Antilliaans Onderwijsballet: de spagaat tussen moedertaal en schooltaal, identiteit en cultuur

HET VERDRIET VAN DE ANTILLEN
De spagaat tussen moedertaal en schooltaal, identiteit en cultuur,kinderen van het Koninkrijk en kinderen van de rekening

Forum 1965

In 1965, zo’n veertig jaar geleden, was ik aanwezig op een forumdiscussie in de Kamer van Koophandel van Curaçao. Het debat ging toen over de vraag welke taal de Antillen het beste zouden kunnen kiezen ten behoeve van de ontwikkeling van de eilanden in de toekomst. Ik herinner me nog dat de Nederlander Hans Hermans, een man die in die tijd met bronzen stem de Nederlandse literatuur besprak voor Radio Curom, voor handhaving van het Nederlands was. Van de Antilliaanse forumleden brak de heer Lourens een lans voor het invoeren van het Spaans, sprak de heer Capriles-Martina zich uit voor het spreken van Papiamentu, sprak Ronny Martina goede woorden en laveerde de heer Da Costa Gómez – de bekende staatsman – behendig tussen de taalklippen door.
We zijn er die avond niet uitgekomen en hadden er geen idee van dat die vraag nog tientallen jaren op een bevredigend antwoord zou moeten wachten.

Nu er voorbereidingen worden getroffen voor het smeden van nieuwe banden tussen de verschillende delen van het Koninkrijk lijkt de noodzaak voor een passend antwoord op die vraag zich meer en meer op te dringen.

Het onderstaande is een poging dit antwoord op een constructieve manier wat dichterbij te brengen en de balans tussen verleden en toekomst in evenwicht te brengen.

Symposium 2006

Op 21 juni 2006 woonde ik het ‘Symposium Koninkrijksrelaties’ bij dat was georganiseerd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK/KR) in een conferentiezaal van Madurodam.
Het onderwerp was: ‘Toekomst voor de jeugd / Nos Futuro!’
De Antilliaanse jeugd, wel te verstaan.

Toen ik dat las flitste het even door mijn hoofd dat titels van rapporten en conferenties vaak het tegendeel suggereren van wat er aan de hand is. Zo heb je met betrekking tot de Antillen rapporten gehad met de titel ‘Konfiansa’ en ‘Met alle respect’ naar aanleiding van toestanden waar vertrouwen en respect ver te zoeken waren. Nu ook weer: ‘Toekomst voor de jeugd’. ‘Weinig toekomst dus’, dacht ik pessimistisch. Onder die ‘Toekomst’ vielen de thema’s Onderwijs en Sociale Vormingsplicht, Zelfrespect en Werk. Er was tweeënhalf uur voor uitgetrokken. Moest te doen zijn in die tijd…

Er waren zo’n 120 deelnemers, waarvan het merendeel vertegenwoordigers waren van Nederlandse Gemeenten en belangrijke instituten zoals het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden, Verkeer en Waterstaat, Justitie, Defensie, het Antillenhuis, het Arubahuis en vele andere. Ik was blij dat Waterstaat en Defensie ook waren uitgenodigd. Je weet maar nooit. Ook zag ik dat er iemand van BZK/KR was die zowel Staatkundige herstructurering als Rampenbestrijding in zijn portefeuille had, voor mijn gevoel een nogal vreemde combinatie, maar wie weet kwam het van pas. Zou hij zelf de humor ervan hebben ingezien?
Verder een aantal – voornamelijk Antilliaanse – sprekers over de reeds genoemde thema’s.

Sprekers

De heer Pechtold , toen nog in functie als minister van Antilliaanse Zaken, heette de deelnemers welkom en sprak op de – hem eigen – bedachtzame en gedecideerde wijze enkele prettige en minder prettige openingswoorden. Hij herinnerde aan het feit dat ie tijdens een reis naar Curaçao een leuk, maar lang niet makkelijk gesprek had gehad (hij trok daarbij een gezicht van ‘als jullie soms denken dat het allemaal van een leien dakje ging dan heb je het goed mis’) met een aantal mondige scholieren van het Stuyvesant College in Willemstad (beste lezer, dit is een héél andere school dan Kolegio Dodo Palm in Seru Fortuna en bepaald niet representatief voor de armere wijken) die hem vragen stelden als ‘Wat kunt u nou eigenlijk voor ons doen’? Na deze vraag keek Pechtold blijmoedig de zaal in en iedereen keek vol verwachting uit naar het antwoord van de minister. Maar er kwam niets. Maar misschien was dat de helft van het antwoord wel. Of was dat het héle antwoord?
Verder zei de minister tussen neus en lippen door dat het onderwijs in het Nederlands toch wel erg belangrijk was en dat die taal duidelijk meer kansen bood….. (dan het Papiamentu, vulle men in).
Na 10 minuten verdween hij. ‘De kamer roept’, zo riep hij verontschuldigend tegen de mensen in de zaal en zoefde jolig door de glazen deuren naar de uitgang.
Tien ministeriële minuten voor de Antillen. We mochten niet mopperen.

Vervolgens kwam er een aantal Antilliaanse sprekers aan het woord: mevrouw Samira Bakhuis over de Sociale Vormingsplicht voor Antilliaanse jongeren, daarna de heren Nicolls van Kolegio Dodo Palm op Seru Fortuna (over dropouts en het tekortschieten van de Antilliaanse Overheid die het gedurende 20 jaar had laten afweten op het gebied van handhaving van de leerplicht ), de heer Glenn Helberg , psychiater bij het Riagg Rotterdam Rijnmond en docent transculturele psychiatrie (o.a. over Antilliaanse kinderen zonder vader en wat dat voor gevolgen kon hebben voor het zelfrespect), de Nederlandse heer Baas , ondernemer te Curaçao die in zijn welgemeend enthousiasme een ‘Meesterplan’ voor Curaçao wenste en de Curaçaoenaar Rosaria, staatssecretaris van Financiën van het Antilliaanse kabinet.

Er namen naar aanleiding van de speeches opvallend weinig Nederlanders actief deel aan de door de ‘bekende Nederlandse’ Noraly Beyer geleide debatten. Ook de meneer van Rampenbestrijding hield zich vrij stil. De ambtenaren van de Ministeries en de Gemeenten zaten braaf op hun stoelen. Een wat matte en vreemde sfeer. Hoe zouden de aanwezige Antillianen zich hebben gevoeld? Echt iets voor een rapport met de titel ‘Hopi Ambiente’ ( Papiamentu voor: ‘Gezellig’).

Wat me opviel was een losse opmerking van de heer Rosaria voordat hij, na de pauze, aan zijn speech begon. Opmerkingen die gemaakt worden tussen neus en lippen vind ik vaak het belangrijkste. Rosaria reageerde duidelijk op de toespeling die minister Pechtold had gemaakt op het – kennelijk tekortschietende – gebruik van het Nederlands in het Onderwijs op de Antillen toen hij, Rosaria dus, wat geïrriteerd zei: ‘Onze moedertaal is het Papiamentu’.
Zo, die zat! Jammer dat Pechtold al een uur weg was.

Ik vond de opmerking van Rosaria belangrijk vanwege de verborgen lading en mogelijke draagwijdte ervan. Ik merkte naar aanleiding van zijn opmerking op dat ik het een vreemde zaak vond dat er bij de Nederlandse Kamerdelegaties die op werkbezoek naar de Antillen afreizen nooit een Nederlander, een witte autochtoon bedoel ik, was die Papiamentu sprak of ook maar een poging daartoe ondernam, terwijl de moedertaal van de Antillianen toch een wezenlijk element is van identiteit en cultuur en een weg naar het hart van de mensen. Allen waren met stomheid geslagen, ook de meneer van de Rampenbestrijding. Daar hadden ze nog nóóit bij stilgestaan. Maar de heer Helberg steunde me in de strekking van mijn interventie. Op dat moment was de hulp van een psychiater mij meer dan welkom. Op mijn eerdere suggestie dat de Tweede Kamer – voor een beter begrip van de Antillen en de Antillianen – wel een kleine ‘Inburgeringscursus Antillen’ zou kunnen gebruiken schokgolfde er een korte, maar niettemin onstuitbare lach door de gelederen van de aanwezige ambtenaren van BZK/KR. Ja, ja, ze zouden je zien aankomen, daar in de Tweede Kamer! Het idee! Typisch een geval voor Helberg!

Met in mijn achterhoofd de opmerkingen van de heren Pechtold en Rosaria lijkt me dit een geschikt moment om het over de rol van het Papiamentu te hebben.

Papiamentu: een prachttaal en een krachtig symbool van nationale identiteit!

Dit kopje is, helaas, niet volledig en zou eerlijkheidshalve moeten luiden: ‘Papiamentu: een prachttaal, maar je komt er niet ver mee….’
Immers, het Papiamentu wordt maar gesproken door een handjevol mensen, zo’n kwart miljoen, en opent geen perspectieven buiten het kleine gebied waar de taal wordt gesproken.
Toch is het de eenheidstaal en de moedertaal van de overgrote meerderheid van de bevolking van de Benedenwinden en als zodanig speelt het Papiamentu een overweldigende rol. Het is alleen de vraag tot op welk niveau het die rol moet blijven spelen. Want de deur naar de grote wereld kan alleen maar worden ontsloten als er, in het geval van de Antillen, een Engelse, Spaanse of Nederlandse sleutel op past.

De moedertaal is de taal van het hart. Daar is geen speld tussen te krijgen. De moedertaal is de taal waarin je als kind leert je gedachten en gevoelens met betrekking tot jezelf en de wereld te verwoorden. En hoe beter kinderen hun moedertaal beheersen hoe beter ze later in staat zijn andere, ‘vreemde’ talen te leren. Het is daarom van het allergrootste belang dat kinderen op school hun moedertaal ontwikkelen en leren waarderen als het middel waarmee ze op vele, zoniet op alle maatschappelijke gebieden met elkaar kunnen omgaan. Maar het is ook zaak om de kinderen al vroeg en op een tactvolle manier te laten inzien dat zij, als ze verder willen studeren en de grote wereld willen gaan verkennen, op den duur zullen moeten leren zich van nog een ander taalmiddel te bedienen. Op welk moment dat moet gebeuren en welke taal ze hiervoor moeten kiezen is het dilemma waarin de Antillen onophoudelijk verkeren. En die keuze is zowel rationeel als emotioneel, kortom: politiek.

We willen bij Nederland blijven

Een referendum onder de Antilliaanse bevolking heeft duidelijk uitgewezen dat de meerderheid van de bevolking op de verschillende eilanden, althans voorlopig, een band met Nederland wil houden en binnen het Koninkrijk wil blijven. Aan die keuze liggen motieven ten grondslag die we moeilijk kunnen achterhalen. Misschien is een van die motieven wel de angst om, in geval van totale onafhankelijkheid, overgeleverd te zijn aan krachten die een ongewenste en nadelige invloed zouden kunnen gaan uitoefenen op de toekomst van de eilanden.
Het is heel goed mogelijk dat de keuze van de bevolking anders zou uitvallen als ditzelfde referendum zou worden gehouden over 50 of 75 jaar. Misschien hebben de Antillen en Aruba het Koninkrijk c.q. de Republiek Nederland dan niet meer nodig. Misschien is tegen die tijd de economische situatie op de Antillen dan in positieve zin veranderd en het ontwikkelingspeil van de Antilliaanse bevolking zodanig gestegen, dat men de op dát ogenblik juiste politieke keuzes kan maken.

Een van de instrumenten die een positieve ontwikkeling mogelijk moeten maken is een goede beheersing van een tweede of derde taal die de mensen in staat zal stellen zich de kennis eigen te maken die nodig is om hun weg in de grote wereld te vinden. En die taal kan over 50 jaar best eens een andere zijn dan de taal waarvoor nu om strategische redenen wordt gekozen.

De geschiedenis blijft zich herhalen

In juni 1996 stelde de ‘Task Force Antilliaanse jongeren’ – een officieel en gezamenlijk Nederlands-Antilliaans-Arubaans initiatief – ondermeer het volgende vast:
‘een groeiend aantal jongeren heeft geen toekomstperspectief als gevolg van onvoldoende opvoedingsbekwaamheid van de ouders, een leef- en woonsituatie die niet bevorderlijk is voor een in sociaal en lichamelijk opzicht gezond leefklimaat, een onderwijssysteem dat de jongeren onvoldoende vaardigheden leert, waardoor zij geen plaats kunnen krijgen in de beperkte arbeidsmarkt en een jeugdhulpverlening die niet in staat is om de jongeren met problemen adequate hulp te bieden’.

Als we de heer Nicolls en mevrouw Bakhuis (zie boven) moeten geloven – en waarom zouden we niet? – dan is er aan die situatie tot op heden nog niet veel veranderd. Alle hoop is gevestigd op…. Ja, waarop? Op de sociale vormingsplicht? Op een veranderende houding van de Antilliaanse politici? Op het Antilliaanse Deltaplan? En wie zijn er zoal verantwoordelijk voor de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden in het verleden, zich voltrekken in het heden en zichtbaar zullen worden in de toekomst?

Het verdriet van de Antillen

Vanuit Curaçao wordt er nog steeds graag met de beschuldigende vinger naar Nederland gewezen vanwege het feit dat de Nederlanders de ‘scheppers’ zijn (ik bedoel dit niet spottend) van de Curaçaose bevolking die immers voor het overgrote deel een produkt is van de vroegere slavenhandel. Die beschuldigende vinger oogt een beetje flauw, maar valt wel te begrijpen. Hoewel die beschuldigende vinger de nodige olie produceert om het onderhandelen met Nederland wat minder stroef te maken, is het in wezen natuurlijk volstrekte flauwekul om de Nederlanders van tegenwoordig zich nog schuldig te laten voelen over de wandaden van hun voorouders. Het is daarom vreemd dat een man van verdienste als de Curaçaos-Surinaamse schrijver Frank Martinus Arion Nederland graag 6 miljard schadevergoeding zou willen laten betalen als compensatie voor het aangedane leed. Frank Martinus weet maar al te goed dat de Afrikaanse dwangarbeiders, de ‘slaven’ dus, indertijd zijn verhandeld door de Afrikaanse elite die hun eigen en andermans onderdanen via razzia’s of anderszins roofden in de naburige Afrikaanse landen en verkochten aan de Portugezen, Fransen, Nederlanders etc. Dus als Frank Martinus een rekening wil indienen, laat hij dan eerst even langsgaan bij de presidenten van Afrikaanse landen als Gambia, Ivoorkust, Gabon, Nigeria, Congo, Angola e.a. En dat zou natuurlijk absurd zijn.
Er is echter één ding waar Nederland zich wèl schuldig om kan voelen: de onverschilligheid waarmee het zich in het verleden om het lot van de Antilliaanse bevolking heeft ‘bekommerd’. Die bevolking is eeuwenlang domweg aan zijn lot overgelaten en de Nederlanders hebben zich zelfs niet de moeite getroost om alle mensen vanaf het begin Nederlands te leren, waardoor nu iedereen Papiamentu spreekt, een mooie Creools- Romaanse taal, dat wel, maar toch, een taal waar je, zoals we weten, niet ver mee komt in de wereld. De Engelsen en de Spanjaarden hebben er tenminste nog – bedoeld of onbedoeld – voor gezorgd dat de mensen van Trinidad en Cuba goed Spaans en Engels leerden spreken.

Het zou dan ook niet meer dan billijk zijn als Nederland zich alle moeite zou getroosten om het onderwijs op de verschillende eilanden op een zodanig niveau te brengen en te houden dat de bevolking een acceptabel toekomstperspectief krijgt en dat de eilanden wellicht ooit helemaal zelfstandig kunnen worden. En misschien moet dat in de toekomst wel via een heel andere taal dan het Nederlands!

Het spreekt vanzelf dat de Antilliaanse overheid in dit opzicht een even grote, zo niet veel grotere verantwoordelijkheid draagt als de Nederlandse. Autonomie oblige! (autonomie schept verplichtingen!).

Antilliaanse Taalpolitiek: het Nederlandse Parlement over dit onderwerp in het verleden

Naar de mening van de heer Pourier, voormalig minister-president van de Antillen ‘is er op de Antillen meer affectie voor Nederland dan andersom’ .
Dat zou best eens kunnen. Want wat weet de Nederlandse bevolking nu van de Antillen? Dat je er wel aardig op vakantie kan? Dat er jonge Curaçaose Nederlanders zijn die steden als den Helder, Dordrecht en Rotterdam erg veel last bezorgen? Dat er op Curaçao een politicus is die vanuit de gevangenis politiek mee wilde blijven draaien in de Staten van Curaçao? Dat Curaçao in het licht van de verhalen à la Frits Bolkestein en Jacob Gelt Dekker hard op weg is een goedlopend filiaal van Colombia te worden? Daar houdt het wel zo’n beetje mee op, denk ik. Voor het overige weet de Nederlandse bevolking weinig van wat zich op de eilanden afspeelt. Dat de Antillianen die Nederlandse onwetendheid (het is namelijk niet eens onverschilligheid) haarfijn aanvoelen blijkt wel uit een enquête die in 1998 door Verton en Oostindië is gehouden en waarin o.a. aan de bevolking van de vijf eilanden werd gevraagd wat hun oordeel was over ‘Nederlands begrip voor de lokale cultuur’. De uitslag van de enquête was te voorspellen: een ruime meerderheid vond dat er geen begrip was.

En de leden van de Tweede Kamer, wat weten die van de Antillen? Een goeie vraag. Niet héél erg veel, vrees ik.
Ondanks dat zijn er in het verleden door Nederlandse parlementsleden heel verstandige woorden gesproken over de taalpolitiek die ten aanzien van de Antillen gevoerd zou moeten worden. Vóór 1990 kon je leden van het Nederlandse parlement horen zeggen dat het niet verstandig zou zijn om de Antillen het Nederlands op te dringen en dat er meer ruimte moest komen voor het Papiamentu en eventueel Engels of Spaans. Minister de Gaay Fortman liet zich bijvoorbeeld in 1976 als volgt (in wat hobbelig Nederlands) uit: ‘tot welke taal men zal moeten overgaan, moeten de Antillen zelf beslissen. Het is duidelijk dat de Bovenwinden, die in een grotendeels Engelstalig gebied liggen beslist niet van het Engels af moeten gaan. Voor de Benedenwinden is er een keuze. Papiaments kan het niet zijn, want ieder land heeft een taal nodig die de poort naar de wereld ontsluit. Welnu, het Papiamento doet dit niet. Men zal dus moeten kiezen tussen Spaans en Engels. Men zal dat daar zelf moeten uitmaken. Er zijn voor beide goede argumenten aan te voeren’.
En kamerlid Molleman in 1978: ‘Ook om efficiëncy-redenen zou het geweldig zijn als op korte termijn het Papiamento en het Engels werden ingevoerd als voertalen’.

En wie zou dat betalen? Het antwoord lag besloten in een nota uit 1978 (Tweede Kamer, 1978-1979, 15300, IV no 9): ‘Een verzoek tot medefinanciering door Nederland bij de omschakeling naar een meer geëigende voertaal in het Antilliaanse onderwijs werd tot op heden niet ontvangen. Nederland zal zich zeker niet bij voorbaat negatief opstellen, wanneer een dergelijk financieringsvoorstel wordt voorgelegd’.

Je zou zeggen toch zeggen dat de Antillen de bal toen alleen maar hoefden in te koppen!

Dilemma

Maar wat te doen als er op de Antillen c.q. Curaçao zelf al zoveel verschillende opvattingen zijn over welke taal het grootste toekomstperspectief biedt?

Stanley Brown, de ontwapenende Antilliaanse Don Quichotte die in 1969 samen met Papa Godett (de Antilliaanse leider van de opstand), Cola Debrot (de blanke intellectuele schrijver-gouverneur en vertegenwoordiger van het establishment) en Amador Nita (de Antilliaanse ideoloog) als overwinnaar van de blanke elite poseerde voor het bordes van Fort Amsterdam, vindt dat Curaçao een provincie van Nederland moet worden. Dan ben je gelijk van het gelazer af en is de zaak geregeld, vindt Stanley. Doe je dat niet dan leef je net als de meeste Antillianen –om een Browniaanse metafoor te gebruiken – ‘met je kont naar de toekomst en je kop naar het verleden’.
Ja, dat vindt Stanley naar analogie van de Franse eilanden. De Franse eilanden zijn indertijd bij de dekolonisatie echte departementen van Frankrijk geworden en de Franse Caraïbische eilanden hadden bovendien nog het bijkomend voordeel dat hún Creoolse taal een afgeleide is van het Frans; dus het Frans van Frankrijk was allesbehalve een vreemde taal voor de bevolking, terwijl dat op de Antillen mutatis mutandis wèl het geval is. Men spreekt daar nu eenmaal Papiamentu en het Nederlands is een hele vreemde taal die om de donder niet makkelijk is en waar de Antillianen van tegenwoordig niet zo’n voeling meer mee hebben. De tijden dat men het allemaal zo goed sprak als Debrot, Da Costa Gomez, Jesurun, Eman, Evertsz, Rozendal, Comenencia, de Haseth, Joubert en tientallen anderen zijn (bijna) definitief voorbij. Het ziet er echter naar uit dat men het voorlopig met het Nederlands zal moeten blijven doen. Maar dat hoeft niet te betekenen dat de eilanders gedoemd zijn om ‘met hun kont naar de toekomst’ te leven.

Ronald Statia, voormalig directeur van het Rooms Katholiek Centraal Schoolbestuur, gedurende 40 jaar gepokt en gemazeld in het onderwijs, heeft in een interview uit juni 2005 eens gezegd dat het Papiamentu een belangrijke plaats moet hebben in het onderwijs maar dat er daarnaast meer tijd besteed zou moeten worden aan het aanleren van het Nederlands. Hij was voor tweetalig onderwijs. Eigenlijk vindt ie dat er overgeschakeld zou moeten worden naar Spaans of Engels , maar kiest uit praktische overwegingen (studiebeurzen en zo) voor het Nederlands. Het duivelse dilemma!
Frank Martinus Arion heeft in arren moede zijn eigen lagere school opgericht waar hij zijn ideeën kwijt kan. Er wordt daar lesgegeven in het Papiamentu en het Nederlands wordt daar als tweede taal geleerd. Maar zijn leerlingen stromen niet door naar Havo/VWO zoals hij zich liet ontvallen in een uitzending van het programma ‘Tambú’ van de NPS.

Visie op de toekomst

Het lijkt voor de hand te liggen dat de Antillen in de verre toekomst gericht zullen zijn op het Caraïbisch gebied en op de grote continenten Noord- en Zuid-Amerika. Niemand kan dit voorspellen. Maar het is een educated guess dat het Nederlands tegen die tijd geen rol meer zal spelen, evenmin als nu in Indonesië (het voormalige ‘Nederlands Indië’) en zal zijn vervangen door het Engels of het Spaans.
In de overgangsperiode zou het mijns inziens verstandig zijn om het Papiamentu als taal van instructie in het funderend onderwijs zo goed mogelijk te blijven hanteren en daarnaast zowel het Nederlands als het Engels als tweede talen zo sterk te ontwikkelen, dat er op een gegeven moment een verstandige keus gemaakt kan worden tussen Nederlands en Engels als definitieve ontwikkelings- en onderwijstaal.
Het is daarbij van het grootste belang om voor het onderwijs in de talen goed getrainde moedertaalsprekers aan te trekken, zodat de leerlingen een zo groot mogelijk profijt uit de lessen kunnen trekken. Het is onverstandig om kinderen te confronteren met onderwijzers die de talen zelf niet goed beheersen. Dat geldt natuurlijk ook voor het Papiamentu dat vaak door moedertaalsprekers slordig wordt gesproken .

De kinderen verdienen het dat hun leraren met de grootste zorg worden geselecteerd (de zwakste kinderen hebben recht op de beste onderwijzers en leraren). Het is niet zonder meer waar dat alle moedertaalsprekers goed genoeg zijn om hun taal als tweede taal op anderen over te brengen, ook al hebben ze die taal gestudeerd. Het onderwijs in een tweede taal is een apart vak en onderwijzers en leraren moeten hiervoor speciaal zijn opgeleid. Universiteiten hebben hiervoor uitstekende programma’s ontwikkeld die op scholen worden toegepast.

Zo hebben veel Internationale scholen een uitgebreid en zeer gedetailleerd programma ontwikkeld voor ESL (English as a Second Language), zowel voor het funderend onderwijs als de middelbare school. Een school in Wenen – een stad met grote internationale instellingen – heeft leerlingen van zeer veel nationaliteiten die allemaal moeten worden ingepast in het Engelse onderwijs. Er is daar een apart ESL Department, d.w.z. een talensectie voor het geven van Engels als tweede taal (English as a second language). Alle taalleraren zijn native speakers. Voor het Engels als tweede taal is niet alleen theoretisch maar ook praktisch veel didactisch materiaal ontwikkeld; het wiel hoeft dus bepaald niet te worden uitgevonden.

Ook Nederlanders die Nederlands als tweede taal (NT2) onderwijzen moeten speciaal hiervoor zijn opgeleid. Beunhazerij moet te allen tijde worden voorkomen. Ook voor NT2 zijn programma’s ontwikkeld op de Universiteit.

Op de Middelbare school kan men denken aan tweetalig onderwijs, waarbij sommige vakken door native speakers in het Engels worden gegeven en andere in het Nederlands. Over de wijze van examineren zouden mogelijk aparte afspraken kunnen worden gemaakt met het Ministerie van Onderwijs in Nederland. Als vooral maar niet dat Nederlandse Centraal Schriftelijk Eindexamen als eeuwig zwaard van Damocles boven de Antilliaanse kinderhoofden wordt gehouden! Ik pleit voor een bona fide onderwijskundige Antillenroute, een route met valide, maar aan de Antilliaanse situatie aangepaste criteria die vooral bemoedigend in plaats van óntmoedigend werken.

Doorstuderen in het Engels kan ook in Nederland op het HBO (Hoger Beroeps Onderwijs) en aan de Universiteiten. Bovendien bieden de Universiteiten in het buitenland mogelijkheden genoeg. En de UNA (Universiteit van de Nederlandse Antillen) kan in dit alles ook een katalyserende rol spelen.

Voor alle duidelijkheid: de grote vraag is dus of aan Antilliaanse leerlingen in het Middelbaar Onderwijs op de Antillen dezelfde eisen voor het Nederlands mogen worden gesteld als aan Nederlandse leerlingen. Mij dunkt van niet. Ik denk dat het accent bij de Antilliaanse leerling vooral moet worden gelegd op de taal als communicatiemiddel en op het gewone, zo correct mogelijke taalgebruik, d.w.z. dat er geen nodeloze en tijdrovende accenten gelegd moeten worden op allerlei theoretische regeltjes. Er zou een zekere mate van ‘grammaticale tolerantie’ moeten heersen. Antilliaanse leerlingen zouden als regel ook niet moeten worden ‘lastiggevallen’ met bellettrie; en als er al van literatuur sprake moet zijn, dan graag literatuur van de laatste 50 jaar die goed te begrijpen valt, in goed standaard Nederlands is geschreven en waar je in de praktijk wat aan hebt. Als men toch aan ‘hogere’ taal wil doen, dan zou men eraan kunnen denken hiervoor aparte klassen in te richten. Maar de doorsnee Antilliaanse leerling heeft zijn handen al vol aan het aanleren van de gewone taal. Het kan niet genoeg benadrukt worden dat Nederlands een zeer moeilijke taal is die in niets op het Papiamentu lijkt. Die paar Nederlandse woorden die zijn opgenomen in het Papiamentu zijn te verwaarlozen. Het blijkt uit de praktijk dat de Antilliaanse leerlingen op de Middelbare School over het algemeen nogal wat moeite hebben met het Nederlands, vooral met teksten en opdrachten waarbij je veel moet lezen voordat je de vragen kunt beantwoorden.

Men zal zich ook dienen te beraden over het al of niet handhaven van vakken en het invoeren van nieuwe vakken die meer perspectief bieden. Het heeft bijvoorbeeld weinig zin om het Frans te handhaven op de Middelbare school in de Antillen . Het Frans heeft zijn tijd gehad, hoe erg de Fransen dat ook vinden; als wereldtaal heeft het afgedaan. En van de Franse Caraïbische eilanden en Haïti zullen de Antillianen het niet moeten hebben. Het Engels wint het van de andere talen, ook van het Spaans, een taal die uiteindelijk ook maar in een beperkt gebied wordt gesproken, zij het in een ‘groot beperkt gebied’. Maar biedt Spaans nu zoveel mogelijkheden? In welk land moet de Antilliaan met zijn kennis van het Spaans werk gaan zoeken? In Venezuela? In Colombia? In Santo Domingo?
Het Spaans kan en moet natuurlijk wél worden gehandhaafd als vak op de middelbare school in plaats van het Frans. Dat lijkt me logisch en wenselijk gezien de nabijheid van Zuid-Amerika en de talloze Zuid-Amerikanen die de Antillen bezoeken.

Naast dit alles zou er op de Middelbare School aandacht moeten blijven bestaan voor het Papiamentu voor zover dit zinvol is en er voldoende lesmateriaal en goede literatuur in het Papiamentu voorhanden is. We wachten nog steeds op het moment dat Frank Martinus zijn eerste roman in het Papiamentu schrijft. Guillermo Rosario is hem al voorgegaan. En voorlopig heeft Guillermo de mooiste titel bedacht voor een van zijn romans: ‘E raís ku no ke muri’ (de wortel die niet dood wil gaan). Daar kan geen ‘Dubbelspel’ tegenop.

De staatkundige en andere betrekkingen tussen Nederland en de Antillen worden in 2007/08 op de helling gezet. Maar dat soort betrekkingen is niet alles. Het ogenblik is evenzeer aangebroken om rationeel en emotioneel verantwoorde lijnen uit te zetten o.a. voor de toekomstige inrichting van het onderwijs. In nauwe samenwerking met Nederland. De Nederlanders zijn niks te beroerd om zich volledig in te zetten, dat blijkt wel uit de – voor het eerst in de geschiedenis in het Papiamentu vertaalde – troonrede van 2006. De moderne Nederlander heet geen Peter Stuyvesant en staat met beide benen op de grond, iets wat Stuyvesant niet kon .

Maar laat vooral de Antillianen zèlf de lijnen uitzetten voor een nieuw soort praktijkgericht onderwijs; het heeft geen zin om de inrichting van het Antilliaanse onderwijs klakkeloos te laten invullen door Nederland. Het lager beroepsonderwijs en het middelbaar onderwijs in Nederland zijn, ‘met alle respect’, geen voorbeelden die de schoonheidsprijs verdienen. En het heeft zeker geen zin om jaren later onderwijsmodellen op de Antillen de importeren die in Nederland al een zachte dood gestorven zijn of bezig zijn de laatste adem uit te blazen.

Naschrift voor Curaçao
Het Rooms Katholiek Centraal Schoolbestuur op Curaçao heeft besloten om in het schooljaar 2008/09 op haar 29 basisscholen vanaf groep drie (de ‘oude’ eerste klas) op een gedoseerde en tweetalige wijze het Nederlands als taal van instructie in te voeren. Reden: onvoldoende of helemaal niet aanwezig lesmateriaal in het Papiamentu.

De praktijk heeft de theorie weer eens ingehaald en de arme leerkrachten hebben voor de zoveelste maal weer eens jarenlang een kar moeten trekken met een paard dat achter de wagen was gespannen. Slachtoffer van het gebrek aan visie van de beleidsmakers die nergens last van hebben. Immers, zíj staan niet voor de klas!

In de praktijk gaf men trouwens vanaf groep drie (t/m groep 8) toch al les in het Nederlands bij gebrek aan materiaal in de landstaal.

Het besluit van het RKCS is toe te juichen: het stelt haar tenminste in staat aan een schizofrene situatie te ontsnappen.

Het eigenlijke probleem is hiermee echter niet opgelost en het verdriet van Curaçao op dit punt zal nog wel even blijven voortduren.

Dieptreurig.

Fred de Haas, Wassenaar, Nederland

11 Reacties

  1. Opmerkelijke mening
    U zegt: Voor alle duidelijkheid: de grote vraag is dus of aan Antilliaanse leerlingen in het Middelbaar Onderwijs op de Antillen dezelfde eisen voor het Nederlands mogen worden gesteld als aan Nederlandse leerlingen. Mij dunkt van niet. Ik denk dat het accent bij de Antilliaanse leerling vooral moet worden gelegd op de taal als communicatiemiddel en op het gewone, zo correct mogelijke taalgebruik, d.w.z. dat er geen nodeloze en tijdrovende accenten gelegd moeten worden op allerlei theoretische regeltjes. Er zou een zekere mate van ‘grammaticale tolerantie’ moeten heersen.

    Wie moet er dan tolerant zijn? De leraar op de Antillen? Het eindexamen (een speciaal examen voor de Antillen), de corrector (ik reken dat maar niet aan, want ik ben tolerant), de opleiding waar de leerling later in Nederland gaat studeren?

    Ik weet niet of dat wijsheid is. Ik wil alleen wel de in mijn ogen onontkoombare consequentie daarvan benoemen. Als Antiliaanse kinderen later in het Nederlands willen gaan studeren of werken, dan zal daar niet opnieuw rekening gehouden moeten worden met hun zwakkere beheersing van het Nederlands. Argumenten van “ze kunnen er niets aan doen” zijn volslagen irrelevant. Ik kan er niets aan doen dat ik geen Spaans spreek. Als ik in een Spaanstalige omgeving een baan van mijn niveau wil hebben, dan is het mijn taak die taal op voldoende niveau te beheersen. Dat me dat nooit meer zal lukken, is een gegeven, is mijn “lot”, niet de schuld of de verantwoordelijkheid van anderen. Het is simpelweg een component van wie en wat ik ben. Tegenover slecht Spaans staat, ik noem maar wat, een redelijk stabiele persoonlijkheid. Iedereen kan met zijn talenten en kansen er voor zichzelf en zijn naasten het beste van maken. Naast het nadeel van geboren zijn op de Antillen (zwak in Nederlands) zijn er ongetwijfeld vele voordelen. Het kan niet zo zijn dan er geshopped wordt in wat een land te bieden heeft. Niet in Nederland en niet op de Antillen.
    Doen we dan anders, houden we rekening met de omstandigheden van elk individu, dan creëren we een enorm complexe wereld die ook nog eens luiheid in de hand werkt.

    Een wat verre vergelijking misschien. Maar studenten die na afloop van een toets bij mij komen met de vraag naar extra punten voor een of andere opgave komt ik graag tegemoet. Als ik te streng ben geweest, of een antwoord ten onrechte fout heb gerekend, dan wordt dat ruimhartig gecorrigeerd. Er is slechts één voorwaarde: daar waar ik wellicht wat te soepel was, kijk ik er ook nog een keertje na, wordt het zonodig ook gecorrigeerd. Ik heb nooit problemen met studenten over toetsresultaten.

    Eigenlijk denk ik dat er helemaal geen spagaat is. Eigenlijk denk ik dat er voor iedereen overal spagaten zijn. Het focussen op één spagaat geeft een gekleurd beeld. Het focussen op alle spagaten geeft een troebel beeld.

    • Antilliaans Onderwijsballet / opmerkelijke mening

      U stelt:

      Als ik in een Spaanstalige omgeving een baan van mijn niveau wil hebben, dan is het mijn taak die taal op voldoende niveau te beheersen. Dat me dat nooit meer zal lukken, is een gegeven, is mijn “lot”, niet de schuld of de verantwoordelijkheid van anderen. Het is simpelweg een component van wie en wat ik ben. Tegenover slecht Spaans staat, ik noem maar wat, een redelijk stabiele persoonlijkheid. Iedereen kan met zijn talenten en kansen er voor zichzelf en zijn naasten het beste van maken.

      U gaat er van uit dat u al een baan heeft. Het is voor het Antilliaanse kind echter nog maar de vraag of hij/zij via het Nederlands zo’n baan kan krijgen.
      Bovendien, als u in het Spaans op dezelfde manier wilt functioneren als in het Nederlands, zal dat voor u niet zo moeilijk zijn omdat u ongetwijfeld in een omgeving terecht zult komen waar de voertaal Spaans is. Vergeet niet dat het Papiamentu als huistaal door 80% van de bevolking wordt gesproken en dat het Nederlands, na het Engels en het Spaans, op de laatste plaats komt (gesproken door ± 5% van de bevolking thuis).

      Wat de tolerantie betreft: je kan denken aan examens die voornamelijk gericht zijn op het toetsen van communicatieve vaardigheidheden (in woord en geschrift). Grammatica, stijl, hoge literatuur en andere (voor ons belangrijke) zaken hoeven minder aandacht te krijgen.

      Uw toevoeging betreffende de stabiele persoonlijkheid begrijp ik wel, maar ik denk dat dat voor een ICT-er anders kan liggen dan voor een politieagent. Ook is het zo dat een Antilliaans kind per definitie erg onzeker kan worden als het vanaf z’n vierde jaar moet functioneren in een taal die niet thuis wordt gesproken. Daar word je onzeker van.

      EN, last but not least: alleen de allerbeste leraren zouden op de Antillen les mogen geven in het Nederlands.

      • Je kunt niet wat je niet kan
        Als slechts 5% van de kinderen thuis Nederlands spreekt, en als het niet lukt om de taalvaardigheid voor het Nederlands tot voldoende niveau te verhogen, dan is de consequentie dat het onmogelijk is dat dat kind later in Nederland een hogere opleiding volgt.

        Bij de keuze voor een onderwijstaal op de Antillen moet simpelweg met die consequentie rekening gehouden worden. Elke keuze heeft voor- en nadelen. Het is niet anders.
        Ik wil niet geopereerd worden door een arts die eigenlijk de opleiding niet kon volgen, maar vanwege de gewenste tolerantie toch zijn diploma krijgt. Ik wil niet gevlogen worden door een piloot die het Engels onvoldoende beheerst, ik koop geen brood van een bakker die de oven op 180 graden Fahrenheit zet.

        Je kunt niet, wat je niet kunt. Op papier zeggen dat je het wel kunt, verandert niets aan die onkunde, maar heeft duizend en een andere enorme en vervelende consequenties. Zowel voor de persoon in kwestie als voor de maatschappij als geheel. Daar is letterlijk niemand bij gediend. Nou, wellicht is er een uitzondering: de onderwijsinstelling die diploma’s uitgeeft die feitelijk onder niveau zijn. Die heeft er wellicht belang bij.

    • Gebrekkige taalbeheersing faalfactor bij studie in Nederland
      Al sinds 1980 heb ik aan de HEAO waar ik werk, aan Antilliaanse studenten lesgegeven; de laatste vijf jaar ben ik ze vooral tegengekomen in de opleidingen Accountancy en Fiscale Economie. Cijfermateriaal heb ik er niet over bijgehouden, maar mijn beeld is dat veruit de meeste Antilliaanse studenten veel meer moeite hebben met de studie dan hun autochtone Nederlandse medestudenten. Er zijn er velen die het uiteindelijk niet redden.

      Een van de grote faalfactoren (let op: ik zeg niet ‘de enige’!) is de doorgaans zeer gebrekkige beheersing van het Nederlands. Ik vermoed dat deze studenten meer moeite hebben om de lessen en het schriftelijk studiemateriaal te volgen; ik weet uit eigen waarneming dat ze vrijwel zonder uitzondering gebrekkig Nederlands schrijven en spreken. Dit leidt tot tentamens en werkstukken met gemiddeld genomen (nog) veel meer taalfouten en, erger nog, oppervlakkige, kromme of niet te volgen redeneringen en beweringen dan die van hun Nederlandse medestudenten.

      Nu is er één ding waartoe ik als docent niet bereid ben: binnen een en dezelfde opleiding voor verschillende categorieën studenten verschillende maatstaven aanleggen. Per slot van rekening geven wij geen diploma’s af met de vermelding ‘Alleen geldig op de Nederlandse Antillen en in Aruba’.

      Lagere eisen stellen aan de taalbeheersing van Antilliaanse scholieren (‘grammaticale tolerantie’), bewijst diegenen onder hen die in Nederland willen komen studeren, een bijzonder slechte dienst. Welke onderwijstaal de Antillen ook zullen kiezen (en daar blijf ik graag buiten), die taal zal door de Antilliaanse scholieren op ‘near-native’ niveau beheerst moeten worden, willen ze succesvol verder kunnen studeren.

      • Antilliaans Onderwijsballet/reacties
        Ik vind jullie reacties zeer waardevol. Mag ik ze doorsturen naar een forum op de Antillen?

        Fred de Haas

        • Dit is een open forum
          Ga je gang, Fred: dit is een open forum. Als je een linkje stuurt naar je ‘doel-forum’, kan iedereen dit gewoon lezen.

        • Ervaring
          Ik heb zelf mijn afstudeerstage/-onderzoek op Curacao gedaan (aan een VO-school) en verbleef gedurende die tijd bij een Nederlands gastgezin. Met collega-docenten, leerlingen en ook met de ouders en kinderen uit dat gastgezin veel gesproken over deze kwestie (ook toen al: 1994).
          Aandacht voor het anders-zijn van de Antillen was er in mijn vak (geschiedenis) in ieder geval wel: naast de “Nederlandse” methode gebruikten we ook een ter plaatse gedrukt “geschiedenisboek van de Antillen”.
          Veel argumenten in deze discussie gingen in die tijd ook al over tafel. Maar uiteindelijk wist één van de kinderen uit “mijn” gastgezin de vraag tot een kernpunt te reduceren: wil ik in Nederland of in de VS gaan studeren? Zolang de Antillen zich richten op een vervolgtraject in NL zal de beheersing van die taal een vereiste moeten zijn. Wanneer het Papiaments de rol van het Nederlands overneemt, ontneem je havo- en vwo leerlingen de mogelijkheid in NL met succes een studie af te ronden.
          Het is voor te stellen dat het Nederlands als taal voor een vervolgopleiding wordt losgelaten – omdat de AVO-structuur wordt vervangen door een schoolstructuur die zich richt op het geografisch dichterbij gelegen Amerikaanse vervolgonderwijs. Maar ook in dat geval zal het belang van het Engels (wat ook niet aan de keukentafel in de kunuku wordt gesproken) net zo zwaar als het Papiaments dienen te wegen (zo niet zwaarder). Anders scheep je de havo-en vwo leerlingen nog steeds met een enorme blokkade op.
          Ik heb alle begrip voor de culturele eigenheid van de eilanden en de behoefte leerlingen in hun eigen taal tegemoet te komen. Maar wanneer je dat doet, dan werp je wel een onneembare blokkade op – of het nou gaat om Nederlands- of Engelstalig vervolgonderwijs.
          Misschien is het wel een optie na te gaan of er voor vmbo/mavo een alternatief te bedenken is?

          • Suriname
            Waarom speelt dit probleem niet in Suriname? Daar wonen wel zeven bevolkingsgroepen. Chinezen spreken thuis Chinees, op straat met andere bevolkingsgroepen Surinaams, en op school, in het bedrijfsleven, ja eigenlijk overal behalve thuis en op straat Nederlands (in veel gezinnen spreken kinderen tegen/met hun ouders Nederlands ; dat is beleefd). Dit geldt ook voor Javanen, Marrons, Indianen, Creolen, Hindoestanen, en nog vele andere kleine bevolkingsgroepen. Elke Surinamer met een vwo- of havo-diploma uit Suriname beheerst het Nederlands (uiteraard met accent) op het niveau van een Nederlandse HBS-leerling uit 1960 (geldt overigens ook voor wiskunde en rekenen) met uitzondering van de literatuur. Die gaat nu over alle schrijvers uit het Nederlandse taalgebied, vooral Surinaamse.
            Vorig jaar bezocht ik een aantal scholen in Suriname. En in de derde klas van het LBGO (Lager BeroepsGericht Onderwijs) een soort lts (geen vmbo dus) trof ik in een leeg leslokaal het eerste couplet (20 regels) van het gedicht Mei van Gorter, gekalkt op het schoolbord. Hoe is het mogelijk!! Er is in Suriname helemaal geen lente.

          • Complex probleem
            De situatie is niet één op één te vergelijken. Maar als ik een gooi mag doen: een niet onbelangrijke factor is trots. En waar Suriname in 1975 onafhankelijk is geworden, worstelen de Antillen nog steeds met hun positie t.o.v. NL. Op meerdere vlakken, zie ook de huidige discussie rondom de homo-wetgeving. Het Papiaments drukt eigenheid uit; het is een manier om zich af te zetten tegen NL/de eigen positie te benadrukken en te versterken. In Suriname speelt dat allemaal niet (meer) of veel minder.
            De tweede factor haal je zelf al aan: Suriname is veel diverser (dan de Antillen). Wellicht zelfs hét voorbeeld van een geslaagde multiculturele samenleving. Je zou het Nederlands als een noodzakelijk communicatiemiddel kunnen beschouwen. Op de Antillen speelt er eigenlijk maar één taal naast het Nederlands: het Papiaments. Je kunt er ter plekke prima mee vooruit; de noodzaak voor een goede beheersing van het Nederlands is er eigenlijk alleen wanneer je verder wilt studeren.

            Just my 2 cents.

          • Suriname
            Beste Presley

            IK heb met een Forumartikel gereageerd op je commentaar. Nog bedankt.

            Fred de Haas

      • je commentaar
        Beste Ger
        IK wilde je nog vragen: weet je nog uit welke gebieden je Antilliaanse leerlingen kwamen/komen (Atuba,Curaçao, Bovenwinden) en welke vooropleiding de meesten hadden voordat ze op de HEAO terecht kwamen?

        Verder werd ik opgebeld door de Wereldomroep die een interview met ons beiden wilde. Maar ze hadden je telefoonnummer niet en ik evenmin.

        Zo zie je dat BON interesse weet te wekken.

        Groeten

        Fred de Haas

Reacties zijn gesloten.