Vragen n.a.v. de 7 voorstellen van Ad Verbrugge
Bij de vragen 5 en 7 vraag ik mij af wat voor iemand gaat adviseren resp. toezicht houden op een school. In het verleden kwamen daar alleen maar mensen voor in aanmerking die het nieuwe leren omarmden. Zal de adviseur van het landelijk bouwfonds grote werkzalen adviseren of de veel kleinere klasseleslokalen? Er zijn al scholen die op meer klassikaal onderwijs willen overgaan maar een nieuw schoolgebouw hebben dat ontworpen is voor het nieuwe leren en het gebruik van werkzalen. Zo lang de voorstanders van het nieuwe leren nog aan de macht zijn en vaak bepalen wie waar benoemd wordt lijkt het me onverstandig om het bouwfonds een adviestaak te geven. Ook het Departement van Onderwijs etc. zit vol met voorstanders van het nieuwe leren. En een door Den Haag te benoemen toezichthouder voor een school kan gemakkelijk niet-BONse ideeën hebben over een goede onderwijscultuur.
En nu voorstel 6 van Ad Verbrugge. Scholen moeten weer een platte organisatie worden. Wat moet ik mij voorstellen bij “op basis van hun vak carrière kunnen maken” voor leraren? Aan wat voor soort scholing wordt gedacht?. Docenten moeten zo goed in hun leervak opgeleid zijn dat zij veranderingen van de leerstof op eigen kracht kunnen bijbenen. Dan zou het dus om de didaktische kant moeten gaan. Maar BON vindt het meeste dat op dit moment op dat gebied gebeurt onzin.
Seger, in dit laatste stuk
Seger, in dit laatste stuk volg ik de logica (logika?) niet helemaal, maar dat ligt misschien aan mij:
"Docenten moeten zo goed in hun leervak opgeleid zijn dat zij veranderingen van de leerstof op eigen kracht kunnen bijbenen. Dan zou het dus om de didaktische kant moeten gaan. Maar BON vindt het meeste dat op dit moment op dat gebied gebeurt onzin."
Als de vakinhoud op orde is kan het best om didactiek gaan natuurlijk. Het probleem is dat in de betavakken vanaf het rekenen essentiele vakinhoud systematisch weggedefinieerd is door de vakdidactici waar invloedrijke besturen van vakverenigingen naar luisteren. Met de vakinhoud verdwijnt vervolgens ook de didactiek van het vak en ontaardt het schoolvak. We hebben gezien hoe dat is geschied bij rekenenen en wiskunde. Voor OC&W is het erg lastig om tot het inzicht en besluit te komen dat ze met wiskundejuf moeten praten en niet met cTWO, laat staan met het bestuur van de NVvW.
Of dit verschijnsel zich ook in de alpha-vakken op deze manier manifesteert weet ik niet.
schijnbare onenigheid
Met de alinea Als de …. t/m …… de NvVW ben ik het helemaal eens.
Wat ik in dit verband wilde zeggen zijn 2 dingen. En misschien geldt het eerste alleen voor eerstegraders maar ik denk van niet:
De vroegere leraar wist heel veel van het door hem te doceren vak en was bovendien redelijk intelligent. Hij wist van zijn leervak veel meer dan zijn leerlingen en stond ver boven de door hem te onderwijzen leerstof. Daardoor hoefde hij in het geval van veranderingen in de leerstof niet bijgeschoold te worden. Eventuele lacunes kon hij zelf dichten. Als voorbeeld van waar ik aan denk bij “wijzigen van de leerstof” is de overgang in de onderbouw van de Euklidische Meetkunde naar de meer algebraïsche wiskunde met verzamelingen en functies en wiskundige notatie. Niet de overgang naar de “wiskunde” van de basisvorming; niet aan de ontaarding van het vak wiskunde. En dat een leraar dan niet didaktisch zou moeten bijgeschoold worden voor een vak dat ten onrechte wiskunde wordt genoemd en nooit gegeven zou moeten mogen worden spreekt vanzelf. Maar ook die puzzeltjes moet een wiskundig geschoold iemand op eigen kracht kunnen oplossen en didaktisch verantwoord kunnen uitleggen. Maar de herscholingscursussen waaraan leraren moesten deelnemen waren vooral indoctrinatiecursussen waarin gepoogd werd een bepaalde didaktiek op te leggen.
Ten tweede: Allerlei bijscholingscursussen waar leraren door de directie naartoe werden gestuurd stonden in het verband van het nieuwe leren en veel leraren stonden daar niet op te wachten.
Goed, de leraren zouden zelf mogen beslissen wat voor bijscholing ze willen volgen. Maar ik zie niet goed wat ze zouden kunnen willen en wat dan bovendien het niveau van “zelf je vak bijhouden“ overschrijdt” Een leraar die zijn lesbevoegdheid krijgt moet in principe helemaal klaar zijn, ook om veranderingen in zijn vak zonder hulp bij te kunnen benen.
Ik ben natuurkundig ingenieur
Ik ben natuurkundig ingenieur met een oude eerstegraads lesbevoegdheid voor natuurkunde en wiskunde. Ik vraag me af wat ik voor bijscholing zou moeten krijgen als ik les zoi geven op een middelbare school. EEN VOORBEELD: De maatschappelijke belangstelling voor atoomkernveranderingen verschuift van het opwekken van kernenergie naar de gevaren van radioactieve straling. Vakoverschrijdend maar moet ik als fysicus iets van biologie weten? Er blijkt een maximaal toegestane dosis radio-activiteit per dag te bestaan. Hoe kan ik dat de leerlingen duiden? Belangrijk is de informatie van biologen dat een kapotgeschoten cel zichzelf kan herstellen of opgeruimd wordt. Dat gaat mis als een cel binnen de herstelperiode of afbraakperiode nog een voltreffer krijgt met een deeltje dat bij radio-activiteit ontstaan is. In dat geval kan de dubbel getroffen cel een kankercel worden. Dat betekent dat de kans om kanker te krijgen snel toeneemt vanaf het moment dat de kans op 2 inslagen op een cel binnen een bepaalde tijd plaats vinden, snel toeneemt dus vanaf een bepaalde sterkte van de radioactiviteit. Een kwadratisch effect gaat domineren . Je kunt ook zeggen dat je met een meetkundig polynoom te maken hebt waarbij de waarde van de coëfficiënt van het kwadraat in het gebied dat de radio-activiteit cruciaal begint te worden. Je zou bij voorbeeld naar een polynoom van de derde graad kunnen gaan. Als de functie die de kankerkans aangeeft in de omgeving van de maximale toegestane waarde sterk door coëfficiën van het kwadraat bepaald wordt, dus quasikwadratisch verloopt is de drempelwaarde veel duidelijker een drempel dan wanneer de lineaire term de hoofdrol speelt.
De docent is flink grensoverschrijdend bezig maar hoeft niets van biologie of natuurkunde te weten. Om het begrip maximale dosis duidelijk te maken moet hij wel zelfstandig zijn wiskundig instrumentarium kunnen inzetten. Maar dat wordt hij geacht te kunnen.
Het was handig geweest als je
Het was handig geweest als je een link had gegeven naar die 7 voorstellen Seger. Die 7 voorstellen aan de formateurs staan hier.
Neen! neen! neen!
In voorstel 6 wordt scholingsgeld voor de (individuele) leraren genoemd waarover elke leraar zelf mag beschikken. Maar de aandacht voor her- en bij-scholing is nauw verbonden met het doordrukken van het nieuwe leren. Heel het voorstel 6 ademt dat ook uit. Het gaat over de kermis rondom het nieuwe leren. Maar BON wil niet dat het nieuwe leren in het onderwijs dominant wordt. BON wil wel dat startende leraren met gedegen kennis hun loopbaan betreden. En dat past bij de onderwijsbevoegdheid uit de jaren zeventig van de vorige eeuw. In die tijd kreeg iemand zijn lesbevoegdheid voor zijn gehele leven. Hij werd geacht daarvoor voldoende kennis en wendbaarheid te beschikken om daarmee uit te komen. Dat accent op bijscholing suggereert ook nog eens dat leraren bij de start met minder toekunnen En dat is ook de bedoeling want daarmee kunnen de managers rechtvaardigen dat zij ook de regie van het eigenlijke lesgeven in handen nemen. Daarom zie ik voorstel 6 als een uitglijder.
BON en het regeeraccord 2012
In haar boodschap “BON gematigd positief over regeerakkoord” is BON glashelder en waarheidsgetrouw. Behalve, maar dat is subjectief, de titel. Of beter gezegd, misschien is BON wel gematigd positief over het Regeerakkoord Onderwijs 2012 en dus met de huidige coalitie voor zo ver dat onderwijs betreft, ik als lezer van de BON-boodschap ben dat niet. Ik verwacht 4 voor het onderwijs verloren jaren en hoop dat BON na Rutte II wel politiek partij kiest, zij het nadrukkelijk alleen op zaken die het onderwijs betreffen. Er waren bij deze verkiezing 2 politieke partijen die serieus geïnteresseerd waren in de boodschap van BON maar geen steun van BON kregen. Daardoor is het ook niet gelukt om de kiezer duidelijk te maken hoe belangrijk goed en veeleisend onderwijs op de lange termijn voor onze economie en welvaart is. Andere kanten van goed onderwijs zullen het grote publiek minder aanspreken maar moeten wel in een politieke campagne meegenomen worden.
Seger Weehuizen