Onderstaand artikel komt uit NRC Handelsblad van 16 februari 2007.
==============================================
Het onderwijsniveau in Nederland is flink gedaald in de afgelopen twintig jaar, stellen de tegenstanders van ‘het nieuwe leren’ in de onderwijspolemiek van dit moment. Maar de vraag is of je het onderwijsniveau wel kúnt meten, zegt Greetje van der Werf, hoogleraar Onderwijzen en leren van de Rijksuniversiteit Groningen. “Ik hoor vaak dat scholieren tegenwoordig heel andere dingen leren dan twintig jaar geleden, en dat je het niveau dus niet door de jaren heen kunt vergelijken.”
Wat doe je bijvoorbeeld met de introductie van de rekenmachine, vraagt hoogleraar Jaap Dronkers, verbonden aan het European Institute in Florence. “Moeten leerlingen nog even goed kunnen hoofdrekenen als vijftig jaar geleden? Moeten ze de Indonesische eilanden kennen? Tegenwoordig leren ze misschien hoe ze moeten samenwerken, hoe ze zich mondeling goed kunnen uiten. Is dat beter? Zo ja, dan stijgt het niveau.”
Het is een van de oorzaken van de felheid van het debat over het onderwijsniveau: er zijn geen harde cijfers. Het zijn vooral meningen die over elkaar heen buitelen.
Het ministerie van Onderwijs is gematigd positief. Rob Kerstens, directeur generaal van het primair en voortgezet onderwijs: “Het ministerie wil niet de ogen sluiten voor problemen in het onderwijs. Maar het niveau van het Nederlandse onderwijs is door de bank genomen goed, en het ontwikkelt zich goed.”
Toch zijn er wel wat zorgelijke ontwikkelingen. Neem de basisscholieren. Zij kunnen veel minder goed optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen dan vroeger, zegt het Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling (Cito). Het instituut baseert zich op het PPON-onderzoek, de Periodieke Peiling van het Onderwijsniveau. Wat betreft meten en breuken, procenten en verhoudingen is het niveau constant gebleven. Daar staat tegenover dat leerlingen in de periode 1987-2004 sterk vooruit zijn gegaan wat betreft schattend rekenen en hoofdrekenen. Op het gebied van lezen zijn er geen “significante verschillen” gesignaleerd tussen 1993 en 1998.
Dan het voortgezet onderwijs. Nederland behoort daar tot de onderwijstop van de wereld, zeggen de twee gezaghebbendste internationale onderzoeken PISA en TIMSS. Nederlandse middelbare scholieren staan hoog in de lijsten, vlak achter de Aziatische landen.
PISA (van de OESO) staat voor Programme for International Student Assessment en meet sinds 2000 driejaarlijks het niveau van leesvaardigheid, wiskunde, natuurwetenschappen en het probleemoplossend vermogen van vijftienjarige scholieren over de hele wereld. TIMSS (van het International Study Center in Boston) is ‘Trends in International Mathematics and Science Study’, wordt uitgevoerd onder tien- en veertienjarigen en meet de kennis van exacte vakken.
En toch is er reden om ons zorgen te maken, zegt Jaap Dronkers. Het gemiddelde is inderdaad goed. Maar uit de cijfers blijkt ook dat allochtone scholieren het veel slechter doen dan de autochtonen – alleen in Duitsland en België is de kloof groter. Een ander probleem is dat jaarlijks duizenden Nederlandse jongeren de schoolbanken verlaten zonder diploma.
En neem het tamelijk hoge percentage functioneel analfabetisme, zegt Leon Henkens, hoofdinspecteur voor het primair onderwijs bij de Inspectie van het Onderwijs: een kwart van de vmbo-leerlingen begrijpt leerboeken en medicijnenbijsluiters niet goed.
Maar even los daarvan, zegt Jaap Dronkers. “We zijn een rijk, geïndustrialiseerd land. Onze onderklasse is veel kleiner dan in Amerika, Engeland of Canada. Is het dan niet logisch dat we het goed doen?” Kijk ook naar ons onderwijssysteem. “Nederland heeft de twee belangrijkste succesfactoren in huis die succes in het onderwijs bevorderen: centrale examens en een vrije schoolkeuze die de concurrentie tussen scholen om de goede leerlingen bevordert. We zouden veel hoger moeten scoren.”
Greetje van der Werf zegt het onomwonden: alles wijst erop dat het niveau in het voortgezet onderwijs daalt, voor Nederlands en voor wiskunde. Zij baseert zich op eigen onderzoek tussen 1989 en 1999 onder brugklassers en derdeklassers.
Van der Werf ziet ook dat steeds meer scholieren doorstromen naar havo en vwo, dat ze minder vaak blijven zitten en dat ze vaker hun diploma halen. Sinds de Tweede Fase krijgen ze steeds meer vakken, maar het aantal lesuren neemt af. Bovendien krijgen leerlingen naar verhouding tegenwoordig stelselmatig een hoger schooladvies.
Het ministerie van Onderwijs doet weinig met deze gegevens, zegt Van der Werf. “Als het echt zou willen weten of alle klachten gegrond zijn, zou het een onderzoek moeten instellen. Het Cito zou dat prima kunnen doen.”
Wat je nodig hebt, menen de wetenschappers en de Inspectie, is nauwer omschreven ‘leerdoelen’, om scholen helder af te rekenen op wat ze kinderen leren. “De huidige ‘kerndoelen’ zijn veel te globaal”, vindt Leon Henkens van de Inspectie. “Als je objectievere normen stelt, hoef je niet steeds in ideologische discussies te vervallen.”
Rob Kerstens wijst erop dat het ministerie ook gebruikt maakt van Inspectierapporten en het cohortonderzoek in voortgezet en primair onderwijs (VOCL en PRIMA). Als voorbeelden van probleemgebieden waar het ministerie zich op richt, noemt Kerstens de afname van het aantal lesuren op scholen, het afgenomen niveau van technisch lezen en het ontbreken van een “doorgaande leerlijn”. Dat betekent dat wat momenteel op de basisschool wordt aangeleerd te veel de kans krijgt weg te zakken als de leerling het voortgezet onderwijs volgt. Het ministerie werkt aan de door de wetenschappers bepleite “nauwer omschreven kerndoelen” , zegt Kerstens. “Over de invoering moet de nieuwe minister van Onderwijs beslissen.”
Jaap Dronkers wacht dat nog even af: “Wíl het ministerie wel weten hoe de kwaliteit van het onderwijs zich ontwikkelt”?”Het kan heel bedreigend zijn voor een bewindspersoon om dat precies te weten”, zegt Greetje van der Werf.
============================================
Een groot probleem is inderdaad dat de kerndoelen veel te vaag zijn. Deze worden ingevuld door onderwijskundigen in zogeheten leerlijnen. Voor rekenen gebeurt dit in het TAL-project. Hier krijgen de onderwijskundigen heel veel geld voor van het ministerie. Via deze leerlijnen leggen ze een bepaalde didactiek op aan scholen. Ook bepalen ze wat wel en wat niet belangrijk is. Het genoemde project over rekenen zegt bijvoorbeeld dat optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen niet belangrijk zijn; ‘schattend rekenen’ en wat zij ‘hoofdrekenen’ noemen worden wel belangrijk gevonden. De in het NRC artikel geconstateerde ‘verschuiving’ is dus bewust aangebracht. Maar niet democratisch, de tweede kamer heeft zich hier nooit over uitgesproken.
Over PISA en TIMMS en wat die wel en niet meten is eerder op de site al gesproken.
Onderwijstheologie
Je kunt het niet meten, maar je kunt wel weten?
Het is goed; we horen tot de top; maar het moet beter?
Scherpere leerdoelen? Scholen helder afrekenen?
Volgens mij is het bovenstaande niet helder en niet scherp.
Onderwijs moeilijk te vergelijken, maar wél te meten
Het lijkt me dat onderwijssystemen in de loop van de tijd of tussen landen inderdaad moeilijk te vergelijken zijn. Maar wat wél kan, is vaststellen wat je nu en in je eigen land van je onderwijs verwacht, en kijken of dat er ook uitkomt.
Het blijft natuurlijk gewoon zo dat centrale examens en gemotiveerde en gewaardeerde vakdocenten goed onderwijs het best garanderen. Van der Hoeven heeft met haar “met rust laten” van het onderwijs twee zaken gelukkig in tact gelaten: de losse vakken op de lerarenopleidingen, ondanks de vermagering van de inhoud ervan, en de centrale examens in het VO.
Overigens hoorde ik een paar dagen terug Plasterk in een filts op de radio over het onderwijs zeggen: “het kan natuurlijk altijd beter”. Hopelijk is de impliciete aanname dat het nu kennelijk “goed” zit in het onderwijs ingegeven door voorzichtigheid om niet meteen op lange CDA-tenen te gaan staan, of misschien heb ik de context van de uitspraak niet goed begrepen. En nog iets: Felix Rottenberg noemde het nieuwe kabinet vanochtend op de radio (ik geloof Radio 1) “kwetsbaar” op het punt van de onderwijsproblematiek, omdat er niet is gekozen voor een goeie aanpak van dit probleem (waaronder hij uitdrukkelijk ook de bureaucratie noemde).
Ook meetbaar
volgens een onderzoek van de Groningse universiteit: intelligentie, schooladvies, niveau van instroming en de resultaten. Een schrikbarend percentage bovengemiddeld intelligente leerlingen blijkt op een te laag niveau in te stromen. Dit klopt maar bij 44-49%. Van de begaafden stroomt 68-74% in op het juiste niveau. En dan beschouwen we in Nederland het schooladvies als bindend. Onbegrijpelijk. Opstromen is er nauwelijks bij, wel afstromen in verband met motivatieproblemen (te weinig uitdaging). Voor hoogbegaafden geldt dit in nog veel sterkere mate. Je zou verwachten dat die overwegend vwo-adviezen krijgen. Destijds heb ik de schoolleiding en schoolbestuur op dit onderzoek gewezen: er volgde slechts stilte. Het rapport is hier te lezen: www.xs4all.nl/~sfg/hoogbegaafd.pdf.
re Ook meetbaar
Naar zo’n rapport ben ik al even op zoek. Bedankt Daadje, ik kom er op terug zodra ik het heb gelezen.
Willem Smit
Geen probleem?
“Bij geen enkele analyse wordt ook maar een spoor van problemen bij hoge begaafdheid (top 2.5% van de IQverdeling)gevonden”
Zelf ben ik zwak begaafd (laagste IQ in de groep begaafden) maar ik had een haarfijn gevoel voor de begaafde leerlingen. Ik vind het droevig dat ik hen niet meer aandacht heb kunnen geven. Er zijn te weinig van mijn leerlingen gepromoveerd. Maar wat doet het je goed als zo iemand tegen je zegt “U was de eerste docent die me liet zien hoe mooi dit vak is”. Daar moet meer ruimte voor komen; talent moet je selecteren; selectie moet weer onderdeel worden van goed onderwijs.