De padagogische centra KPC, APS en CPS kregen van het ministerie geld voor hun `innovatie en denktank activiteiten’. Dit geld wordt per 1 januari 2009 overgeheveld naar de sectororganisaties zoals de VO-raad. Dit blijkt uit antwoord 79 van de commissie Dijsselbloem hieronder. Het besluit is nog genomen door Van der Hoeven, zie de brief aan de kamer.
Vraag: Is de positie van de landelijke pedagogische centra onveranderd gebleven sinds overheveling van middelen voor ondersteuning naar de scholen?
Antwoord: Met de overgang van de Wet op de Onderwijsverzorging (WOV) naar de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteuningsactiviteiten (SLOA) in 1999 is de positie van de landelijke onderwijsondersteuningsinstellingen gewijzigd. De ongeoormerkte begeleidingsmiddelen zijn overgeheveld naar de scholen. Daarmee zijn de middelen voor ondersteuning nu in belangrijke mate in handen van de scholen zelf.
Naar aanleiding van de wetsevaluatie SLOA is het voornemen om per 1 januari 2009 opnieuw de vraagsturing te versterken. Dan worden ook de middelen die rechtstreeks naar de onderwijsondersteunende instellingen gaan voor ‘innovatie en denktank-activiteiten’ jaarlijks verminderd met 10%, oplopend tot 50% in 2013. Deze bedragen worden overgeheveld naar de sectororganisaties en blijven voor onderwijsondersteuning bestemd. Op basis hiervan kan men stellen dat de positie van de LPC is veranderd omdat de gelden waarmee voorheen op eigen initiatief nieuwe concepten konden worden ontwikkeld en beproefd in experimentele settings, in de komende tijd grotendeels worden overgeheveld naar de sectororganisaties zoals de VO-raad. Op deze ontwikkeling zou de aanbeveling van toepassing kunnen zijn dat de minister zich bij verdere deregulering (idem bij verdere decentralisatie) van beleid zeker stelt dat zoveel mogelijk beslissingen op het niveau van de school worden neergelegd.
Het antwoord op vraag 48 is:
De commissie is van mening dat vernieuwing en innovatie in het onderwijs door vakverenigingen en docenten vanuit hun professionaliteit bij de uitvoering van het werk continu doorgevoerd dienen te worden. Daarnaast meent de commissie dat wanneer het gaat om onderwijsvernieuwingen die door het ministerie of het bevoegd gezag geïnitieerd worden, draagvlak onder docenten de vernieuwing een grotere slaagkans geven.
Maar de vakverenigingen en docenten krijgen dus geen financiering voor deze innovatie activiteiten, de financiering gaat naar de VO-raad (de vertegenwoordiger van het `bevoegd gezag’) die vanuit de lumpsum al kan beschikken over vrijwel al het geld.
Reacties zijn gesloten.
Dit belooft weinig goeds
De PO- MBO- VO- raden krijgen dan de pedagogische centra als een soort stafdiensten onder eigen beheer. De macht van de raden zal alleen maar toenemen en de centra gaan de filosofieën en methoden aanleveren om de raadsmacht te bestendigen. Ministerie en parlement vergroten en onderstrepen hiermee hun machteloosheid. Onderwijs verlubbert tot quasi-bedrijf.
Van inzichtverspreiding naar actie
De toenemende macht van de VO-, PO- en MBO-raden is bij het AOB geen hoofdpijndossier. Toch is dat dossier voor de werkomstandigheden van de docenten niet minder belangrijk. Ook is die machtstoename niet in het belang van de ouders hoewel er nog steeds veel te weinig ouders zich bewust zijn van de noodtoestand bij het onderwijs en ook niet in staat zijn om die machtstoename te duiden. Het gaat om een nefaste ontwikkeling die alleen maar in het belang is van een grote groep mensen die veel belatinggeld binnenhaalt zonder dat haar personen zelf voor de klas te staan. Dat betekent m.i. dat BON nu van het het steunen van acties van leraren over moet stappen naar het zelf organiseren van acties waaraan ook de ouders en andere groepen die belang hebben bij goed onderwijs mee moeten (kunnen) doen. De door BON geïnitieerde acties moet wel duidelijk te onderscheiden zijn van lerarenacties die vooral op betere financiële regelingen gericht zijn.
Seger Weehuizen