Een vakbond is traditioneel in de eerste plaats een organisatie die bij een bedrijf(stak) de belangen van de factor arbeid verdedig tegen de belangen van de factor kapitaal. Het gaat in de eerste plaats om de verdeling van de koek. Daarnaast kan een werknemersorganisatie ook strijden voor betere arbeidsomstandigheden. De kracht van de werknemersorganisatie is daarin gelegen dat arbeid en kapitaal elkaar nodig hebben. Een staking treft in de eerste plaats de stakers maar een staking kan toch zinvol zijn als produceren met duurdere arbeid de kapitalisten meer oplevert dan niet produceren.
Op dit forum heb ik herhaaldelijk gelezen dat de meeste scholenorganisaties helemaal niet zitten te wachten op goed opgeleide mondige leraren. Vooral universitair in hun leervak opgeleide eerstegraads docenten zouden een blok aan het been zijn bij het stroomlijnen van de schoolorganisaties. Als de betreffende forumschrijvers gelijk hebben ontbreekt voor een vakbond van goed opgeleide docenten het breekijzer voor succes: onmisbaarheid. In een onderwijsorganisatie die zich ingesteld heeft op het werken met laagopgeleide docenten die zich precies aan het boekje (lesmethoden, gedetailleerde taakbeschrijvingen en soms leerboeken) houden zijn de goed opgeleide docenten stokebrands. Vooral de eerstegraders onder hen ondermijnen het gezag van de vaak lager opgeleide en minder intelligente leidinggevenden. En de factor arbeid is verdeeld omdat er in het onderwijs al veel slecht opgeleide docenten werkzaam zijn die geen baat hebben bij terugkeer naar de vroegere arbeidssituatie.
In deze constellatie zal een vakbond die streeft naar het opnieuw uitzetten van goedopgeleide leraren in de onderwijshabitat en terugkeer naar degelijk onderwijs weinig bereiken. De enige weg die volgens mij tot resultaat kan leiden is een bondgenootschap van goed opgeleide leraren en mondige ouders dat zijn pijlen op de politici richt.
Reacties zijn gesloten.
Vinden wij dit erg?
Een interessant betoog van Malmaison. Belangrijk is die onmisbaarheid. Maar in de jaren vijftig was de goed opgeleide leerkracht toch net zo min onmisbaar als nu? En toch zaten de VWO-scholen toen nog vol academici. Daar speelt dus iets anders ook nog een rol.
De niveauverlaging waar we nu zo’n dertig á veertig jaar mee bezig zijn is an sichnog geen gespreksonderwerp in de politiek. Wanneer het dat wordt, zal de eerste tegenwerping ongetwijfeld zijn: ‘Is dat dan erg, die niveauverlaging’? Ja, wat is erg? Wanneer wij na vier tot zes jaar VO een peil bereiken dat in andere landen voor tienjarigen verplicht is, is dat dan erg? Wie zal het zeggen? Wanneer men zoiets weer erg gaat vinden dan zal men in het verlengde daarvan ook weer waardering gaan tonen voor leraren die iets weten.
Zolang de maatschappelijke verontwaardiging uitblijft, zolang zal de ont-alfabetisering doorgaan.
de vijftiger jaren
In de jaren 50 hadden wij net Insulinde verloren en leefde het idee heel sterk dat wij alleen onze welvaart zouden kunnen terugkrijgen door ons van een handelsnatie en koloniale macht te transformeren in een moderne industriestaat. Om deze overgang te laten slagen was goed onderwijs waarbij iedereen op de top van zijn kunnen zou presteren een noodzakelijke voorwaarde. Het woord werd nog niet gebruikt maar we moesten een kenniseconomie worden. (“De techniek is de moderne molensteen voor ons brood” zei men). Dat geldt nu nog sterker dan vroeger want in het verre oosten zijn nieuwe kenniseconomieën ontstaan, de “Aziatische tijgers”. Maar de ongelofelijke welvaart in Nederland en de voortreffelijke sociale voorzieningen hebben de Nederlandse burgers het zicht op dit feit ontnomen. Vandaar dat gekluns in het onderwijs. Mensen zijn in Nederland niet bang voor armoede zoals ze in 1940 dachten dat de oorlog aan hen voorbij zou gaan. De verantwoordelijkheid voor goed onderwijs lag in de vijftiger jaren nog bij de overheid voor wie het belang van het land nog menens was. En bij vele Nederlanders leefde de oprechte wens om mee te werken aan de opbouw van een welvarend Nederland dat trots op zichzelf kon zijn. De mensen die nu leiding geven in het onderwijs willen alleen maar praatjes verkopen en denken vooral aan hun eigen portemonnaie. Ook bij veel andere Nederlanders ontbreekt een gevoel van onderlinge solidariteit.
Seger Weehuizen
goed onderwijs en onmisbare leraren
Het is raar dat de Nederlandse regering streeft naar veel hoogopgeleiden en het hoogopgeleid zijn niet anders weet te definiëren als aan de hand van diplomanamen. Daaruit blijkt dat ze graag meedoet aan de schijnwereld waarin wij leven en geen verantwoordelijkheid wil nemen.
*********
Ik wil de onmisbaarheid van de goedopgeleide leraar weer terugkrijgen door het extern toetsen van leerlingen en door de subsidie voor onderwijs daarvan te laten afhangen. Als die toetsen op niveau zijn en blijven en trucage onmogelijk gemaakt wordt kunnen de scholen niet meer zonder goede, hoogopgeleide leraren. Ik besef dat er vele voetangels en klemmen zijn. Grote scholen bij voorbeeld, laten nu al leerlingen afstromen als ze vinden dat deze een te kleine kans hebben om voor het afsluitend examen op het niveau waarop ze onderwijs volgen te slagen. Verder is de slaagkans van een leerling gecorreleerd met zijn instroomniveau. Als een school zijn subsisdie kwijt raakt wegens onderpresteren moet er wel een andere school zijn die de leerlingen kan overnemen of moet die snel opgericht kunnen worden. Het gedeeltelijk overnemen van een school die zijn subsidie verloren heeft door de overheid, zoals dat in de bankwereld bij de kredietcrisis met de ABN-AMRO-bank gebeurd is, is gepolder en halfslachtigheid en daarom fout. Er zullen vast veel mitsen en maren zijn.
Seger Weehuizen
Verbeter het onderwijs, begin bij de examens
Eens. Het verbeteren van de examinering (externe validering en normering vooraf, externe beoordeling achteraf) is goed aangrijpingspunt voor verbetering van het onderwijs. M.i. heeft BON hier een mooi beleidspunt aan.
Ja, dat betekent verlies van autonomie van leraren en hun scholen. Ja, het betekent een breuk met de huidige praktijk, waarin scholen in toenemende mate de vrijheid wordt gelaten het eigen vlees te keuren. Voorbeelden:
– de inhoud, aard en normering van de schoolexamens is vrijer dan ooit, maar telt net zo zwaar als het hele CE;
– er wordt geijverd voor een dunne, nl. steekproefsgewijze tweede correctie bij het CE.
Er zijn diverse alternatieven voor de huidige praktijk:
1. examinering door externe deskundigen/gecommitteerden
2. interne scoring maar externe normering van examenresultaten (docenten geven wel scorepunten aan het examenwerk, maar anderen bepalen de cesuur)
3. beoordeling of scoring van examenwerk *niet* door de eigen docent, maar (geanonimiseerd) door andere docenten
4. beoordeling of scoring van (geanonimiseerd) examenwerk door een groep getrainde docent-beoordelaars en externe deskundigen/gecommitteerden
5. schoolexamen-toetsen inhoudelijk en qua niveau extern laten valideren door deskundigen
Neem de examinering van schrijfvaardigheid. Een belangrijke studie- en beroepsvaardigheid. Maar deze is geen onderdeel van het centraal examen. Inhoud, aard en niveau van de examinering is geheel aan de eigen docent. Het is totaal onduidelijk wat de 6 van Jantje uit Appelscha voorstelt, en of die 6 ueberhaupt wel iets te maken heeft met a) de 6 van Pietje uit Helmond en b) het gewenste niveau in vervolgopleidingen of beroep.
Effectief ingrijpen in de examenpraktijk hoeft niet kostbaar te zijn (belangrijk argument!) maar er is reden een groot (en gewenst!) terugslageffect op het onderwijs te verwachten.
Voetangels en klemmen bij staatsexaminering
Ik denk dat volledige overgang op externe examinering en mogelijk extern bewaakte schoolexamens niet mogelijk is zonder dat de overheid haar beurs trekt. Maar de daaruit voortkomende kwaliteitsverbetering maakt dat de moeite waard.
xxxxxxxxxxxxxxxx
Het is niet wenselijk dat het lesprogramma louter wordt samengesteld uit examineerbare delen. Laten we zeggen dat dat voor minstens 80% van het programma moet gelden Er is dan nog 20% ruimte voor vakken als Gymnastiek, Culturele vorming, Levensbeschouwing, Beeldende kunsten en Uitvoerende kunsten. Beoordeling in die vakken gebeurt dan niet extern. Er moeten ook mogelijkheden komen voor wel extern examineerbare extra vakken. Zoals een tweede klassieke taal op de Gymnasia en een extra wiskundeprogramma voor het VWO (inclusief Gymnasium). Het totale schoolpensum kan dan meer dan 100% bedragen. Maar financiering daarvan is alleen mogelijk als een school niet aan examentraining doet.
Er moeten ook tussenexamens komen, b.v. in het VWO het staatsexamen Onderbouw en staatsexamen middenbouw staatsexamen. Na 6 jaar pas weten dat een school slecht is duurt te lang.
Leerlingen moeten bij binnenkomst behalve een CITO-toets een toelatingsexamen en een IQ-test afleggen. Aan de hand daarvan kan de kans bepaald worden dat een leerling het bepaald eindexamen secundair onderwijs kan halen. Het is immers van een school een veel grotere prestatie als zij leerlingen die bij de toelatingsonderzoeken matig scoren een diploma VWO laat halen dan andere.
Scholen die ver boven de minimumeis presteren mogen daarvoor niet beloond worden. Het risico dat veel scholen zich dan helemaal op een goed eindexamenresultaat gaan richten is dan te groot.
3 metingen bij het afsluiten van de basisschool lijken kostbaar. Maar misschien krijgen we zo ook meer allochthonen direct op het juiste schoolniveau.
Seger Weehuizen