Nu BON veel bekendheid heeft gekregen liggen er twee wegen open die zouden kunnen leiden naar BON-onderwijs: binnen de bestaande organisaties of buiten hen om. Dit BLOG is gericht op mensen die de tweede weg willen bewandelen. (De eerste weg is vooral goed begaanbaar voor mensen van hoog maatschappelijk aanzien).
Bij het oprichten van een nieuwe subsidiabele school doen zich twee problemen voor: Men moet aantonen dat de nieuwe school voldoende leerlingen zal trekken alsmede dat zij iets op het gebied van didaktiek of levensbeschouwing te bieden heeft wat bestaande scholen in de buurt niet bieden. Het stichten van de Geloofsemeenschap van Le BON Dieu of de l’église de la Mauvaise Maria zou ons snel naar ons doel moeten kunnen brengen.
Een uitgebreid Sittardse Model (USM) bestaande uit een Gymnasium, een Atheneum, een HAVO, een MAVO/VMBO-theoretisch etc., die elk zelfstandig opereren maar onder eenzelfde bestuur staan heeft een aatal voordelen. Doordat onder het bestuur veel leerlingen vallen kan dat uit betaalde krachten bestaan. Dit is nodig vanwege de vele taken en verantwoordelijkheden waarmee de politiek de scholen belast heeft. Ten tweede kan men het onderwijs op de scholen zo inrichten dat tegemoet gekomen wordt aan de critici van vroegtijdige selectie.
Omdat de scholen in hoge mate zelfstandig moeten zijn zal het bestuur een faciliterende en adviserende taak krijgen. Het moet bestaan uit experts op verschillende gebieden (b.v. een triumviraat van een jurist, een organisatiedeskundige en iemand die vertrouwd is met het onderwijskundig jargon) en het moet optreden als een de scholen tegen de overheid beschermend schild.
Het in het brugjaar gekozen of toegewezen niveau hoeft niet definitief te zijn. Na het brugjaar moet een leerling minstens één stap omhoog of omlaag kunnen doen. In elke brugklas moeten 2 vakken (een alfa en een bèta-vak) op een zodanig niveau en op een zodanige manier gegeven worden dat men op grond van de resultaten die een leerling daarin behaalt in grote mate kan vaststellen of hij of zij geschikt is voor het betreffende schooltype. Zij-instromers kunnen zonodig die vakken inhalen in het tweede leerjaar.
Als voorbeeld kan men een zelfstandig Gymnasium nemen. In de brugklas geeft men dan Grieks en een inleiding in “Wiskunde en Logica”. In de tweede klas Latijn maar geen Grieks en een ander deel uit de wiskunde. Zij-instromers kunnen dan de gemiste vakken in de tweede klas inhalen.
Onder de wensen waarvoor wetswijzigigen nodig zijn vallen vanaf de brugklas de keuzemogelijkheid van theoretische en abstracte wiskunde i.p.v. de realistische wiskunde, vertalen naast of i.p.v. tekstvragen, grotere rol van de grammatica bij het leren van talen, exogene examinering als enige basis voor het eindexamencijfer maar ook exogene examinering in de loop van de 6 jaren, dus niet alleen een CSE aan het einde. Essentieel is dat de school bepaalt hoe geleerd wordt en de overheid via exogene examens bepaald of de gestelde doelen bereikt worden.
Ouders en leraren die zich in het bovenstaande kunnen vinden en willen werken aan het ontstaan van volgens de BON-opvattingen worden verzocht cotact met mij op te nemen.
Seger Weehuizen, Santa Cruz California, 27 augustus 2006
Reacties zijn gesloten.
Quo usque
Een belangrijk principieel uitgangspunt van mij is het recht van de leerwillige leerling op goed onderwijs. Voor intelligente kinderen betekent dat ook uitdagend abstract onderwijs. Daaraan mag geen afbreuk aan worden gedaan om te sparen op de kosten van probleemkinderen en “inefficiënte leerwegen” (omwegen) of vanwege ideologisch gemotiveerde experimenten met universeel toepasbaar geachte onderwijsvernieuwingen. De besparingen zijn trouwens maar schijn want het niet efficiënt gebruiken van talent kost geld. Minister Maria van der Hoeven ziet dat helaas anders. Zij wil juist meer leerlingen met gedragsproblemen in het gewone onderwijs. Quo usque Maria ……