Twee gemiste kansen voor BON

Pleiten voor parallelliteit voor bij zo’n ingrijpende verandering als Passend Onderwijs (Ik moet het hier wel met hoofdletters beginnend schrijven omdat genoemd onderwijs juist niet  passend is) is op dit moment geen kansrijke weg om het onderwijs te verbeteren. Het idee van vrijheid van onderwijs leeft helemaal niet bij de politici die verdwalen in vergezichten  of door uniformering grotere rendementen of meer sociale gelijkheid proberen te verkrijgen en daarbij beslissingen nemen over zaken die duidelijk hun inzicht te boven gaan. Alleen daar waar het hen goed uitkomt willen sommige nog wel eens voortborduren op de successen van de vroegere schoolstrijd.

Maar in kleinere quaesties zou BON m.i. een grotere kans hebben iets te bereiken door een appèl te doen op de vrijheid van onderwijs en de rechten van ouders. Het is hier belangrijk beide te noemen want de vroeger strijd om vrijheid van onderwijs ging om groepen en niet om individuen en al kan men voor een individu niet zo veel uitzonderingen maken als voor een groep, de vrijheid van het individu leeft nu sterker dan speciale rechten voor een groep.

Er zijn 2 verwante quaesties waar de “deskundigen” het niet over eens kunnen worden: rekenonderwijs en wiskunde-onderwijs. Dat betekent dat de politici op dit gebied al helemaal niet in staat zijn om de juiste besluiten te nemen. De overheid en de Nederlandse Gemeenschap als geheel hebben natuurlijk belang bij goede onderwijsresultaten maar juist in quaesties waarin politici besluiten met een natte vinger nemen zou een beroep op vrijheid van onderwijs en ouderrechten met betrekking tot de opvoeding van kinderen zwaar moeten wegen. Ik denk niet dat er een accepabel bezwaar tegen is dat sommige basisscholen realistisch rekenen vervangen door rekenen volgens BON & Bartjes. De wetenschappelijke staf voor de harde β-vakken op de universiteiten beklaagt zich over het lage wiskunde-niveau waarmee de studenten instromen. Waarom zou de VWO-afdeling van een school niet de keuze voor een wiskundeprogramma mogen aanbieden dat de verantwoordelijken voor de harde β-studies op de universiteiten tevreden stelt? Omdat sommige leerlingen meer voldoening uit de meer abstracte wiskunde halen en omdat zo’n programma beter aansluit bij het alternatieve rekenonderwijs dat sommige basisscholen zouden moeten aanbieden kan het alternatieve wiskunde-onderwijs ook het beste aangeboden worden vanaf de eerste klas in het vervolg-onderwijs. Zoiets draagt ook nog eens bij aan de vergroting van de belangstelling voor de harde β-studies die Nederland nastreeft. Op dit moment streeft BON naar algehele vervanging van van het realistisch rekenonderwijs en draagt zij een “the winner gets all”-mentaliteit uit. Ik hoop dat BON zich bij de controverses over reken- en wiskunde-onderwijs ook gaat bekennen tot meer keuzevrijheid in het onderwijs daar waar het werkelijk er toe doet.

Als BON zich met succes in deze zaak inzet voor een vrij keuze tussen twee reken- en twee wiskundeprogramma’s heeft zij tevens een overwinning gehaald op het gebied van vrijheid van onderwijs die hopelijk verstrekkende gevolgen heeft.