In NRC wordt melding gemaakt dat de gemeente Amsterdam een lijst van 1600 woorden heeft gepresenteerd die brugklassers van het vmbo in ieder geval moeten kennen (zie bijlage).
Jan Kuitenbrouwer schrijft daar in die krant een scherp artikel over en concludeert: Zo werkt het onderwijs tegenwoordig, en eigenlijk de hele publieke sector: voor de dagelijkse uitvoering zijn onvoldoende middelen, zo ontstaat wanprestatie, die vervolgens gecorrigeerd moet worden met fancy bijstuurinstrumenten. Dat gaat weer ten koste van de middelen, enzovoorts. Honderd onderbetaalde leerkrachten krijgen de klus niet geklaard, maar tien overbetaalde consulenten weten daar wel iets op. En plop!, daar ligt de verbanddoos. Een uitgekiende pleisterkit voor je woordenschat, waarmee het allemaal in orde komt. Zou het? Natuurlijk niet. De ontwerpers vertellen merkwaardig genoeg niet hoe groot de woordenschat van deze kinderen feitelijk is, dus naar de proportionele ambitie van deze operatie moet worden gegist, maar stellen we dat percentage even op 16 (de woordenschat is nu 8.400 woorden, maar zou 10.000 moeten bedragen), dan moet in de brugklas van het vmbo dus ongeveer eenzesde van de basisschool worden ingehaald! Een jaar in een jaar!
Noodzakelijk!
Wat prima dat er zo’n praktisch resultaat van onderzoek ligt. Dit zou de basis kunnen zijn onder nieuw te ontwikkelen methodes voor het basisonderwijs en het VMBO.
Er staan verdacht veel tips in, waar je uit zou kunnen afleiden dat docenten gewoon maar zelf met deze lijsten aan de slag moeten. Dat kan toch de bedoeling niet zijn.
Ik ben ervan overtuigd dat mijn MBO (2) leerlingen, ook diegenen met een diploma van het VMBO vele van deze woorden niet kennen. Helaas hebben ze de gewoonte om te vragen wat een woord betekent ook al afgeleerd (of ze willen niet voor uitslover versleten worden). Dat kan betekenen dat veel van wat wij vertellen, of van wat ze lezen gewoon volledig aan hen voorbij gaat.
we stampen het erin,
durfden we ooit frank en vrij gewoon te zeggen. We laten ze flink oefenen, huiswerk leren, en we gaan het afsluiten met een belangrijke overhoring.
Dit verhaal biedt ongeveer hetzelfde, maar maakt het wat gewichtiger en ‘interessanter’ door het deftige taalgebruik . Er wordt nu gesproken over semantiseren en consolideren. Jaja, er is vooruitgang mensen, al was het maar op papier.
Opvallend overigens hoe beroerd de stijl van het stuk is.
En verder valt op dat de schrijvers blijkbaar een volslagen debiel voor ogen hebben gehad, die geen flauw benul heeft wat hij met z’n klas moet aanvangen. Het verhaaltje staat bol van open-deuren en zoveel tocht verdraag ik niet.
Dit wiel was kortom allang uitgevonden.
Het nieuwerwetse taalgebruik dient uitsluitend de pretentie dat men iets nieuws gebracht wordt. Iets waarvan de verguisde ouderwetse leraar zou moeten opkijken??