Wie heeft de laatste jaren de universitaire lerarenopleiding gevolgd?
Ik ben dit jaar met de opleiding begonnen bij het Universitair Onderwijs Centrum in Groningen (UOCG), en erger mij zeer aan de hoeveelheid elkaar overlappende competentie-beschrijvingen en ontwikkelverslagen die je als student moet maken. Wat is de zin van al dit navelstaren? Studenten moeten een hele papierberg aan zelfreflectieverslagen inleveren bij een tutor, een mentor, een vakdidacticus, een coach en een schoolopleider. Die er natuurlijk allemaal hun zegje over mogen doen.
Wordt zo’n onderwijsinstelling eigenlijk wel gecontroleerd op kwaliteit? En zoja, door wie? De docenten, werkzaam bij het UOCG, beschikken overigens zelf niet allemaal over een onderwijsbevoegdheid, hetgeen vanzelfsprekend door henzelf niet als bezwaarlijk wordt ervaren.
Uit de opdrachten die wij voor het UOCG moeten maken zou je gemakkelijk kunnen afleiden dat iemand, om een goede docent te kunnen worden, eerst en vooral moet kunnen reflecteren en visie-ontwikkelen, en dat goed kunnen lesgeven ergens onderaan bungelt.
Wat heb ik, als leraar in opleiding, aan al dat visionaire gedoe op de vierkante centimeter? Want het gaat niet gewoon om de visie die je op je eigen vak hebt en hoe deze visie misschien door de schoolpraktijk wordt bijgesteld, maar om een driewerf doorgehaalde en uitgesplitste competentiebeschrijving, startprofiel, bekwaamheidsprofiel en Professioneel Ontwikkel Plan (POP), waardoor je direct al aan het begin van je opleiding wordt murw gemaakt. Ik ken niet één LIO aan het UOCG die deze opleiding als zinvol of stimulerend ervaart. Ieder zit zijn/haar jaar uit, ervaart de opleiding aan het UOCG als een oponthoud in zijn leerweg naar goed docentschap. Niemand durft ook zijn mond open te doen uit angst voor een slechte beoordeling. Want wie kritiek uit, die brengt het professionele bestaansrecht van al deze mensen in het geding, die met onderstaande simplistische invuloefeningen hun boterham verdienen. Kritiek wordt niet geapprecieerd. Of men wordt boos, of men zegt botweg dat je ongelijk hebt en weigert inhoudelijk in te gaan op wat je zegt.
Het ergste is natuurlijk dat wie de UOCG-opleiding met goed gevolg heeft doorlopen bepaald niet goed hoeft te zijn in zijn vak, in de omgang met leerlingen, of in het overbrengen van kennis. Het enige waar een UOCG-student op wordt beoordeeld is op de kwantiteit van en de juiste toon in zijn ontwikkelverslagen. De lerarenopleiding heeft dus inhoudelijk nauwelijks iets te maken met je functioneren voor de klas. Ben ik nou gek of deugt de opleiding niet?
Ook wordt het geloof in Het Nieuwe Leren gekoesterd. Vakoverstijgend onderwijs is nog helemaal ’the thing’ bij de docenten van het UOCG.
Wie kan mij de zin van al deze opgeblazenheid uitleggen? Waarom kan een docent zijn vak niet leren op school? We zijn immers allemaal afgestudeerd, en daarmee vakinhoudelijk competent, het enige wat we nog te leren hebben is de praktijk van het lesgeven, het ambacht. En het ambacht leer je toch het beste van vakgenoten op school, en niet van omhooggevallen doctorandussen in de onderwijskunde zonder lesbevoegdheid, voor wie de zelfreflectie en de ‘persoonlijke visieontwikkeling’ de alfa en de omega van de lerarenopleiding zijn.
Conrad
Hieronder heb ik een paar reflectieopdrachten bijgevoegd die de student moet maken om volgens het UOCG een goede eerstegraads leraar te kunnen worden.
BEKNOPTE RICHTLIJNEN VOOR HET STARTPROFIEL
Het startprofiel is het profiel waarmee je aan de opleiding begint. In de eerste week van je opleiding schrijf je dit profiel.
Het startprofiel bevat de volgende drie onderdelen
Een schets van je visie op en van je praktijktheorie over jouw beroep en jouw vak
Deze schets is waarschijnlijk nog op weinig praktijk gebaseerd, dus hij zal misschien nogal algemeen en abstract uitvallen. Probeer toch zo persoonlijk en concreet mogelijk te zijn. In de bijlage 1 bij deze richtlijnen wordt uitgelegd wat met praktijktheorie en visie op beroep en vak bedoeld wordt.
Een bekwaamheidsprofiel
De opleiding kent als doelstelling een zevental competenties (zie bijlage 2). Per competentie geef je aan welke ervaring je ermee hebt en wat je sterke en zwakke kanten daarbinnen zijn. Tevens geef je een samenvattend beeld van jezelf als leraar. Baseer je (met eventuele nuanceringen en/of toevoegingen) op
• je eindprofiel van de cursus Voorbereiding op het werken-lerentraject
• het begeleidersadvies van diezelfde cursus
Je kan ook gebruik maken van de checklist ‘Beoordeling werken op school’ (zie bijlage 3).
Een professioneel ontwikkelingsplan (POP)
Zet op een rij op welke punten en op welke manieren je je professioneel wilt gaan ontwikkelen.
Wat de punten betreft: leid uit je bekwaamheidsprofiel de bijzondere aandachtspunten af waarop je je in de eerstkomende periode wilt gaan concentreren. Gebruik ook hierbij de zeven competenties.
Wat de manieren betreft: denk aan de opleidingsonderdelen (in stage, op school, in het UOCG) en aan wat je zelf daaraan wilt toevoegen.
Beoordeling?
Het startprofiel is bedoeld om vorm en richting te geven aan je professionele ontwikkeling. Voorts biedt het je opleiders de mogelijkheid om gericht te begeleiden. Het startprofiel wordt dan ook niet beoordeeld!
Inleveren
Je levert je startprofiel (liefst digitaal!) in in de week van 10 september 2007 bij je coach, bij je schoolopleider, bij je tutor en bij je vakdidacticus. Heb je geen schoolopleider, dan lever je het in bij je coach, je mentor en je vakdidacticus.
@-adressen van de UOCG-opleiders zijn opgenomen op brainbox.
NB: BEKIJK DE BIJLAGEN VOOR DE TOELICHTING OP DE TEKST!
Bijlagen
Bijlage 1. Toelichting op de termen visie en praktijktheorie
Visie op mijn beroep
Een schets van de leraar die je zou willen zijn. Je kunt daarbij denken aan drie (hoofd)rollen van de leraar:
– vakdocent
– pedagoog, opvoeder
– collega, teamlid.
Je kunt o.a. aangeven waar op dit moment je hoofdaandacht en motivatie ligt: bij (het geven van) je vak, bij de omgang met en de vorming van jonge mensen of bij het functioneren in de schoolorganisatie.
Visie op mijn vak
Wat zie ik als de doelen van het schoolvak?
Wat zie ik als de maatschappelijke functie van het schoolvak (dat laatste met andere woorden: wat heeft de (ex-)leerling in het leven buiten / na de school aan wat hij in mijn vak leert)?
Hoe leert een leerling mijn vak? Enkele algemene principes.
Wat is mijn rol als docent bij dat leren?
Prakijktheorie
Een praktijktheorie is zoiets als een beweegreden voor jouw gedrag, maar dan in de vorm gebracht van een algemeen principe. Achter iedere handeling zit een beweegreden en dus een theorie, ook al maakt de handelende persoon zich dat niet bewust.
Hieronder staan in de tabel een paar voorbeelden van delen van een praktijktheorie.
Gedrag beweegreden(en) Praktijktheorie
1 Ik tik met een hard voorwerp op het bord als ik stilte wil hebben. Mijn coach krijgt daar altijd meteen de klas stil mee. De beste manier om stilte te krijgen is met een hard voorwerp op het bord tikken.
2 Ik doe het liefst opdrachten met een duidelijke uitkomst. Lln zijn moeilijk mee te krijgen als de opdrachten complex zijn en meer dan één antwoord goed is; ze houden er niet van en zijn er moeilijk voor te motiveren. Lln leren meer van opdrachten met één duidelijk antwoord dan van complexe opdrachten.
3 Als leerlingen naar de betekenis van een woord of term vragen, geef ik die. De leerling moet de betekenis van het woord / de term leren kennen om verder te kunnen. De docent moet van onbekende woorden / termen de betekenis geven.
4 Als een leerling mijn uitleg niet snapt, leg ik het nog eens uit, liefst op een andere manier. Mijn uitleg is (nog) niet goed overgekomen. Om iets nieuws te kunnen, moet de ll eerst de uitleg begrepen hebben.
In elke beroepsopleiding – en zeker de lerarenopleiding – wordt er veel belang aan gehecht dat je je bewust maakt waarom je de dingen doet zoals je ze doet. Je moet je professionele gedrag kunnen verantwoorden, tegenover de leerlingen, tegenover je collega’s, tegenover de schoolleiding, de inspectie, de maatschappij die jou inhuurt om de jonge generatie te vormen. Dat voortdurende proces van verantwoording afleggen is van groot belang voor de kwaliteit van je werk. Je expliciteert daarbij jouw (vaak impliciete, niet bewustgemaakte) praktijktheorie. Daardoor stel je voor jezelf en/of in gesprek met anderen eerder vast dat er iets aan schort, en je stelt je praktijktheorie bij. Dat is weer voorwaarde voor veranderingen in je professioneel gedrag. Dat is een proces dat steeds doorgaat, in je opleiding, maar ook in de jaren daarna.
Om te laten zien hoe praktijktheorieën kunnen veranderen, nogmaals de voorbeelden van zonet.
Praktijktheorie beweegreden(en):
ervaring(en) en/of opmerkingen / feedback van derden of uit didactische literatuur bijgestelde praktijktheorie
1 De beste manier om stilte te krijgen is met een hard voorwerp op het bord tikken. Het blijkt bij mij niet te werken, tenminste lang niet altijd. Eén keer barstte de klas in lachen uit toen ik het deed. Op het bord tikken kan werken als het onderdeel is van een breder repertoire van aandachtssignalen, waaruit je al naar gelang de situatie van het moment een juiste keus moet leren maken.
2 Lln leren meer van gesloten opdrachten met één duidelijk antwoord dan van open, complexe opdrachten. Lln vinden alleen belangrijk om goede antwoorden te ‘scoren’ en hebben helemaal geen aandacht voor de manier(en) waarop je tot dat antwoord kunt komen. Bij het oefenen voor bepaalde leerdoelen gaat het niet in eerste instantie om het product, maar vooral om het proces. Lln moeten steeds kunnen aangeven hoe ze tot hun antwoord gekomen zijn.
3 De docent moet van onbekende woorden / termen de betekenis geven. Ik word een wandelend woordenboek. Lln vragen steeds meer. Lekker makkelijk voor ze! Zelf nadenken: ho maar. Niet automatisch antwoord geven op vragen van lln, maar vraag terugspelen naar vragende ll zelf (met hulp/tip) of medeleerling. Alleen zelf antwoord geven als dat niet lukt.
4 Om iets nieuws te kunnen, moet de ll eerst de uitleg begrepen hebben. Toen ik probleem X ongeveer 7 keer vergeefs had uitgelegd, legde ik dat voor bij vakdidactische intervisie. Daar kreeg ik de tip: maak de opdracht iets makkelijker, laat hem door lln samen doen en kijk / luister al rondgaand naar hun problemen in de groepjes, daar leer je – (vak)didactisch – heel veel van. Uitleg in woorden is vaak te complex en te abstract. Vaak snappen lln één of meer termen / begrippen die je in je uitleg gebruikt, maar half. Maak de opgave iets minder ingewikkeld en vooral: laat hem door lln samen doen.
Als het goed is, correspondeert je praktijkgedrag steeds met je (bijgestelde) praktijktheorie. Of omgekeerd: je praktijktheorie is dus steeds toepasbaar in de praktijk.
DE ZEVEN COMPETENTIES
De eerstegraads leraar die de lerarenopleiding van het UOCG met goed gevolg heeft doorlopen is:
1. Interpersoonlijk competent
a. onderschrijft zijn interpersoonlijke verantwoordelijkheid
b. is zich bewust van eigen houding en gedrag en de invloed daarvan op leerlingen en
c. heeft voldoende kennis en vaardigheid op het gebied van groepsprocessen en communicatie om een goede samenwerking met en van de leerlingen tot stand te brengen.
2. Pedagogisch competent
a. onderschrijft zijn pedagogische verantwoordelijkheid
b. heeft voldoende pedagogische kennis en vaardigheid om een veilige leeromgeving tot stand te brengen waarin leerlingen zich kunnen ontwikkelen tot een zelfstandig en verantwoordelijk persoon en
c. realiseert zo’n veilige leeromgeving voor de groep(en) waarmee hij werkt, maar ook voor individuele leerlingen.
3. Vakdidactisch competent
a. onderschrijft zijn vakdidactische verantwoordelijkheid
b. heeft voldoende vakdidactische kennis en vaardigheid om een krachtige leeromgeving tot stand te brengen waarin leerlingen zich op een goede manier de leerinhouden van een bepaald vak(gebied) eigen kunnen maken en
c. kan een dergelijke leeromgeving in de praktijk realiseren voor de groep(en) waarmee hij werkt, maar ook voor individuele leerlingen.
4. Organisatorisch competent
a. onderschrijft zijn organisatorische verantwoordelijkheid
b. heeft voldoende organisatorische kennis en vaardigheid om in zijn groepen en zijn andere contacten met leerlingen een goed leef- en werkklimaat tot stand te brengen. Hij doet dit overzichtelijk, ordelijk en taakgericht. Hij is in alle opzichten voor hemzelf, zijn collega’s en vooral voor de leerlingen helder.
5. Competent in het samenwerken met collega’s
a. onderschrijft zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met collega’s en
b. heeft voldoende kennis en vaardigheden om een professionele bijdrage te leveren aan een goed pedagogisch en didactisch klimaat van zijn school, aan goede werkverhoudingen en een goede schoolorganisatie.
6. Competent in het samenwerken met de omgeving
a. onderschrijft zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met de omgeving van de school en
b. heeft voldoende kennis en vaardigheid om samen te werken met mensen en instellingen die betrokken zijn bij de opleiding en vorming van en de zorg voor de leerlingen en bij de school.
7. Competent in reflectie en ontwikkeling
a. onderschrijft zijn verantwoordelijkheid voor zijn eigen professionele ontwikkeling;
b. onderzoekt, expliciteert en ontwikkelt zijn opvattingen over het leraarschap en zijn bekwaamheid als leraar.
CHECKLIST BEOORDELING WERKEN OP SCHOOL
Interpersoonlijke bekwaamheid meestal regelmatig soms (bijna) nooit
Heeft zicht op wat leerlingen bezig houdt en weet dat te benutten
Houdt zich staande bij lastige leerlingen en situaties
Leidt, begeleidt, stimuleert, bemiddelt en confronteert
Verbetert door eigen handelen lastige situaties en de relatie met lastige leerlingen
Communiceert effectief, efficient en met empathie
Heeft gezag en geniet vertrouwen
Pedagogische bekwaamheid meestal regelmatig soms (bijna) nooit
Schept een veilige leeromgeving
Probeert leerlingen mede verantwoordelijk te maken voor een veilige leeromgeving
Treedt op bij negatieve groepsprocessen en anticipeert daarop
Benadert leerlingen als individuen en gaat na wat mogelijke oorzaken zijn van opvallend gedrag
Vakdidactische bekwaamheid meestal regelmatig soms (bijna) nooit
Toont parate en wendbare inhoudelijke kennis die het schoolboek ontstijgt
Kan inhoudelijk los van de methode werken
Beargumenteert inhoudelije keuzes
Schakelt tussen abstrat en concreet
Maakt het vak aantrekkelijk voor leerlingen
Geeft de relevantie van de inhouden aan
Beargumenteert keuze van leeractiviteiten
Kiest en ontwerpt leeractiviteiten op weloverwogen gronden
Staat stil bij de leeropbrengst
Activeert het leren van leerlingen op verschillende manieren
Houdt rekening met verschillen
Daagt leerlingen uit om op eigen wijze en niveau te leren
Houdt zicht op de voortgang van het leerproces van leerlingen
Ontwerpt betrouwbare en valide toetsen en correctiemodellen
Organisatorische bekwaamheid meestal regelmatig soms (bijna) nooit
Is helder over doelen, taken en verwachtingen
Gebruikt ruime variatie in activiteiten en werkvormen
Heeft overzicht en anticiipeert tijdens een les
Gebruikt feedback van leerlingen om waar nodig de leeromgeving bij te stellen
Plant activiteiten realistisch en gaat flexibel met die planning om
Houdt bij de planning rekening met doorgaande leerlijnen
Bekwaamheid in het samenwerken met collega’s meestal regelmatig soms (bijna) nooit
Deelt informatie die voor de voortgang van het werk van belang is met collega’s en maakt gebruik van informatie van collega’s
Levert een constructieve bijdrage aan verschi9llende vormen van overleg en samenwerking op school
Is ontvankelijk voor feedback van collega’s en geeft collega’s feedback
Werkt met collega’s (onderzoeksmatig) samen aan de ontwikkeling en verbetering van het onderwijs/de school
Geeft grenzen van tijd en betrokkenheid aan
Bekwaamheid in het samenwerken met de omgeving meestal regelmatig soms (bijna) nooit
Geeft op een professionele manier informatie over de leerlingen aan ouders en andere belanghebbenden en maakt gebruik van informatie van ouders en andere belanghebbenden
Overbrugt culturele verschillen door respect te tonen
Verantwoordt zijn professionele opvattingen en werkwijze met betrekking tot een leerlingen aan ouders en andere belanghebbenden en past in gezamenlijk overleg zonodig zijn werk met die leerling aan
Bekwaamheid in reflectie en ontwikkeling meestal regelmatig soms (bijna) nooit
Reflecteert op het eigen handelen en vraagt feedback van verschillende bronnen
Is in staat het eigen handelen te bekijken en waarderen vanuit perspectieven van derden
Toont inzicht in eigen sterke en zwakke punten, stelt adekwate leervragen met het oog op de eigen professionele ontwikkeling en werkt daar gericht aan
Past actieonderzoek en/of ontwerpgericht onderzoek toe op problemen uit de beroepspraktijk en communiceert hierover met collega’s in en buiten de school.
Welkom bij BON Conrad
Je voorbeeld geeft aan waarom BON ooit is opgericht. Veel collega’s herkennen wat je beschrijft en in mijn ervaring als HBO docent zijn er veel studenten die er net zoals jij over denken, maar inderdaad, braaf de juiste woorden van elkaar overschrijven om er maar voor te zorgen dat de papierwinkel wordt goedgekeurd.
Datzelfde geldt voor veel docenten. Ook die zien er iets in, maar hebben voldoende redenen om dat niet van de daken af te schreeuwen.
Jouw voorbeeld speelt zich net zo af op het HBO en in iets andere vorm op het VO en soms zelfs op het basisonderwijs. Het is een uitwerking van competentiegericht onderwijs of “het nieuwe leren” of “natuurlijk leren” of “sociaal constructivisme” of “adaptief onderwijs”. Allemaal begrippen die door iedereen anders worden gedefinieerd, maar als kenmerk gemeen hebben dat de rol van de docent als kennisoverdrager geminimaliseerd is. Tijdens de bijeenkomsten is er dus geen kennisoverdracht van docent naar student. Dan moet je je contacturen met andere zaken vullen en de genoemde papierwinkel is daar zeer voor geschikt.
Mijn advies: spreek je uit, liefst met meer studenten samen. Laat “ze” niet je opleiding afpakken.
Gelukkig lijkt het er op dat de hoogtijdagen van dit circus al weer voorbij zijn, maar daar heb jij dit jaar nog weinig aan natuurlijk. … Alhoewel: men kan nu niet meer zeggen dat deze manier van werken onomstreden is en volgens de nieuwste inzichten. Je bent zeker niet de enige die dint onzin vindt. Je bent lid van een steeds luider sprekende meerderheid.
Tip voor Conrad
Conrad, zelf heb ik mijn opleiding aan het IVLOS (Universiteit Utrecht) gedaan, inmiddels alweer drie jaar geleden, en wel in de vorm van het een zogenoemd deeltijd en “maatwerk”-traject, waar je gelukkig ook het nodige zelf kon uitkiezen en dus ook overslaan. Het was er niet zo extreem als wat jij beschrijft, maar ook dáár was er een overdaad aan gezwam en zelfreflectie.
Je verhaal is duidelijk en ik zou zeggen: blijf het vooral van de daken roepen. Probeer dus, alleen of met studiegenoten, stukken geplaatst te krijgen in de regionale of landelijke media, stuur je verhaal op naar staatssecretaris Van Bijsterveldt (na de 100-dagen-het-land-in periode staan ze bij OC&W nog steeds open voor “de samenleving”) en benader onderwijskamerleden van een partij naar keuze (zie: www.beteronderwijsnederland.nl/?q=node/322#kamerleden)
Met je docenten en eventueel hun directeuren in discussie gaan heeft geen zin: ze gaan hun geloof en baan niet opgeven omdat jij gelijk en recht op degelijk onderwijs hebt. Ze klampen zich vast aan hun geloof en gehoorzamen alleen wat van bovenaf komt. Het ministerie van OC&W is dus waar we uiteindelijk moeten zijn.
Ooit, ooit komt er een docentenopleiding die weer waarlijk docenten opleidt, daar ben ik vast van overtuigd. Immers, de waarheid valt uiteindelijk niet te onderdrukken. Maar voor nu wens ik je veel sterkte; de toon van je bijdrage op dit forum getuigt van, zoals het hier wel eens genoemd is, een onverwoestbaar elan!
lerarenopleiding
EM70, Dank voor je tip en je bemoedigende woorden. Ik heb meteen van de gelegenheid gebruik gemaakt en een paar kamerleden aangeschreven. En nu maar hopen en bidden, inderdaad, om een lerarenopleiding die het vak serieus neemt.
Hartelijke groet, Conrad
Hoi daar, ik heb ook IVLOS
Hoi daar, ik heb ook IVLOS gedaan (vier jaar geleden) en ik kijk er zelf ook met zeer gemengde gevoelens op terug. Ik heb zelf niet het idee dat, terugkijkend, het iets heeft toegevoegd aan mijn functioneren als docent en een aantal mij-op-het-hart gedrukte ‘onderwijskundige richtlijnen’ waren zelfs ronduit schadelijk. Ik heb wel een en ander gehad aan mijn vakdidacticus die op mij de indruk maakte tenminste te weten waar hij het over had.
Bij de tweede bevoegdheid die ik aan de IVLOS haalde (vorig jaar) had ik wat dat betreft minder geluk, (vakdidacticus was duidelijk een mislukkende / mislukte leraar en ook inhoudelijk weinig indrukwekkend: Ik had een dikke inleiding op mijn vakgebied gekocht (academisch standaardwerk) dit omdat mijn tweede bevoegdheid voor een ander vak was dan wat ik had gestudeerd, verwant ja, maar wel wat anders, en kreeg direct te horen dat vakkenis immaterieel was.
De opleiding was dan ook een volstrekte farce. Ik heb bij de afronding op tijd van twee weken mijn ‘eindopdracht’ in elkaar geflanst en kreeg daarna schouderklopjes (“beste stuk wat ik in jaren gezien heb”) , tja.
competenties
Ik vermoed dat ik niet de enige ben die het raar vindt dat in het competentielijstje hierboven de vakinhoud _nergens_ terugkomt. Steeds meer opleidingen dat lijstje, of het vergelijkbare lijstje uit de Bekwaamheidseisen behorend bij de wet BIO, als enige eis voor kwalificatie. Luide stem is geboden! Hulde aan Conrad.
vakinhoud en competentielijstjes
Ik heb die discussies in het verleden regelmatig gevoerd. En altijd verloren, vrees ik.
Het argument was even eenvoudig als verradelijk. Vakkennis is impliciet in competentie x.y.
Ik heb gewerkt met andere lijstjes, maar in bovenstaand lijstje is vakkennis impliciet in de vakdidactiek competentie. Dan heb je CATCH 22: als je zegt dat dat niet zo hoeft te zijn, dan verloochen je je vak en als je zegt dat dat inderdaad zo is, dan is het afzonderlijk opnemen van vakkennis niet nodig.
Opmerken dat je geen vertrouwen hebt in het afvink proces als vakkennis niet uitdrukkelijk genoemd wordt, maakt je tot recalcitrant die zn collega’s niet vertrouwt, dus ook de derde uitweg uit de catch 22 is afgesloten.
Conrad ziet dat deze keizer geen kleren aan heeft
Gelukkig zijn er studenten aan de lerarenopleiding die een idee hebben waarom ze dat vak willen leren. Conrad is zo’n student die ziet met hoeveel onderwijskundige onzin studenten worden lastiggevallen. Het heeft er alles mee te maken dat de lerarenopleidingen bij de faculteiten zijn weggehaald en ondergebracht in grote leerfabrieken waar de vakkennis wordt verdrongen naar de laatste plaats.
Op zich is het niet onverstandig dat studenten de BIO-wet kennen, omdat alle scholen daarmee moeten gaan werken. Maar die competenties worden op de betere scholen tot een minimum bijgesneden, waarbij de vakwetenschap en de vakkennis bovenaan blijven staan. Althans op mijn school is dat zo gebeurd (Ik was lid van de werkgroep BIO).
Een van de prioriteiten van Minister Plasterk zou moeten zijn om de universitaire lerarenopleidingen aan te pakken. Dan worden die ook weer aantrekkelijk voor intelligente studenten en kunnen we leraren met kwaliteit krijgen.
H. Philippens ex-vakdidacticus aan UVA, Erasmus en VU.
Vakinhoud en competenties
Er is een spanning tussen het belang van vakinhoudelijke kennis en de ondergeschoven plaats hiervan in het competentieprofiel. Maar juist wat de universitaire lerarenopleiding (ULO) betreft, is hiervoor een eenvoudige verklaring.
De ULO gaat niet over de vakinhoud, maar de faculteiten.
Voor toelating tot een ULO moet je beschikken over een wetenschappelijke master (voorheen: doctoraal) in het vakgebied. De ULO is een beroepsopleiding *bovenop* de mastertitel. De faculteiten zijn dus verantwoordelijk voor de vakinhoudelijke scholing van eerstegraads leraren. Er zijn landelijke afspraken gemaakt over deze benodigde vakkennis. Want kennistekorten, daarop zitten ULO’s ook niet te wachten.
Probleem 1: sommige faculteiten houden zich niet aan de afspraken. Door studenten zich al vroeg te laten specialiseren (direct na de propedeuse bijvoorbeeld) houden sommige studenten zich louter nog in het eerste studiejaar bezig met bepaalde subdisciplines binnen het vak. Zo kon je als student Nederlands van een bepaalde universiteit toegelaten worden tot een ULO, terwijl je ooit hooguit 3 maanden taalkunde had gevolgd.
Probleem 2: aanmelding van studenten met deficiënties, waaronder zij-instromers. (De politicoloog die leraar economie wil worden. De informaticus die leraar wiskunde wil worden.) Gezien het lerarentekort doen ILO’s hun best om voor deze studenten (facultaire) bijscholingsprogramma’s-op-maat aan te wijzen. De eisen worden niet altijd hoog zijn gesteld, wat ook moeilijk is als de zij-instromer beperkt de tijd heeft, de lerarenopleiding volgt, en meteen 18 uur voor de klas wordt gezet.
Dat ‘vakkennis’ een kleine rol speelt in de competenties is erger in de 2e-graads opleidingen, die ‘vak’ en ‘beroep’ vier jaar lang combineren. In de 1e-graads opleiding wordt vakkennis gewaarborgd door de instroomeis (master in het vak). Wie zich zorgen maakt over de vakkennis van eerstegraders, wordt verzocht zijn grieven *ook en vooral* aan de faculteiten te richten.
De vraag blijft
Wat is de meerwaarde van een ULO-opleiding met bovenstaand curriculum?
Welke zaken zijn essentieel voor de start als leraar en welke zaken moet je “werkende weg” leren?
update
Dank Michel, dat had ik inderdaad over het hoofd gezien – ik had me niet gerealiseerd dat de oude ULO inderdaad bedoeld is als bovenop een master/doctoraal. Twee vragen dan voor jou:
1. Hoe zit dat met de nieuwe communicatie/educatiemasters die (naar ik hoor) op veel plekken begonnen zijn? Die zijn bedoeld voor bovenop een bachelor, niet een master …
2. Jij bent zelf lerarenopleider, niet? Hoe kijk jij aan tegen het eigenlijke punt van conrad, het feit dat de meetmachine andere dingen lijkt te meten dan je zou willen (aardig uitedrukt) of volledig te flessen is (onaardig uitgedrukt)?
ULO’s en vakinhoud
Natuurlijk hebben studenten de nodige maar niet complete vakinhoud via hun studie meegekregen.
Maar die vakkennis verschilt nogal eens van schoolkennis. Zeker als de student zich specialiseerde in verschillende colleges. Er moet dus altijd bijgespijkerd worden.
Daarnaast moet die vakkennis vertaald worden naar het niveau van leerlingen. Dat gebeurt gedeeltelijk in lesmethoden, maar de toekomstige leraar moet die kritisch kunnen bekijken. Bovendien is er steeds een verdergaand ontwikkeling nodig van de begrippen die een vak gebruikt. Daar is vakwetenschappelijk geïnspireerd onderzoek voor nodig. De ULO’s moeten de discussie in het vakgebied aanzwengelen en zo bijdragen aan een verbetering van het schoolvak. Er is voortdurend toegespitst onderzoek nodig naar de validiteit van kennis en naar de efficiëntie van de overdracht. Omdat faculteiten daar veel laten liggen, is de ULO onmisbaar.
Op mijn vakgebied Maatschappijleer kwam daar nog eens bij dat allerlei sociale wetenschappers, politicologen, sociologen, cultureel antropologen het vak gingen geven. Zij misten per definitie veel kennis op verschillende vakgebieden.
Bovendien hadden wij in Maatschappijleer een enorme achterstand in gedegen vakkennis. Er ligt daar nog veel werk voor gespecialiseerde studentleraaronderzoekers.
Eerst maar even vraag 1
De ‘oude’ ULO is nog niet zo oud. Tot 1988 konden academici heel gemakkelijk een eerstegraads lesbevoegdheid verdienen bij hun doctoraal. Beetje hospiteren, verslagje schrijven, klaar. Vanaf ’88 is de ULO een postacademische (stufi-) opleiding van een jaar, voor minstens de helft bestaand uit een praktijkstage in onder- en bovenbouw van havo en vwo. Die uitgebreidere beroepsvoorbereiding kwam er als wens van het scholenveld en van diverse vakdidactische afdelingen binnen de universiteit. In het algemeen toont het ‘afnemend veld’ (de scholen dus) zich tevreden over de kwaliteit die ULO’s afleveren. Ook in het algemeen zijn ULO-studenten redelijk tevreden over de kwaliteit van hun opleiding (wel afhankelijk van het instituut).
Wat ik van je andere vragen meen te weten (amendementen? graag):
1. ECV-masters zijn bedoeld als middel om meer universitaire studenten te werven voor het eerstegraads leraarschap, vooral in de exacte vakken. De vakinhoud van de ICV is de verantwoordelijkheid van de (vnl. beta-) faculteiten. Ze leveren zowel een masterniveau binnen het vak op als een eerstegraads lerarenopleiding. Het was al zo dat sommige studenten (waaronder ikzelf destijd) zich al in de master- of doctoraalfase verdiepten in de didactiek van hun discipline, vakken daar over volgden en een afstudeerscriptie schreven. In een ECV-master is dit standaard: je masterspecialisatie bestaat naast vakinhoud uit een masterwaardige verdieping in de didactiek van je vak, en daarna(ast) volg je de lerarenopleiding, doet een uitgebreide stage, ook in het eerstegraads gebied, en verdient daarmee naast je vakmaster ook je eerstegraads bevoegdheid. De ULO-eisen zijn voor deze opleidngsvariant even hoog als voor een gewone ULO. De mastereisen is zoals gezegd de verantwoordelijkheid van de faculteit.
Voor de interessante vraag 2 heb ik meer ruimte nodig dan in een bericht van 2000 tekens mogelijk is. Dat wordt dus een vervolgbericht.
Eerstegraads voor 88
was aan het instituut waar ik studeerde helemaal geen wassen neus. Een jaar lang colleges en werkcollege algemene didactiek; idem vakdidactiek en een half jaar stage lopen bij twee verschillende opleidingen, waar ook een les werd bijgewoond door de begeleider en de betreffende docent een uitgebreide beoordeling moest geven. Misschien waren er universiteiten die er de hand mee lichtten, er waren er ook die je een serieuze voorbereiding gaven op het docentschap.
Verschillen en standaardisering
Wellicht zijn de grote verschillen in omvang en kwaliteit van de opleiding voor 1988 – zowel tussen universiteiten als tussen faculteiten of zelfs tussen afdelingen binnen een faculteit – destijds wellicht aanleiding geweest het een en ander maar eens te standaardiseren.
Dat lijkt me een verstandig plan voor een opleiding die aan status moet winnen. Anders is het diploma net zo weinig waard als de kleinste gegarandeerde inhoud. Voor de waarde van de op universitair niveau behaalde eerstegraads lesbevoegdheid lijkt de grotere standaardisering vanaf 1988 mij op zichzelf een voordeel: schoolleiders weten beter op welke startkwaliteiten ze bij een kandidaat kunnen rekenen.
Daarmee doe ik toch geen afbreuk aan dat deel van de diploma’s van voor ’88, dat ook berust op een degelijke opleiding, zoals het diploma waarvoor jij studeerde.
Vóór 1970(?)
Haalde je een eerstegraadsbevoegdheid door presentielijsten bij een college vak-paedagogiek met enige regelmaat te (laten) ondertekenen. Daar is het dus misgegaan, maar gelukkig zijn die docenten nu grotendeels met pensioen.
Re: eerst maar even vraag 1
Ik kom maar weer met mijn Groningen EC-master voorbeeld. Daar wordt de EC master aangeboden door een aparte afdeling binnen de faculteit. De examencommissie van de EC master bestaat uit vakdidactici van de verschillende beta disciplines. De inhoudelijke afdelingen (wiskunde, natuurkunde, scheikunde, biologie) hebben over deze EC master dus niets te zeggen. De EC master staat volledig los van de vakinhoudelijke afdelingen. Feitelijk is er binnen de faculteit een pre-ULO opgericht.
Een 1e graadsdocent die een EC master heeft gevolgd heeft het vakinhoudelijke niveau van een bachelor, niet van een master.
vraag 2?
Dag meneer Couzijn,
Had u zich al aan Peletiers vraag 2 gezet? Want dat is inderdaad de hamvraag. Mijn klacht is dat mijn opleiding nergens over gaat. Mijn verworven kwaliteiten als docent worden aan het eind van het schooljaar afgemeten aan de kwaliteit van mijn ontwikkelverslagen. Ik kan die verslagen ook zonder opleiding en onderwijservaring rechtstreeks uit mijn duim zuigen, omdat mij in de richtlijnen (zie boven)al zo overduidelijk is voorgekauwd hoe ik mij als docent dien te ontwikkelen en wat ik daarover al navelstaren en evaluerend te berde moet brengen. Ook is het zo dat mijn tutor van het UOCG straks oordeelt over mijn onderwijsvaardigheden, en niet mijn coach of schoolopleider. Terwijl mijn tutor binnen de universitaire lerarenopleiding eerst en vooral fungeert als een menselijke variant op een inleverbalie. Eens in de zoveel tijd mogen we van haar/hem een mail verwachten waarin wij worden aangespoord het volgende ontwikkelverslag in te leveren, waar we vervolgens niets meer over horen. De tutor komt dus niet (niet één keer) bij mij kijken in de klas hoe ik het doe, maar oordeelt wel over mijn eestegraads bevoegdheid. Als het meezit doet hij/zij dat in overleg met schoolopleider en coach, maar dat hóeft niet. Hij hoeft zich aan hun oordeel ook niets gelegen laten liggen. In het beste geval werken school en opleiding langs elkaar heen.
Kunt u mij uitleggen waarom het goed is dat wij LIO’s ons, ten behoeve van de docenten verbonden aan het Universitaire Opleidings Centrum, een jaar lang mentaal in bochten wringen voor de juiste toon in onze ontwkkelverslagen? En waarom het niet beter zou zijn om de lerarenopleiding weer onder te brengen bij de vershcillende faculteiten, die daartoe speciaal een (één) vakdidacticus aanstellen, die de LIO kan begeleiden op zijn/haar weg naar het docentschap? Gaarne uw reactie.
[ Noot van MAP als moderator: het is niet in de haak om couzijn ter verantwoording te roepen over een opleiding waar hij niets mee te maken heeft. Houd het aardig en houd het netjes. Voorstel voor een kleine aanpassing: ‘Hoe gaat de opleiding van couzijn hiermee om?’ ]
Vraag 2 dan
Vraag 2 dan. Daar zal ik wel meer berichten voor nodig hebben. Ik heb zelf weinig met de ‘zeven competenties’, vind ze geen verrijking van de opleiding (we hadden altijd al een brede opvatting van het leraarschap, die verder gaat dan lesgeven alleen). Ze voegen vooral hinderpalen en risico’s toe aan een efficiënte en inspirerende lerarenopleiding.
De competenties zijn volgens mij vooral bedacht voor de tweedegraads opleidingen. Daaruit verklaar ik tenminste het ondergeschikte belang van vakkennis en vakdidactische bekwaamheid. In het ‘downplayen’ daarvan zie ik een belangrijk werkgevers- en politiek belang bediend, namelijk de schijn dat een leraar van vak X toch voor veel andere vakken kan worden ingezet, omdat zijn competenties met een leraren van ander vakken toch maar op één aspect verschillen (en niet eens een volledig aspect).
Voordeel van de competenties zou *kunnen* zijn dat er enige standaardisering plaatsvindt tussen lerarenopleidingen. Maar door het onevenwichtig karakter, de vage, abstracte formuleringen, en het totaal gebrek aan operationalisatie en normen, blijft die standaardisering buiten bereik.
Ook hinderlijk is dat veel collega’s in het beroepsveld een loopje nemen met de standaard die voor hun vak is uitgezet. Een standaard die bij beroepsbeoefenaars, zeker ook de besten onder hen, weinig erkenning krijgt, kan de facto niet als standaard fungeren. Vooral het feit dat ‘bliksems goed lesgeven in je vak’ zo’n ondergeschikte rol heeft, is hierbij een hinderpaal. Dat maakt de set van zeven competenties niet valide. Je krijgt niet het vertrouwen dat je een heel goede *leraar* wordt als je maar deze zeven competenties beheerst.
Dat gezegd hebbende, meen ik dat je op basis van de competentieset toch beter en slechter onderwijs kunt maken. Net zoals je groepswerk beroerd en verduiveld slim kunt aanpakken, of klassikaal kunt inspireren of vervelen. Hoe wij dat in Amsterdam doen, en met welk resultaat, leg ik in een volgend bericht uit.
Scholen lanceren masterdocent
This comment has been moved here.
Hulde Conrad
Dat je deze bullshit aan de kaak stelt en onderwijskundigen als keizers zonder kleren te kijk zet.
Met veertig jaar onderwijservaring zou ik volledig ongeschikt zijn volgens de competenties die hier gevraagd zijn. Je idee is juist: leraar zijn vraagt in de eerste plaats om gedegen vakkennis (geen -kunde, -logie of -gogie); dan ‘gevoel voor leerlingen, ouders en collegae’ en vervolgens gewoon de klas in -lesgeven/-nadenken/fouten maken/fouten herstellen. Gewoon nadoen wat andere collega’s doen en nadenken over je eigen docenten is al meer dan voldoende.
Lesgeven, autorijden en zwemmen leer je in de praktijk en niet met een schriftelijke cursus.