Onderstaand artikel verscheen in De Volkskrant van 19 september 2007. Het is van de hand van onze bestuursleden Paul Bezembinder , Presley Bergen en Ad Verbrugge. Nu ook in pdf via deze link.
Schoolbesturen zijn spoor volledig bijster
In de week dat de commissie-Rinnooy Kan haar advies over de toekomst van het leraarschap uitbrengt, lanceren de schoolbesturen in Nederland, verenigd in de Voortgezet Onderwijsraad het plan een eigen bijscholingsinstituut voor leraren op te richten, het ‘Dutch Teachers College’ (Binnenland, 12 september).
Op zichzelf is het initiatief toe te juichen. Maar de plannen zoals ze nu gepresenteerd worden, lijken haaks te staan op de verstandige analyse van de commissie-Rinnooy Kan. Drie aspecten baren ons met name zorgen. Allereerst lijkt de raad zich onvoldoende bewust te zijn van de vele klachten die de afgelopen jaren door docenten, studenten en ouders zijn geuit. Docenten roepen al jaren dat zij de greep op het Nederlandse onderwijs aan juist de bestuurders hebben verloren.
Rob Kraakman van de grote OMO-scholengroep in Brabant, zegt daarentegen over het nieuwe instituut: ‘Wij willen de regie over wat goed is en nodig is voor onze mensen.’
Het is nu juist dit type paternalisme dat de afgelopen jaren grote groepen docenten van hun beroep vervreemd heeft. De uitspraak van Kraakman biedt een interessant zicht op de doelstelling van de VO-raad: in plaats van docenten ruimte en verantwoordelijkheid te geven, ook over hun eigen opleiding, zoals de commissie Rinnooy Kan bepleit, lijken de touwtjes juist strakker te worden aangetrokken.
Vervolgens verbindt het Dutch Teachers College zich direct aan de ‘vernieuwingsagenda’ van de sector, wat doet vrezen dat bepaalde onderwijskundige ideologieën opnieuw van bovenaf opgelegd zullen worden. Dan vergeten zij dat een belangrijk deel van de problematiek in het onderwijs, de afgelopen twintig jaar juist veroorzaakt is door de ondoordachte en overhaaste invoering van allerlei vernieuwingen. De combinatie schoolbesturen en onderwijsvernieuwers speelde daarbij een prominente rol, en de in het verleden behaalde ‘successen’ bieden dus op zijn zachtst gezegd geen garanties voor de toekomst.
Het zou veel beter zijn om zonder omhaal te starten met de voorstellen van de commissie-Rinnooy Kan. Laten we vooral zorgen dat mensen met talent en persoonlijkheid weer kiezen voor het onderwijs en vakinhoudelijk goed worden opgeleid. We weten immers dat leerlingen vooral gebaat zijn bij goed opgeleide leraren.
De financiering van het nieuwe instituut komt in de plannen van de VO-raad in handen van een fondsbestuur dat gaat beslissen wie opleidingen mag volgen en wie ze mag geven. De zeggenschap over bijscholing en vakontwikkeling ligt in dit voorstel dus weer niet bij de mensen die feitelijk voor de klas staan.
Ook van deze keuze zijn de negatieve gevolgen bij voorbaat al bekend. Leraren worden daardoor zowel voor hun baan, voor de inhoud van hun bijscholing als voor de toestemming om die te volgen volledig afhankelijk van de goedwillendheid van hun bestuur. Rinnooy Kan pleit niet voor niets voor een fonds waarover besturen geen zeggenschap krijgen. Zolang de autonomie van de beroepsgroep in het Dutch Teachers College niet gewaarborgd wordt, zal het fonds de kern van de problemen in het onderwijs niet raken.
We moeten voorlopig concluderen dat de schoolbestuurders, flirtend met de adviezen van de commissie Rinnooy Kan, gekozen hebben voor een vlucht naar voren. Het Dutch Teachers College in deze vorm staat haaks op de adviezen van de commissie-Rinnooy Kan. Beter Onderwijs Nederland daarentegen zal zich met kracht inspannen het advies van de commissie te volgen.
Teken aan de wand
Is de stelling van een schooldirecteur in het Eindhovens dagblad:
“Vakinhoudelijke scholing voor een docent is absoluut geen scholing in het vak dat zij geven, maar in het vak dat zij uitoefenen: het docentzijn”.
Zoiets als een arts die wordt geschoold in het arts zijn?
Er zijn wel parallelen
Als de schooldirecteur het niet “of of” zou stellen zou hij wel een punt hebben. Huisarts is tegenwoordig een specialisme waarvan het verstandig omgaan met allerlei soort mensen deel uitmaakt. Van de specialisten in de vroegere betekenis, de “Fachärtzte”, worden minder andragoge en gynaekogoge vaardigheden verlangd en bovendien gedeeltelijk van een ander soort. Hier zijn beslist parallelen met het onderwijs.
Goede analyse
Ik deel de analyse van Mark79, het is een vlucht naar voren.
De hedendaagse problemen zijn juist ontstaan door het autoritaire gedrag van de besturen. Dit gedrag wordt dan ook nog eens gestuurd door factoren zoals geld, aanzien en macht die verder niets met goed onderwijs te maken hebben. De besturen zijn de enigste groep binnen het onderwijs die er de afgelopen 10 jaar echt op vooruit gegaan zijn. Zo het al met onderwijs te maken heeft is het ook vooral een visie op opvoeden. Een visie die het kind veel te centraal stelt en omgaat met een kind als ware het een volwassene. Het kind moet in volle vrijheid keuzes maken en dient hiertoe verleidt te worden terwijl het de consequenties helemaal niet kan overzien omdat het juist een kind is. Werkt of leert een kind niet voldoende dan komt dat vooral omdat de leraar of het vak niet interessant en leuk genoeg zijn. Deze besturen willen nu vooral docenten die dit begrijpen.
Corgi
Een van de twee foute peilers van HNL/CGO
Je hebt gelijk natuurlijk dat er een verkeerde visie op opvoeden is gepropageerd. Dat is echter maar één gammele poot van de misconceptie.
De andere en even gammele poot is een verkeerde visie over kennis en over leren.
De eerste poot ligt het dichtste bij HNL, de tweede poot ligt het dichtste bij CGO. De combinatie is dodelijk en juist de combinatie is het fast-food en verre van happy meal dat de kinderen is voorgezet en dat docenten heeft gereduceerd tot hamburgerwentelaars (onder vergelijkbare strikte controle).
Overigens: de post is van Mark, maar de analyse van het bestuur. Mark heeft zoals hij aangeeft het stukje hier geplaatst. Desalniettemin denk ik dat hij het er volledig mee eens is en ook zelf een dergelijke analyse op papier had kunnen zetten. Geen domme jongen die Mark.
Testbaar
Ergens wil het me niet aan dat de verschillende onderwijsvisies niet te testen zijn.
Turing bedacht een vrij eenvoudige test om te bepalen wat denken is: als men een de intellectuele prestaties van een computer niet kan onderscheiden van die van de mens, dan is er voldoende reden om te zeggen dat ‘de computer denkt’. Zo omzeil je lastige en vooral vage definities.
Het moet toch mogelijk zijn om op een zelfde manier, zonder omhaal, de leerlingen die nieuw onderwijs genoten hebben te onderscheiden van die nog klassiek onderwijs genoten hebben? Als je de antwoorden die ze geven van elkaar kunt onderscheiden, dan kun je spreken van duidelijke verschillen. Zo niet, dan geeft dit te denken. Kortom, als de vragenstellers al na een paar vragen doorhebben welk type onderwijs een leerling genoten heeft, dan zijn er dus wezenlijke verschillen: en dan weten we in ieder geval waar we het over hebben.
Het voordeel van een dergelijke test: hij is confronterend.
Taakomschrijving
Wat de besturen willen blijkt duidelijk uit hun inzet voor de nieuwe CAO.
“De VO-raad wil ‘de intellectuele uitdaging weer nadrukkelijk terugbrengen in de functie van de docent’ onder andere door docenten nauw te betrekken bij de onderwijskundige ontwikkeling binnen de instellingen. Ruimte creëren voor professionalisering ‘zonder dat dit leidt tot verlies aan onderwijstijd”
Dit lees ik als een pleidooi voor een breed opgezette taakomschrijving waarin het vakmatige aspect volledig ondergeschikt wordt aan het pedagogisch/onderwijskundige aspect.
Einddoel: een leraar die alle vakken geeft; multi-inzetbaar; voor een salaris op LB niveau.
Ik ben benieuwd hoe ze dit rijmen met het advies van R-K en de ideeën van P.
Inconsistentie…
Bezemer e.a. stellen het paternalisme van bestuurders als Kraakman ter discussie. Dat paternalisme staat haaks op de idee van de autonome docent. Maar ook BON maakt zich schuldig aan paternalisme. In het pleidooi van Bezemer, Hanzen & Peletier in Trouw (5.9.2007) stellen zij dat een docent een financiële bonus kan krijgen indien hij zich vakinhoudelijk laat bijscholen op universiteiten.
De achterliggende gedachte van Bezemer e.a. is dat uit onderzoek blijkt dat het opleidingsniveau (na aanleg van de leerling) de belangrijkste factor is voor succes op het eindexamen.
Deze argumentatie is niet correct. Ten eerste is er ook veel onderzoek waaruit blijkt dat het opleidingsniveau niet de – op één na – belangrijkste factor is. De feitelijke basis is niet zo sterk als zij doen voorkomen. Op deze wijze mag je wetenschappelijk onderzoek niet gebruiken. Ten tweede leiden zij uit het feit (dat het onderwijsniveau te beïnvloeden is door te werken aan het opleidingsniveau) af dat er een certificeringsmodel moet komen. Dat normatieve pleidooi kan logisch gezien niet enkel uit dat feit worden afgeleid. Ten derde willen zij de docent zijn verantwoordelijkheid weer terugkrijgt. In hun voorstel bepaalt de bestuurder niet wat er moet gebeuren, maar de wetgever (en dus de politiek), die middels het certificeringssysteem bepaalt wat goed voor is een docent (namelijk alleen vakinhoudelijke nascholing). De ene vorm van paternalisme wordt daarmee ingewisseld voor de andere. Want in hun plan ligt de verantwoordelijkheid in elk geval niet bij de docent.
Paternalisme
Beste heer Ritzen,
U interpreteert de zaak aardig. Laten we uitgaan van het huidige systeem. Bijscholing vindt verplicht en (meestal) plenair plaats en is (bijna per definitie) niet vak-inhoudelijk. Effect van deze bijscholing is voor een docent vrijwel nihil, in alle opzichten. Voor de nuance: er zijn natuurlijk niet-vakinhoudelijke bijscholingen die effect sorteren. Docenten zullen u vertellen dat die echter helaas dun gezaaid zijn. Als vakinhoudelijkheid dan moeilijk te vergroten is, dan is de enige manier om “vooruit” te komen een vlucht het management in. De klas uit dus. Ons voorstel geeft de macht wel degelijk aan docenten: een docent KIEST of hij/zij zich wil bijscholen. Omdat we daar schoolleiding-onafhankelijke beloningen aan koppelen, zal er onafhankelijk getoetst moeten worden (waar je voor kunt zakken). Dit levert een vast bedrag extra per maand op dus. Dit alles omdat vakinhoudelijkheid/vooropleiding van de docent een zeer belangrijke succesindicator voor leerlingen is. Niemand dwingt iemand tot wat dan ook. Docenten worden in staat gesteld gebruik te maken van de 10% professionaliseringstijd (165,9 uur) per jaar en er bovendien voor beloond te worden. Geen dwang, door niemand, voor niemand.
Ik ben benieuwd naar uw mening over het Dutch Teachers College, waar BON deze week over in de Volkskrant schreef.
Groeten,
Ralph
Geen dwang
U heeft gelijk als u zegt dat een docent een keuze heeft: hij kan zichzelf wel of niet vakinhoudelijk bijscholen. Maar echte autonomie ziet m.i. op de situatie waar een docent kan kiezen om zich te laten bijscholen op gebieden waar hij zelf behoefte aan heeft. Dus niet alleen belonen als hij voor een vakinhoudelijke bijscholing kiest, maar ook als hij kiest voor een training.
Feit blijft nog steeds dat de argumentatie van het betoog niet correct is: het selectief aanhalen van onderzoek en op basis van de feitelijke conclusies van dat onderzoek een normatieve premisse afleiden, is – strikt argumentatief – niet correct.
Wat betreft DTC moet ik bekennen dat ik er te weinig vanaf weet om daar iets zinnigs over te zeggen. Ik heb me daar eerlijk gezegd (nog) niet in verdiept.
Met vriendelijke groet, Ron Ritzen