands werd sterk bevorderd door Bestuur, wetgeving, missie, de kerk, de Sticusa (1955) en de media.
Ferrier
De latere president Ferrier had in zijn proefschrift (1950) al aangegeven dat hij de mening was toegedaan dat de taal met het meeste sociale prestige – in zijn ogen dus het Nederlands – moest worden gebezigd in het onderwijs. Bovendien was het Nederlands de beste keus omdat de keus voor een andere onderwijstaal maar animositeit zou wekken bij de andere bevolkingsgroepen. Een bijkomend voordeel was dat de Creools-Surinaamse en Hindoestaanse bovenlaag al vertrouwd was met het Nederlands. Ferrier hield overigens geen rekening met de Surinaamse variaties die er in het Nederlands van Suriname waren ontstaan.
De heer Ferrier zorgde ervoor dat er een kleuterklas vóór het basisonderwijs werd opgericht waar de kinderen alvast konden wennen aan het gebruik van de Nederlandse taal, waardoor ze makkelijker het begin van het basisonderwijs zouden kunnen volgen. Voor die kleuterklassen werden speciale leerkrachten opgeleid.
Die kleuterklassen zijn er nog steeds.
Albert Helman
Ook de Surinaamse schrijver Albert Helman (ps. van Lou Lichtveld, die minister van onderwijs was van 1949-51) zei op een congres in 1956 dat het een conditio sine qua non was dat elke Surinamer minstens één cultuurtaal goed zou moeten kennen. En dat was nu eenmaal het Nederlands.
Standaardnederlands
In 1962 werd er, op initiatief van de Sticusa en de Surinaamse regering, een Taalbureau in het leven geroepen dat zich bezig zou gaan houden met de opleiding in de Nederlandse taal.
In 1963 werd er op een congres van taalleraren besloten dat het Standaardnederlands de norm moest blijven. Wel moet worden gezegd dat men tolerant stond ten opzichte van de Surinaamse variaties op het Standaardnederlands.
In 1967 kwam er een volledige, gedegen MO opleiding die veel taalleraren aan het voortgezet onderwijs heeft afgeleverd.
Algemeen Leerplan
In 1965 verscheen het ‘Algemeen leerplan voor het gewoon lager onderwijs in Suriname’ dat een ‘stabiele tweetaligheid’ beoogde met als doel ‘…enerzijds om de leerlingen uit te rusten tot volledige actieve en passieve deelname aan de eigen Surinaamse cultuur, voor zover die uitdrukking vindt in het Nederlands en anderzijds de leerlingen de sleutel te verschaffen tot de voor hen vreemde Nederlandse cultuur’.
Verder zou het Nederlands moeten worden onderwezen als een vreemde taal, een voorschrift waar tientallen jaren de hand mee werd gelicht. Men bleef immers gebruik maken van moedertaalmethodes die uit Nederland werden ingevoerd. Tegen het einde van de 20e eeuw kwam hierin eindelijk verandering.
Venetiaan
De heer Venetiaan, de latere president van Suriname stelde in het voortgezet onderwijs het Nederlands en Engels verplicht. De andere talen werden facultatief.
In 1974 schreef de heer Venetiaan in een nota dat op lange termijn wellicht het Nederlands als officiële voer- en schooltaal zou worden vervangen door een andere.
Conclusie
Deze geschiedenis maakt duidelijk dat het Nederlands in Suriname betere kansen heeft gehad dan het Nederlands op de Antillen. Het gebruik ervan werd in Suriname aan alle kanten gestimuleerd en de bevolking werd gemotiveerd om zich het Nederlands eigen te maken om goed te kunnen functioneren in de Surinaamse maatschappij en voorbereid te zijn op verdere studie.
De situatie op de Antillen
Toen in 1954 aan de koloniale situatie op de Antillen een eind kwam en het Statuut in werking trad was er inmiddels op de Antillen een situatie ontstaan die het ergste deed vrezen:
‘Echter, toen in1954 de koloniale periode eindigde en de Nederlandse Antillen een autonome status kregen, was de taalsituatie in feite nog weinig anders dan toen Hamelberg in 1896 zijn ideeën uiteenzette over tweetalig aanvangsonderwijs. In de boedel die de Antilliaanse regering meekreeg zat geen officiële spelling van het Papiaments, noch een beslissing over de positie van de moedertaal, evenmin een leerplan Nederlands voor moedertaalsprekers van het Papiaments, nauwelijks of geen aangepast lesmateriaal voor en in het Nederlands, noch een woordenboek Papiaments-Nederlands of een enigszins uitvoerige spraakkunst van het Papiaments. De koloniale taalpolitiek had uiteindelijk eerder een probleem gecreëerd dan er een opgelost’(F.C.M. van Putte in ‘Koloniale taalpolitiek in Oost en West’, AUP, 1997).
En het ergste is dat de situatie heden ten dage nog steeds de grootste zorgen baart. Laten we de officiële ‘visie’ op het taalbeleid die verscheen in 2006 maar eens nader beschouwen.
Instructietaal in het Antilliaans Funderend Onderwijs (Visie op taalbeleid I/ De instructietaal in het funderend onderwijs/april 2006/minoc Leeflang)
“In 2002 is een begin gemaakt met een fundamentele verbetering (sic!) van het basisonderwijs.
Alle instanties en actoren en stakeholders waren ervan overtuigd dat het onderwijs vernieuwd moest worden. Er moest een verschuiving plaats vinden van methodecentraal naar kindcentraal gericht onderwijs.
In 2002 is de Funderend Onderwijs geïmplementeerd op alle scholen op de Antillen.
De visie op de instructietaal in het funderend onderwijs is verschillende malen gewijzigd (sic!).
Eerste versie
Het concept Landsverordening eerste versie gaat uit van een taalmodel waarbij in de eerste cyclus de instructie taal Papiamentu is, met uitzondering van de vier scholen op Curaçao en twee op de andere eilanden (totaal 6 scholen).
In cyclus 2 en 3 is de instructietaal Nederlands.
Laatste versie
De laatste versie van de Landverordening schrijft voor dat de instructietaal Papiamentu zal zijn in cyclus 1 en 2, met uitzondering van de zeven (?) scholen. Het bevoegde gezag kan verzoeken een andere instructietaal te hanteren in de tweede cyclus. De eilandsraad besluit hierover. Dit tweede concept belemmert de invoering van de tweetalige school”.
Schoolbesturen in het nauw gedreven
Deze ‘visie’ heeft ertoe geleid dat de schoolbesturen nu met hun handen in het haar zitten bij gebrek aan leermiddelen in het Papiamentu – een toestand waarvoor de overheid verantwoordelijk is – en door de druk die op hen wordt uitgeoefend door de ouders van de kinderen die willen dat hun kind goed Nederlands leert.
In Nederland komt de Volkskrant op 23 juli 2007 met het volgende alarmerende bericht:
Willemstad – Op Curaçao zijn 813 van de 1.185 basisschoolleerlingen die het komende schooljaar naar een Nederlandstalige school willen, afgewezen wegens plaatsgebrek. Zij zijn nu aangewezen op scholen waar in het Papiaments wordt lesgegeven. Dit heeft minister Omayra Leeflang van Onderwijs bekendgemaakt. Op Curaçao is destijds de taalkeuze in het onderwijs vrijgegeven voor zowel scholen als ouders. Nu lijkt het erop dat er onvoldoende leerkrachten zijn om te voldoen aan de sterk toegenomen vraag van ouders die willen dat hun kinderen in het Nederlands les krijgen.Op Curaçao bieden vier basisscholen Nederlandstalig onderwijs aan. Op één school wordt het onderwijs in het Nederlands en het Papiaments gegeven. De overige scholen geven les in het Papiaments.
Het onderwijsveld
Het water staat anno 2008 inmiddels de schoolbesturen aan de lippen. En het Rooms Katholiek Centraal Schoolbestuur op Curaçao heeft daarom besloten om in het schooljaar 2008/09 op haar 29 basisscholen vanaf groep drie (de ‘oude’ eerste klas) op een gedoseerde en tweetalige wijze het Nederlands als taal van instructie in te voeren. Reden: onvoldoende of helemaal niet aanwezig lesmateriaal in het Papiamentu en in beide talen slecht opgeleide leerkrachten.
De wal heeft het schip gekeerd. De arme leerkrachten hebben voor de zoveelste maal zonder voldoende opleiding weer eens jarenlang een kar moeten trekken met een zwak paard dat ook nog achter de wagen was gespannen.
Laten we eens luisteren naar de directeur van het R.K. Centraal Schoolbestuur die in een interview van Radio Nederland Wereld Omroep op 25-04-2008 het volgende had te zeggen naar aanleiding van de vraag hoe het kwam dat zij hiertoe hadden besloten (ik resumeer):
– De reden waarom wij het Nederlands vanaf groep drie gaan invoeren is het ontbreken van lesmateriaal en het feit dat de leerkrachten niet zijn geschoold om les te geven in het Papiamentu als instructietaal. De leerkrachten hebben noch voldoende beheersing van het Papiamentu noch van het Nederlands.
– Hoewel het gebruik van het Papiamentu een positief effect zou hebben op het alfabetiseringsproces kan dit niet worden geëffectueerd bij gebrek aan leermiddelen.
– Iedereen geeft elkaar de schuld van het ontbreken van die leermiddelen.
– We schakelen over op het Nederlands omdat de kinderen er niet op kunnen wachten tot het lesmateriaal er over tien jaar eens komt. Bovendien hebben we verplichtingen tegenover de ouders van onze leerlingen.
De Overheid
In hetzelfde interview kunnen we luisteren naar de reactie van de Minister van Onderwijs van de Antillen op het besluit van het Schoolbestuur (ik resumeer en zet mijn commentaar tussen haakjes):
– Ik sta achter deze beslissing. Schoolbesturen moeten die keuze hebben. Papiamentu, Engels en Nederlands kunnen instructietalen zijn. Het is een verstandig besluit van het R.K. Schoolbestuur. Vóór mijn tijd was het verboden om het Nederlands als instructietaal te gebruiken met uitzondering van vier scholen (er ontstond dan ook een ware run op die scholen van ouders die wilden dat hun kinderen goed Nederlands leerden).
– Het ontwikkelen van leermiddelen is niet de verantwoordelijkheid van de minister maar van het eilandgebied (daar hebben de leerkrachten geen boodschap aan).
– Ik heb van tevoren gezegd dat het te ambitieus was om te denken dat je voldoende menskracht en financiën hebt om leermiddelen te maken voor het hele funderend onderwijs (daar hebben de leerkrachten ook geen boodschap aan).
– Ja, we hebben jaarlijks wachtlijsten van honderden kinderen voor wie de ouders een Nederlandse school willen hebben. De gemeenschap had eigenlijk al een beslissing genomen (sinds wanneer regeert de gemeenschap?).
– Het gaat op school niet om de taal, maar om het kind. We hebben in het verleden steeds politiek-emancipatorische doelstellingen verward met onderwijs-didactische doelstellingen (een fraaie zin die geen excuus inhoudt)
– De status van het Papiamentu moet op een andere manier worden geregeld. Dat heb ik gedaan door van het Papiamentu een officiële taal te maken. Dat is belangrijk voor de emancipatorische realiteit (waarom heeft het zolang geduurd voordat het Papiamentu een officiële taal werd?)
Dit alles stemt tot nadenken. We moeten concluderen dat zowel de Nederlandse als de Antilliaanse overheid hun plicht hebben verzaakt. Lees het Statuut er maar op na:
ELFDE HOOFDSTUK
Het onderwijs, de openbare gezondheid en het armbestuur
Art. 140.
1. Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der Regering.
5. De eisen van deugdelijkheid, aan het geheel of ten dele uit de openbare kas te bekostigen onderwijs te stellen, worden bij landsverordening geregeld, met inachtneming, voor zover het bijzonder onderwijs betreft, van de vrijheid van richting.
6. Deze eisen worden voor het algemeen vormend lager onderwijs zodanig geregeld, dat de deugdelijkheid van het geheel uit de openbare kas bekostigd bijzonder onderwijs en van het openbaar onderwijs even afdoende wordt gewaarborgd. Bij die regeling wordt met name de vrijheid van het bijzonder onderwijs betreffende de keuze der leermiddelen en de aanstelling der onderwijzers geëerbiedigd.
Het is de hoogste tijd dat beide regeringen – maar, noblesse oblige, de Nederlandse regering in het bijzonder – zich indringend bezig gaan houden met de inrichting van het onderwijs op de Antillen en er zorg voor gaan dragen dat kinderen goed opgeleide onderwijzers, goede leermiddelen en taalkundig houvast krijgen.
Epiloog
In de afgelopen 40 jaar hebben zo’n tien Nederlandse ministers en staatssecretarissen zich beziggehouden met de Antillen. De heer De Gaay Forman heeft verstandige dingen gezegd over taal, de heer van der Stee besteedde één uur per week aan de Antillen, de heer den Uyl had geen tijd (Suriname was net onafhankelijk met de bekende gevolgen), de heer de Koning was 6 uur per week bezig met de Antillen, veranderde weinig maar gaf veel geld, professor Hirsch Ballin wist wat hij wou (rechtstatelijkheid en goed bestuur) en wilde dat ook doorvoeren, maar hij was zo geleerd en sprak zo ingewikkeld dat ie niet werd begrepen, professor Voorhoeve had te maken met de Balkanoorlog etc. En al die ministers volgden de koers van hun machtige ambtenaren die het ook niet altijd wisten. De Nederlandse samenleving – in tegenstelling tot de Antilliaanse gemeenschap over wie het allemaal ging – was sowieso niet betrokken (de voorlichtende media hadden en hebben geen belangstelling voor de Antillen behalve voor schandalen en de wereld van Peter Stuyvesant). Het waren de ambtenaren die het regelden. En nu regelen ze het weer.
Het is één ding om politieke plannen te maken voor de herstructurering van het Koninkrijk, maar, minister Plasterk, vergeet vooral de herstructurering van het onderwijs op de Antillen niet. Sleep het wrak naar een goed dok en kalefater het op voor de toekomst. Van het politieke besluit hangt veel af, ook de keus voor een taal van instructie voor het onderwijs.
Kapers op de kust
Er zijn ook kapers op de kust. De pas op de Antillen aangetreden consul-generaal van Venezuela belooft in The Daily Herald van 2 augustus 2008 koeien met gouden horens: ‘Op een heldere dag kan ik met het blote oog een deel van de kust van Venezuela zien. Zo dicht bij elkaar liggen we…’ En ze vervolgt: ‘we kunnen net zo ver gaan als de locale (lees: Antilliaanse) overheid wil […..] Door de (Venezolaanse) overheid gesubsidieerde sociale, economische en culturele projecten kunnen hun nut afwerpen voor de Venezolaanse inwoners hier op het eiland en ook voor de Antilliaanse gemeenschap. Venezuela heeft uitstekende, niet te dure openbare universiteiten die een grote verscheidenheid aan curricula aanbieden. Na hun studie kunnen de afgestudeerden zich dan aan hun Caraïbische gemeenschap wijden. Zo dicht bij huis naar school gaan kan behoorlijk veel voordelen hebben’.
De goede verstaander leest: zorg ervoor dat de onderwijstaal Spaans wordt, stuur je kinderen naar Venezolaanse vervolgopleidingen en het wordt nog eens wat tussen ons, wíj trekken de knip wel open.
Hier geldt het oude woord van Ovidius: ‘Timeo Danaos et dona ferentes’ ( vert.: ik vrees de Grieken ook al brengen ze geschenken).
Een laatste, overdrachtelijke, noot: het is 12 uur in Nederland. De Antillen hebben nog zes uur om zich te bezinnen. En, wie weet, misschien zingen we nog eens met zijn allen aan de monding van de St. Annabaai: Zie ginds komt de stoomboot uit Holland weer aan….
Fred de Haas, Wassenaar, juli 2008
Bedankt Fred
Bedankt Fred. De geschiedenis van de Nederlandse taal in Suriname was mij bekend maar het is goed het weer onder de aandacht te brengen. Over de Antillen wist ik zeer weinig. Prima uiteenzetting!