‘Leraar kan slechte start niet goedmaken’, lees ik in de vrijdageditie van NRC/Handelsblad.
Een weinig bemoedigende boodschap voor beginnende leraren. Wie een slechte start maakt, kan dat later nauwelijks nog rechttrekken.
De relatie tussen klas en docent wordt in de eerste lessen bepaald, beweert de Utrechtse onderwijskundige Tim Mainhard in zijn promotieonderzoek.
Eigenlijk kan een leraar die in staat van oorlog met zijn klas begint, beter maar meteen opnieuw beginnen in een andere groep, zegt hij. Maar dat is op een school nu eenmaal niet zo gemakkelijk. Bovendien zou daar al snel de ronde doen door wie, waar en hoe de betreffende leraar is weggepest.
Omgekeerd geldt hetzelfde. Als een leraar goed begint, is dat voor beide partijen een zegen voor de rest van het jaar.
Zijn conclusie luidt dat het niet onverstandig is om jonge, soms nog niet afgestudeerde leraren voor de klas te zetten. Immers, door hun leeftijd kunnen ze zich beter inleven in hun leerlingen.
Deze conclusie vind ik twijfelachtig.
Natuurlijk weet iedere leraar wel dat een goede start een zegen is en dat je niet in staat van oorlog met je klassen moet verkeren. Toch lijkt me dat ook weer niet zo heel belangrijk, hoewel het wel past in de huidige relatiemaatschappij, waarin gevoelens en verhoudingen bovenmatig veel aandacht krijgen.
Maar als je als leraar met een stevig programma van eisen je klas binnenkomt en daarbij de nadruk legt op wat er zoal en in welk tempo dat in het jaar moet gebeuren, verdringt die houding al snel alle mogelijke relatieperikelen.
Bovendien vinden de meeste beginnende leraren zichzelf eigenlijk nog te jong om voor een klas te staan. Inlevingsvermogen of niet.
Ze missen een zekere mate van overwicht die op leeftijd gebaseerd is en bovendien de broodnodige bagage, waarmee ze een klas aan hun voeten kunnen krijgen.
Het blijft wel waar dat je in de eerste lessen in ieder geval de goede toon moet zetten. Dat bespaart je een hoop gedoe voor de rest van het jaar.
Toch wel jammer van de in het onderzoek gestoken energie. De uitslag was in onderwijskringen toch allang bekend. Tim had zijn tijd veel beter kunnen gebruiken, bijvoorbeeld als mannelijke leerkracht in het basisonderwijs.
Reacties zijn gesloten.
Tis toch wat!
Dit is een artikel met een hoog Tistochwat gehalte. Net zoals Hals schrijft is het beter om direct de juiste toon te treffen, en ook is dat allang onder het lerarenvolk bekend. Met die laatste constatering is het bestaansrecht van dit onderzoek ook meteen weggemaaid.
Ik ben zelf echter iemand (vind ik zelf) die het levende bewijs is dat een slechte start wel degelijk goed te maken is. Ooit begon ik op stevige voet van oorlog, maar gaandeweg wist ik vrede te stichten. Nu kan iedereen natuurlijk makkelijk roepen dat 1) er bij mij nooit sprake van oorlog is geweest of 2) ik nog steeds op voet van oorlog met mijn klassen verkeer. Dat geeft al aan wat een vervelend, ongrijpbaar borreltafelgeklets dit eigenlijk is. Ik ben het dan ook van harte eens met Hals’ slotzin.
Heel akelig is het, dat dergelijke berichtjes altijd gepaard gaan met een roep om ”meer begeleiding”. Getverdemme, nee. Er wordt in Nederland al zoveel begeleid.
Het zijn dergelijke berichten ook, die de aandacht afleiden van het kernprobleem op de lange termijn: de gruwelijke beunhazerij in het onderwijs. Of er nu gebeund wordt door hazen met een prima start of door hazen met een slechte start: beunhazen blijven het, en daar moet wat aan gebeuren.
Goed bedoeld, slecht uitgepakt
Als ik in de leescommissie van Mainhard had gezeten, had ik hem zeker de vraag willen stellen waarop zijn advies jonge leraren voor de klas te zetten precies is gebaseerd. Ik kan dat advies namelijk niet zien als consequentie van zijn onderzoeksresultaat – en dat is bij stellingen wel zo’n beetje de bedoeling.
Het onderzoeksresultaat, in de media althans geformuleerd als ‘een slechte relatie met een klas maak je zelden weer goed’ is immers niet leeftijd-afhankelijk. Zowel vijftigjarige zij-instromers als bleue beginners kunnen een slechte start maken. Of een goede. Wat daarbij de rol is van ‘inlevingsvermogen’, en wie daar dan wel over zou beschikken, heeft Mainhard helemaal niet onderzocht. Laat hem er dan ook geen adviezen aan verbinden.
Er is nog een andere reden voor die kritische vraag. Een advies om vooral leraren van het type X voor de klas te zetten moet niet gebaseerd zijn op één enkel gewenst (vermeend) gevolg. Dat is een onverantwoordelijke simplificatie van de kwaliteiten die leraren met zich moeten meebrengen om effectief te wezen. Met ‘inlevingsvermogen’ alleen komt een leraar niet ver, als die niet gepaard gaat met overwicht, vakkennis, didactische kwaliteiten en een duidelijk doel voor ogen. Wie adviseert om vooral jonkies voor de klas te zetten vanwege hun (vermeende) inlevingsvermogen, doet net alsof ze op die andere cruciale punten overeenkomen met oudere docenten. Dat lijkt me op z’n minst onbewezen, en wellicht onjuist.
De zich ‘inlevende’ jonkies doen, om goede vriendjes met de klas te blijven, misschien wel erg veel water bij de wijn als het om orde huiswerk en cijfers geven gaat. Omdat ze zich kunnen inleven in hoe fijn het was om ‘gezelligheid in de klas’, weinig huiswerk en toch goede cijfers te hebben.
Dus hoort Mainhards advies mogelijk tot de categorie ‘goed bedoeld, slecht uitgepakt’. En die categorie zit in onderwijsland al overvol.