Teletubbies delven onderspit

Niet het tasje van Tinky-Winky is een reden om de Teletubbies van de buis te halen, maar het gebrabbel van de kleurige peuterpoppen. Onderzoekers hebben aangetoond dat de taalontwikkeling van peuters gebaat is bij echte talking heads.

———————————————————————–
“De brabbelende Teletubbies helpen dreumesen niet zo goed in hun taalontwikkeling, als volwassenen dat kunnen. Dat concluderen Amerikaanse psychologen.

De teletubbies houden de gemoederen flink bezig, de laatste tijd. Naast peuters en Poolse homohaters volgen ook psychologen de verrichtingen van de vier fabelwezens met ingebouwde beeldbuizen. Po, Tinky-Winky, Dipsy en Laa-Laa verschenen in 1998 voor het eerst op de Nederlandse televisie, met de bedoeling om kinderen tot drie jaar wat bij te brengen. Maar hoe effectief zijn ze daar eigenlijk in?

Al eerder zeiden onderzoekers dat tv kijken te jonge kinderen gemakkelijk dik maakt. Nu krijgen de kleurige brabbelaars nog een tegenslag: de hersentjes van peuters steken niet veel op van de Teletubbies. Dat zeggen Amerikaanse psychologen in het tijdschrift Media Psychology.

Marina Krcmar leidde het onderzoek, waarin 48 dreumesen met een leeftijd van 15 tot 24 maanden nieuwe woordjes gingen leren. De kinderen kregen de nieuwe woordjes op verschillende manieren aangereikt, onder meer van een Teletubbies-montage. De woordjes hoorden altijd bij een voorwerp. Als de dreumesen het juiste woord aan het juiste voorwerp koppelden, was de missie geslaagd: woordje geleerd. Krcmar gebruikte alleen maar niet-bestaande nonsenswoorden die kleintjes makkelijk kunnen uitspreken, zoals ‘keeg’, ‘doot’ en ‘mope’. Zo voorkwam de psychologe verwarring met de bij dreumesen bekende woordjes. De kinderen kenden gemiddeld zo’n honderd woordjes. Volwassenen hebben een woordenschat van ongeveer twintigduizend.

De jonge proefpersoontjes kregen niet alleen de Teletubbies voorgeschoteld. De onderzoekers probeerden ook andere leermethoden. In één daarvan kwam een echt sprekend persoon voor. Die wees dan de voorwerpen aan en noemde ze herhaaldelijk bij naam. De kleintjes bleken daar het best van te leren, ze gebruikten in twee van de drie gevallen het juiste woord. Bij de Teletubbies slaagden de peuters in minder dan de helft van de gevallen.

Maar is dat een eerlijke vergelijking, echte mensen tegenover tweedimensionale fabelpraters? Krcmar vond van niet en besloot daarom de sprekende persoon tot de beeldbuis te degraderen. Helaas voor de Teletubbies: zij delfden ook hier het onderspit. De dreumesen scoorden tien procent beter als ze naar een echt mens op TV keken.

Volgens Krcmar zijn de Teletubbies slecht in kennisoverdracht omdat ze peuters niet de prikkels geven die ze helpen beter te leren. Jonge kinderen zijn gevoelig voor de gezichtsuitdrukking van volwassenen. Ze kunnen zien waar iemand naar kijkt en begrijpen zo beter waar de aandacht hoort te liggen. De Teletubbies, met hun statische gezichten, geven daarover te weinig informatie. Wat ook helpt is, dat volwassenen normaal praten – ze gebruiken soms woorden die de kinderen al kennen. Daaruit kunnen de dreumesen de context stukken beter afleiden, dan uit de haast woordloze taal die de Teletubbies hanteren.

Ronald Veldhuizen
Marina Krcmar e.a.: ‘Can toddlers learn vocabulary from television? An experimental appraoch’, Media Psychology, 28 juni 2007”

bron: Noorderlicht

1 Reactie

  1. Ach …
    ik ben ook niet slechter geworden van Paulus de Boskabouter, de Thunderbirds en de Fabeltjeskrant (als het gaat om het ontbreken van gezichtsuitdrukkingen)
    Overigens is een TT-uitzending voor de helft gevuld met 2x hetzelfde ‘echte’ filmpje.

    Dus over die paar minuten per dag TT waar m’n dochter graag naar kijkt, maak ik me niet zo’n zorgen. Ze compenseert ’t wel met de Film van Ome Willem en Lingo 🙂

Reacties zijn gesloten.