Stelling: Bewindslieden op OC&W moeten niet vanuit het onderwijs zelf komen.
Toelichting:
Doordat veel bewindslieden een of meer academische studies achter de rug hebben, zijn bewindslieden op OC&W bijna groot-consument van het onderwijs (geweest). Bij de selectie van bewindslieden wordt, daarbovenop, vaak de voorkeur gegeven aan mensen die, als bestuurder of als onderzoeker, in het onderwijs actief zijn geweest. Mevrouw Bijsterveldt-Vliegenthart is momenteel de de regel bevestigende uitzondering.
In het algemeen hebben de taken en verantwoordelijkheden van bewindslieden niet zoveel van doen met de inhoud van het ministerie dat zij geacht worden te bestieren. Inhoudelijke aspecten zijn doorgaans technisch en worden, zowel aan de zijde van het kabinet als aan de zijde van het parlement, afgehandeld door ambtenaren en bureaumedewerkers. Bewindslieden en kamerleden worden geacht daar enig politiek-maatschappelijk engagement aan toe te voegen, maar dit vleugje opinie kan – omwille van de transparantie en toegankelijkheid van het openbare debat – niet verder gaan dan wat om het eender welke Nederlander over het onderwerp te berde zou kunnen brengen, en meestal ook te berde brengt als er op straat een media-microfoon voor het gezicht wordt gehouden. De maatschappelijk meest relevante standpunten worden daarbij, aan de zijde van het kabinet, gefilterd doordat daarvoor de instemming van het totale kabinet vereist is.
Dat, bij de selectie van bewindslieden, personen de voorrang krijgen die, vanuit het perspectief van de publieke opinie, geacht kunnen worden mee te praten over het onderwerp, geschiedt vanuit een poging tot het geven van extra gewicht aan standpunten. Een dergelijke benoeming kan het ‘draagvlak’ voor het gevoerde beleid vergroten danwel versterken.
Het is de vraag of dit type benoemingen – indien andere overwegingen mee zouden worden genomen in de beschouwing – handig zijn. In de specifieke context van het Ministerie van OC&W lijken dit type benoemingen althans een averechts effect te hebben. Als de bewindsman/vrouw een bestuurlijke achtergrond in het onderwijs, zijn is er bijna onvermijdelijk sprake van een vorm van belangenverstrengeling (cf. Minister Van der Hoeven). Als de bewindsman/vrouw als docent/onderzoeker in het universitair onderwijs actief is geweest, dan zal de benoeming naar buiten toe de verwachting wekken dat er nu dan eens eindelijk inhoudelijk beleid gevoerd zal worden, wat uit der aard van de taken en verantwoordelijkheden van een minister niet mogelijk is (cf. Minister Plasterk). Vanwege de kruisverbanden tussen onderwijs en (jeugd)zorg zou men hier ook iemand uit dit kruispunt kunnen overwegen, maar als de minister van OC&W iemand zou zijn die zijn sporen verdiend zou hebben als Intern Begeleider of in het Speciaal Onderwijs, dan zou dit feitelijk tot gevolg hebben dat de onderwijs-inhoudelijke aspecten van het beleid ‘belast’ worden door meningsverschillen over ortho-didactische of pedagogische inzichten. Juist nu, nu het parlement het kabinet aangaande onderwijs-inhoudelijke aspecten tot grote(re) voorzichtigheid heeft gemaand, is het zeer de vraag of het reilen en zeilen op het Ministerie van OC&W gebaat zou kunnen zijn indien een bewindspersoon enige, als zodanig herkenbare keuze zou maken rond enig onderwijs-inhoudelijk thema.
Bij de benoeming van bewindspersonen op OC&W dient actieve ervaring in de wereld van het onderwijs bij de kandidaat-bewindspersoon derhalve als prohibitief bezwaar aangemerkt te worden.
Dr. W.W.
3 september 2008
Dit onderstreept
de mening van mvr. Netelenbos: je hoeft geen inhoudelijke kennis te hebben om te kunnen managen.
De effecten van haar beleid liggen mij nog te zwaar op de maag om het daarmee eens te zijn.
omtrent mevrouw Netelenbos
Geachte herdrikush
Het is mogelijk dat een stelling die juist is toevallig ook is bepleit door iemand die om andere redenen geen bijster goede indruk heeft achtergelaten. (Het omgekeerde kan ook, natuurlijk, en ook andere combinaties zijn mogelijk.)
Is het mogelijk dat zowel zijzelf als haar critici verstrikt zijn geraakt in beeldvorming?
Hoewel zij vaak wordt aangeduid als een verwoed onderwijs-hervormster zijn er in de periode waarin zij staatssecretaris was niet zoveel schokkende beslissingen genomen op het terrein waarvoor zij verantwoordelijk was (er is wel uitvoering gegeven aan eerder genomen beslissingen). Dit lijkt evenwel niet goed aan te sluiten bij het zelfbeeld van mevrouw Netelenbos, die zichzelf gaarne beschouwt als een daadkrachtig bestuurder (m/v) dus zij zet haar rol wat zwaarder aan, onder meer in de recente hoorzittingen van de commissie-Dijsselbloem.
Critici lijken in die correctie op haar zelfbeeld dan mee te gaan door haar te beschouwen als ‘de moeder van alle kwaad in onderwijsland’.
Dr. W.W.
Ons Tineke is een katje dat
Ons Tineke is een katje dat altijd weer op haar pootjes terecht komt:
Netelenbos leidt Cruquius-museum
Gepubliceerd op 28 augustus 2008, 17:39
Laatst bijgewerkt op 28 augustus 2008, 17:45
cruquius –
Rob van Gaalen draagt vrijdag het voorzitterschap van Museum De Cruquius over aan Tineke Netelenbos.
Oud-dijkgraaf Van Gaalen heeft twee bestuurstermijnen volgemaakt. Netelenbos was tot vorig jaar burgemeester van Haarlemmermeer. Het museum heeft forse ambities en Netelenbos wil zich daar als bestuurlijk zwaargewicht graag sterk voor maken. Het plan is het museum terug te restaureren naar 1849, het jaar waarin de eerste pompslag werd gemaakt.
katjes en katers
Geachte historica,
Ook mij verbaast het dat Tineke telkens toch weer een aardige, representatieve functie ergens blijkt te bekleden.
Onmiddellijk nadat ik mij daarover verbaasd heb, verbaast het mij dat ik mij daarover verbaas als het om Tineke Netelenbos gaat.
Vervolgens verplicht ik mij tenminste vijfentwintig mannelijke oud-bewindslieden te noemen die telkenmale op de pootjes terecht lijken te komen.
De eerste keer was dat best even denken, maar tegenwoordig zit ik vrij snel ver boven de vijftig.
Dr. W.W.
5 september 2008
Het Nieuwe Boeren
Dit is een eenzijjdig betoog.
Ongetwijfeld zijn er bezwaren te noemen voor de situatie waarbij de minister uit het onderwijs zelf afkomstig is. Dat is echter nog geen reden om die situatie onwenselijk te vinden. Er zijn andere, grotere bezwaren tegen iemand die daar juist niet uit afkomstig is.
Verder is de slagkracht van een minister in zeer hoge mate afhankelijk van (partij)politieke zaken en van de macht van de kleilaag die hij tegenover zich heeft. Die partijpolitike problemen zijn er in beide situaties en ook de kleilaag zal zich niet makkelijker gewonnen geven tegenover een buitenstaander.
Daar tegenover staan vele voordelen als de minister wel degelijk grote kennis heeft van het onderwijs. Wat dat aangaat kijk ik altijd naar Landbouw. Daar heeft men voor zover ik weet zo goed al altijdministers gehad die uit de sector afkomstig waren. Ik denk dat landbouw door Nederland en door Europa aanzienlijk beter wordt bestuurd dan onderwijs. Het Nieuwe Boeren is in ieder gavl nooit landelijk verplicht ingevoerd
Minsters van landbouw
Van Aartsen en Brinkhorst waren zeer zeker geen boer….
kleilagen
Geachte 25_12_1945
Indien een bepaald stukje besluitvorming vast zit, wil men dit in het bedrijfsleven en professionele organisaties nogal eens oplossen door een ‘interim’-manager aan te stellen die ‘van buiten’ komt, en dan vaak uit een heel andere sector. Dat kan dan extra weerstanden oproepen, maar dat is niet erg, want zo’n ‘interim’-manager is daar op getraind en gaat toch door met (pogingen tot) het realiseren van het door de organisatie gestelde doel.
(Dit is geen pleidooi voor ‘interim’s in het algemeen, enkel voor ‘interim’s op de positie van bewindspersonen.)
Dr. W.W.
Dijksma
Je bent Dijksma vergeten (die gaat over het belangrijkste deel van het onderwijs: het basisonderwijs). Deze mevrouw heeft overigens haar 2 studies niet afgemaakt. Dus 2 van de 3 bewindslieden op onderwijs hebben niet meer met onderwijs dan de gemiddelde politicus.
achtergrond Sharon Dijksma
Geachte mark79,
U kunt gelijk hebben wat betreft de studievaardigheden van mevrouw Dijksma; ik heb mij daar niet in verdiept.
Mevrouw Dijksma was evenwel, voordat zij kamerlid werd, voorzitter van de landelijke studentenbond. In de toelichting bij mijn stelling is – om ook een dergelijke achtergrond mee te kunnen nemen als ‘prohibitief bezwaar’ – de neutrale term ‘bestuurders in het onderwijs’ gekozen.
Dr. W.W.
Inzake kennis van zaken
U verdedigt de stelling dat een minister (van onderwijs) geen kennis van zaken dient te hebben. U komt met twee argumenten.
1) Ministers gaan helemaal niet over inhoudelijke zaken.
2) Door voormalige betrokkenheid op het gebied wat ze besturen, ontstaat de kans op belangenverstrengeling.
Wanneer 1) waar is heeft een minister eigenlijk NIETS te vertellen en kan de kiezer via zijn stem, het parlement en de formatie dus GEEN invloed op inhoudelijke zaken uitoefenen.U zegt hiermee dat het landsbestuur via de parlementaire democratie niet kan werken. We worden bestuurd door een oligarchie van onbeïnvloedbare ambtenaren.
Dat is een onhoudbaar verhaal. Stel, de kiezer vindt dat de maximumsnelheid in heel Nederland 150 km/u moet worden en steunt een coalitie die dit bepleit. Die partijen winnen de verkiezingen en vormen de regering. Wie houdt ze tegen om een wet te maken en in te voeren die de maximumsnelheid op 150 km/u brengt? Noemt u dat niet inhoudelijk? Gaat de minister niet over dergelijke zaken?
Wat 2), de belangenverstrengeling, betreft: de kans op die verstrengeling is altijd levensgroot. Elke instantie die mammoetopdrachten te vergeven heeft is vatbaar voor corruptie. Elke minister heeft vriendjes. Ministeries als Verkeer of Onderwijs zijn zo groot dat ze in vrijwel elke branche vriendjespolitiek kunnen toepassen. Daarvoor hoef je niet speciaal vriendjes in het onderwijs te hebben.
Uw stelling lijkt mij dus grote onzin.
Integendeel, het is juist zeer heilzaam dat iemand weet waarover hij praat. Een theaterproducent die wel eens in de schouwburg is geweest. Een dirigent die ook viool kan spelen. Een schooldirecteur die les kan geven. Een minister van Verkeer en Waterstaat die verstand heeft van ruimtelijke ordening, of dijkaanleg. Een minister van onderwijs die kan lezen, schrijven en rekenen (dat de huidige het kan is mooi meegenomen). Hoe moet je anders het werk van je ondergeschikten beoordelen?
zakenkennis
Geachte Bernard Wijntuin,
1) Bewindslieden ‘gaan’ uiteraard wel over inhoudelijke zaken, want zij nemen de beslissing. De stelling is dat, om over inhoudelijke zaken te kunnen ‘gaan’, je zelf geen verstand hoeft te hebben van deze zaken.
U zult de stelling na deze adstructie mogelijk niet aantrekkelijker vinden. Ik vrees echter dat de stelling in zeer veel domeinen van het maatschappelijk verkeer nogal triviaal is. Een directeur van een bedrijf neemt financiele beslissingen op gezag van de boekhouder, een voorzitter van een organisatie neemt beleidsbeslissingen op gezag van wat een beleidsmedewerker zegt, enz.
2) De belangenverstrengeling waar ik op doel is niet zozeer die die voortvloeit uit persoonlijke banden met vriendjes alswel die die voortvloeit uit functionele rollen. Als een minister eerst collegevoorzitter van een universiteit is geweest, en straks – als die geen minister meer is – ook weer een dergelijke rol zal gaan spelen (omdat-ie daar kennelijk goed in is) dan is datgene wat de minister als minister doet onvermijdelijk een terug- of vooruitkijken naar en vanuit de belangen die hij in die andere rol(len) heeft. Ook als de minister daar zelf met bovenmenselijke zorgvuldigheid mee om zou gaan, zullen anderen hem vanuit die mogelijke belangenverstrengeling kunnen kritiseren.
Dr. W.W.
3 september 2008
Niet-waarderen van deskundigheid is juist het probleem.
Dr. W.W. schreef: “De stelling is dat, om over inhoudelijke zaken te kunnen ‘gaan’, je zelf geen verstand hoeft te hebben van deze zaken”.
Ik ben bang dat deze instelling in het landsbestuur breed wordt gedeeld, en dat die de oorzaak is van problemen zoals het probleem dat aanleiding was om BON op te richten. Het komt er op neer dat het belangrijker is om competenties te hebben om baas te zijn dan om inhoudelijke kennis van iets te hebben. Inhoudelijke kennis kan zelfs slecht zijn voor je carriere. Gevolg is, dat in het landsbestuur op veel gebieden de inhoudelijke kennis verdampt is, en de overheid afhankelijk is geworden van externe deskundigen. De overheid kan niet controleren hoe deskundig die deskundigen wel zijn. Dat probleem speelt niet alleen in het onderwijs, waar het “inzicht” dat de moderne jeugd een “generatie Einstein” is, die zichzelf wel met behulp van Internet kan onderwijzen, als “visie” wordt beschouwd, maar ook bijvoorbeeld bij de problemen rond de stemcomputers, waar de fabrikanten zelf de voorschriften schreven waar hun apparaten aan moesten voldoen, ondat de overheid er geen verstand van had.
Wat betreft de ministers van onderwijs moet ik wel toegeven dat in het verleden zowel de deskundige als de ondeskundige ministers er niet veel van gebakken hebben. De deskundigheid heeft daar dus niet tot zichtbare resultaten geleid.
Groet,
Paul Huygen.
deskundigheidsgremia
Geachte Paul Huygen,
U signaleert terecht een mogelijk knelpunt (hoe kan de deskundigheid van een persoon vastgesteld worden?) maar dit knelpunt kan niet worden opgelost door iemand met vermeende deskundigheid aan de top neer te zetten, want ook diens/dier deskundigheid kan niet onbevangen worden vastgesteld.
Uw voorbeeld over de ‘generatie Einstein’ kan gebruikt worden om de stelling te adstrueren. Aangenomen dat de minister van OC&W een echte onderwijsmens is, dan zal die een bepaalde visie hebben op didactiek. Bijvoorbeeld: de minister vindt de verhalen over ‘generatie Einstein’ onzin en vindt eigenlijk dat frontaal lesgeven nog zo kwaad niet was. We zouden dan mogen verwachten dat de minister in het beleid daar uiting aan geeft. Wie van mening is dat de minister een onderwijsmens moet zijn, zou dat zelfs kunnen eisen, want waarom zouden we anders een onderwijsmens op die post zetten. Maar ALS de minister zijn visie op didactiek gaat uitwerken in beleid dan doet de minister precies datgene waarvan zo’n beetje iedereen – de commissie Dijsselbloem incluis – roept dat bewindslieden daar nu toch eens mee op moeten houden of althans zeer terughoudend in zouden moeten wezen: bewindslieden gaan zich mengen in didactische discussies.
Dr. W.W.
4 september 2008
De commissie-Dijsselbloem
De commissie-Dijsselbloem legt, naar mijn mening, te zeer de nadruk op de rol van de politiek. Het rapport heeft een hoog gehalte aan Haags navelstaren.
De rol van de professionele, duurbetaalde onderwijsvernieuwlers die parasiteren op het onderwijs, wordt op zijn minst onderschat en op zijn slechtst gebagatelliseerd. Hetzelfde geldt m.m. voor de rol van de schoolbesturen.
In feite heeft de politiek de teugels van de onderwijsvernieuwlers en de schoolbesturen te zeer laten vieren, en op het vakinhoudelijke vlak juist te weinig zelf de regie gevoerd. Tegelijkertijd zijn de financiële teugels waaraan het primaire proces vastligt, veel te strak aangehaald.
Wat mij betreft mag de politiek zich daarom gerust actief inlaten met vakdidaktische discussies, als dit betekent dat de rol van de beroepsvernieuwlers hierin wordt gemarginaliseerd, en de macht van de schoolbesturen wordt gebreideld. Om de positie van de docent te herstellen is actief ingrijpen van de politiek noodzakelijk.
Ik vrees evenwel dat het rapport-Dijsselbloem, met zijn nadruk op de rol van de politiek, door schoolbesturen en vernieuwlers zal worden aangegrepen om nog meer vrijheid van handelen te verkrijgen.
wegen naar Rome
Geachte BramRoth,
Mogelijk is uw analyse van de commissie-Dijsselbloem en de situatie in het onderwijs juist. Laten we ook aannemen dat de situatie alleen verbeterd zou kunnen worden doordat de overheid actief ingrijpt in het primaire proces (bv. door een bepaald didactische aanpak ‘op te leggen’).
Om dat te doen moet ‘ergens’ binnen de overheid voldoende kennis van zaken aanwezig zijn en het ministerie van OC&W moet dusdanig ingeregeld zijn dat deze kennis in beleid omgezet kan worden (d.w.z. de inhoudelijk deskundige beleidsmedewerker moet daarin niet tegengehouden worden door bureaucraten enz.)
Zou het – in dit proces – van nutte kunnen zijn dat de minister zelf een onderwijsmens is? Het lijkt mij van niet. De inzichten die nodig zijn kunnen in het ministerie aanwezig zijn zonder dat de minister die inzichten zelf heeft; het feit dat de minister zelf een onderwijsmens is, kan werken als een lap op een stier (“nou HIJ het voor het zeggen heeft, roepen ze zus, maar straks, als een ander het voor het zeggen heeft, roepen ze zo”).
Of men nu wel of niet wil dat de overheid zich mengt in het primaire proces, het lijkt erop dat vanuit beide perspectieven de minister van onderwijs zelf geen onderwijsmens hoeft te zijn.
Dr. W.W.
5 september 2008
Blauwe jurken versus witte jassen
Er zijn twee verschillende problemen die door elkaar gehaald worden. Het eerste is de vraag of een minister inhoudelijke kennis moet hebben, het tweede is de vraag in hoeverre het veld werkelijk deskundig is. In de gezondheidszorg is redelijk afgebakend wie er deskundig is. Je uitgeven voor arts als je dat niet bent is een misdrijf. Sterker nog, het geven van medische adviezen als je alleen een blauwe jurk draagt is zelfs verboden.
Er heerst, veel en veel meer dan in het onderwijs een wetenschappelijk verantwoorde standaard op het vakgebied. De situatie in het onderwijs staat daar diametraal tegenover. Het onderwijs is vergeven van de jomanda’s, die samenspannen met de Emile Ratelbands en de grootgraaiers om de eigen sektes maar profijtelijk te houden. De macht van de werkelijke professie is uitgehold door dergelijke lieden, maar meer nog, vrees ik, door de vijfde colonne van beroepsbeoefenaars zonder enige kennis van zaken. Iedereen zonder enige opleiding, die zich kootsj noemt, mag in docentenvergaderingen meepraten over het programma van VWO5
Een verstandige minister van onderwijs heeft kennis van zaken. Weet hoe de hazen lopen in de sector, heeft klassen van binnen gezien. Een verstandige mnister van onderwijs weet dat wat goed is voor Jantje, niet persé goed is voor Pietje, of vanuit de kant van de docent, waar Dr. W mee uit de voeten kan, hoeft drs V nog niet mee te kunnen werken.
Dat tegenwoordig de zogenaamde onderwijsexperts elkaar als lemmingen achtena lopen van de een naar de andere hype, betekent niet dat iedere minister met onderwijskennis een lemming is. Het is altijd de keuze van de juiste man die belangrijk is. Dat er stromingen ("scholen";-) zijn in onderwijsland moge duidelijk zijn, maar iedereen met enig werkelijk verstand weet dat het buitengewoon dom zou zijn om welke stroming dan ook, de macht over anderen te geven. Dat nu is precies wat er gebeurd is. Helaas voor Nederland is het dan ook nog eens de stroming van de blauwe jurken geworden. In de gezondheidszorg zijn de witte jassen nog steeds de baas (al si ook daar de erosie vanuit de grootgraaiers sterk in opkomst, maar daar is in ieder geval de beroepsgroep nog niet vergeven van de idioten)
de klas van binnen
Geachte 25_12_1945,
De analyse die u heeft van de situatie in het onderwijs is mogelijk juist.
U reikt een soort van aanstellingscriterium aan voor een minister van onderwijs.
Elke minister van onderwijs zal ‘de klas van binnen’ gezien hebben, als leerling of student. Er zijn in het Nederlandse onderwijsbestel echter nogal wat klassen. Als men dit – het de klas van ‘binnen gezien’ hebben – als criterium bij aanstelling zou hanteren, dan zal het alleen distinctief kunnen zijn als men eist dat de aan te stellen minister ‘alle’ (soorten) klassen van binnen uit heeft gezien, en dat dan niet door er even binnengewandeld te hebben bij een werkbezoek. Het is onwaarschijnlijk dat er in Nederland kandidaten te vinden zijn die aan dat criterium voldoen, en ALS die er zijn is het onwaarschijnlijk dat die zouden willen kandideren voor minister van onderwijs.
Het lijkt redelijker te ‘eisen’ dat, in het ministerie van OC&W als geheel, voldoende mensen rondlopen die voldoende klassen ‘van binnen’ gezien hebben, dan dat criterium aan te leggen aan de persoon die – doorgaans vanwege een verkiezingshype – toevallig een paar jaar aan de ’top’ leiding moet geven.
Dr. W.W.
5 september 2008
Is “generatie-Einstein” echt een visie?
Eerlijk gezegd beschouw ik de “generatie-Einstein” verhalen niet zozeer als visie, maar als meeloperij uit gebrek aan werkelijk inzicht. Het lijkt op een visie en zal daardoor worden omarmd door mensen die er zelf geen verstand van hebben en dan op uiterlijkheden moeten afgaan. Dan is het duidelijk dat iemand in een net pak, van een duur adviesbureau, die zulke termen in de momd neemt, modern is en met zijn tijd meegaat. Een leraar, met het krijtstof nog aan zijn handen, die daar iets tegenin brengt is dan duidelijk een ouderwetse lesboer die niet met zijn tijd kan meegaan en bang voor zijn baantje is. Waar zal een minister die er zelf geen verstand van heeft, maar moet laten zien dat hij modern en voortvarend is en niet alleen maar op de winkel past, en bovendien zijn budget in de gaten moet houden, dan naar luisteren? Daar komt dan bij dat de top van het departement ook bestaat uit voortvarende HiPo’s, die er weliswaar ook geen verstand van hebben (ze rouleren, en komen iedere drie jaar op een ander departement), maar wel met hun tijd meegaan, niet alleen maar op de winkel passen en weten hoe ze dingen moeten aanpakken.
Het gaat mij niet eens om die ene minister, maar om de instelling dat inhoudelijke kennis geen pre is, maar niet terzake doet of zelfs schadelijk is als je functie in de top van het landsbestuur zit. Ik denk dat dat een oorzaak is dat die “generatie Einstein” verhalen voet aan de grond krijgen.
Groet,
Paul.
krijtstof
Geachte Paul,
U signaleert hier – meen ik – niet zozeer een tendens in het onderwijs alswel een tendens in de samenleving als geheel. Of preciezer, twee tendenzen:
1) Iedereen heeft iedereen wijsgemaakt dat iedereen overal evenveel verstand van heeft en dus overal in elk gewenst stemvolume over mee mag praten;
2) Omdat bij het nemen van beslissingen niet iedereen betrokken kan worden, moeten de vermeende deskundigen zich onderscheiden met – soms middeleeuws-aandoenlijke – symbolen van autoriteit (titulatuur, vermeldingen van functies en nevenfuncties, nette pakken, tarieven van 300 euro per uur, hyperige termen enz.).
Of deze poel van cognitieve anarchie en symbolen van pseudo-kennis opgeschoond kan worden door een onderwijsmens tot minister van Onderwijs te benoemen?
Het lijkt me meer een klusje voor een filosoof (en dan eentje van sceptische huize).
Dr. W.W.
5 september 2008
Je hoeft geen filosoof te zijn om kennis te waarderen.
Geachte Dr.W.W.
Uw eerste tendens is in tegenspraak met uw tweede tendens. Ik signaleer een andere tendens, namelijk dat het niet belangrijk of zelfs schadelijk wordt gevonden als de bestuurders/beslissers inhoudelijke kennis van zaken hebben en dat daardoor inhoudelijke kennis bij de overheid verdampt. Ik zou willen dat inhoudelijke kennis weer als een pre wordt gezien. Als je inhoudelijke kennis als pre ziet, dan heb je iets uit te leggen als je een minister van onderwijs benoemt die geen zakenkennis heeft. Als je dus zo een minister zou aanstellen, dan zou de motivatie daarbij moeten beginnen met “Hoewel deze persoon geen kennis van zaken heeft, denken wij toch dat hij de geschikte persoon is, omdat ..”. Niet “Het voordeel van deze persoon is, dat hij geen ervaring met de materie heeft”.
Om in te zien dat het voordelen kan hebben dat de overheid kennis van zaken in huis heeft over belangrijke maatschappelijke zaken waar de overheid zware beslissingen in moet nemen hoef je niet een sceptische filosoof te zijn.
Groet,
Paul Huygen
overeenstemmingen
Geachte Paul Huygen,
Mensen kunnen zich aan tegenstrijdige tendenzen bezondigen. Iemand kan zich enerzijds wijsmaken dat iedereen – en dus ook die persoon – overal over mee kan/mag praten en anderzijds – op het moment van spreken – zichzelf een deskundigheid toeschrijven die hij niet aan anderen toe zou schrijven. Bij het signaleren van tegenstrijdige tendenzen is men dus niet noodzakelijk in tegenspraak met zichzelf.
Een minister – of die nu zelf gedegen inhoudelijke kennis heeft of niet – wordt omringd door mensen en organisaties deskundig menen te zijn. Door een sceptische grondhouding kan een minister zich wapenen tegen dit soort deskundigen. Je zou ook kunnen zeggen dat dit zijn primaire taak is: de onzin van ambtenaren, onderwijskundigen en belangenorganisaties tegenhouden om de zinvolle ideeen ‘door te kunnen laten’.
Voor die sceptische grondhouding heb je zelf geen kennis van zaken nodig. Beter van niet, want als je als minister kennis van zaken zou hebben, dan zou je die – net als de kennisclaims van de anderen – moeten opschorten.
En zo zijn we dan weer bij de stelling dat een minister van OC&W maar beter geen kennis van zaken kan hebben van het onderwijs.
Dr. W.W.
5 september 2008
??
Maar als de minister geen inhoudelijke kennis heeft, hoe kan hij de kennisclaims van anderen dan beoordelen?
claims en tegenclaims
Geachte Mark79,
We mogen hopen dat het mogelijk is kennisclaims van anderen te beoordelen zonder dat we zelf inhoudelijke kennis hebben.
Zou dit niet het geval zijn dan zou ons oordeel van de kennisclaims van anderen berusten op wat we zelf denken te weten. Niet alleen is ons oordeel dan feilbaar (wat het toch wel zal zijn), maar het uitspreken van ons oordeel zou tegenclaims met een soortgelijke strekking uitnodigen, waardoor de ‘discussie’ zou verzanden in een welles-nietes-spel.
Een minister zou zo’n welles-nietes-spel kunnen winnen, maar dat zou-die dan niet krachtens zijn kennis van zaken doen, maar enkel omdat-die als minister de macht heeft het gelijk binnen te halen.
En – als het uiteindelijk dan toch op een machtswoord aankomt – dan was het dus toch weer niet nodig dat de minister bij het begin van de discussie kennis van zaken had…
Dr. W.W.
5 september 2008
Re: claims en tegenclaims
W.W. schrijft:
We mogen hopen dat het mogelijk is kennisclaims van anderen te beoordelen zonder dat we zelf inhoudelijke kennis hebben.
Er zijn volgens mij 2 mogelijkheden om kennisclaims van anderen te beoordelen:
1. Door deze te toetsen aan onze eigen inhoudelijke kennis
2. Door af te gaan op de reputatie van de ander
Meestal gebruiken mensen een combinatie van beiden. Een minister zonder eigen inhoudelijke kennis kan volgens mij dus alleen maar afgaan op de reputatie van de kennisclaimer. In bijvoorbeeld het onderwijs is een goede reputatie vaak onterecht gebleken: mensen als Stevens en Wijnen hadden een grote reputatie binnen de belangrijke kringen maar zijn luchtfietsers.
uitputtende mogelijkheden
Geachte Mark79,
U noemt 2 mogelijkheden om kennisclaims te beoordelen. Mogelijk heeft u gelijk en kunnen kennisclaims beoordeeld worden langs de wijzen die u aangeeft. Uw lijstje van mogelijkheden is – hopelijk dus – niet uitputtend.
Een andere manier om een kennisclaim te beoordelen is te kijken naar de interne consistentie en coherentie van het betoog waarvan de kennisclaim deel uitmaakt. Is degene die het betoog afsteekt, samenhangend? Zijn de termen die gebruikt worden helder? Wordt er een verband gelegd tussen de gemaakte claims en eventueel empirische bewijsmateriaal?
Dit soort criteria kan men toepassen, ook zonder dat met voorafgaand significante kennis van zaken heeft. Bij het toepassen van deze criteria kan men soms nadere feitenkennis verwerven. Bijvoorbeeld: als iemand een verband legt tussen een stelling en een bepaald onderzoek, dan kun je – als je dit verband controleert – ook het betreffende onderzoek doornemen.
Dit internet-discussieforum bevat diverse reacties die op dit type criteria zijn gebaseerd.
Dr. W.W.
5 september 2008
Inzake ontmaskeren van klets
Als natuurkundeleraar hoop ik mijn leerlingen de kennisbagage mee te geven waarmee ze later in veel gevallen de in onze maatschappij voorkomende kletskoek kunnen ontmaskeren: bv. sprookjes over gevaarlijke straling of zogenaamde technische onmogelijkheden bij computersystemen (computer says ‘no’). Ik denk langs dezelfde lijn als Mark79, en ook uw techniek gebruik ik daarbij: een combinatie van eigen kennis, reputatie en vertrouwen in een samenhangend betoog.
Reputatie op zichzelf kan een volkomen onjuiste indicator zijn, en dat samenhangende betoog moet je kunnen plaatsen in het kader van je eigen kennis. Zonder die kennis kan je nergens een zinnig oordeel over vellen. Mijn leerlingen kunnen met een samenhangend betoog een heleboel onzin beweren.
Had ik geen vakkennis, dan zou ik dat niet kunnen ontmaskeren. En nu verwacht ik niet dat een minister overal de details van kent, maar juist door zijn globale kennis van het vakgebied is hij in staat om met de hierboven genoemde combinatie een goed oordeel te vellen.
A propos, uw alias prikkelt mijn nieuwsgierigheid.
Bent u een werkeloze arts, of zijn die twee W’s uw initialen en bent u gepromoveerd?
samenhangende onzin
Geachte Bernard Wijntuin,
U heeft gelijk: het is mogelijk onzin op een samenhangende wijze aaneen te rijgen. Dat een betoog samenhangend is, is geen betrouwbare indicator voor de waarheid van hetgeen daarin gesteld wordt.
Dat het mogelijk is onzin samenhangend te brengen, impliceert niet dat dit – onder kritiek – eenvoudig zou zijn. Een op het eerste oog samenhangend betoog wil echter nogal eens gaan verbrokkelen als erop wordt doorgevraagd.
Maar ik ben mogelijk wat optimistischer over dit ‘criterium’ als filter dan u bent. (En dat moet ik wel zijn, omdat het volgens mij het enige filter is dat toegepast kan worden zonder dat men in een welles-nietes-spelletje vervalt danwel beroep gaat doen op ‘externe’ autoriteiten.)
Dr. W.W.
6 september 2008
aliassen
Geachte Bernard Wijntuin,
Er zijn nogal wat gepromoveerde mensen met W.W. als voorletters, zie ik, met daaronder een gepromoveerd arts-psychiater die – als die nu werkloos mocht zijn geraakt – vanuit elke interpretatie de extensie van mijn alias zou kunnen zijn.
Ik ben echter – althans volgens mijn zelfbeeld – scepticus. Als aan zo iemand een doctorstitel verleend is, dan zou daarmee een vrij ernstig manco in ons academisch bestel blootgelegd kunnen worden.
De waarheid zal eenvoudiger zijn dan dat. Ooit schreef een dagblad een prijsvraag uit voor het maken van een voorpagina. In mijn voorstel zat een artikeltje waarin ene “prof. dr. W.W.” het een en ander over het Nederlandse drugsbeleid verkondigde. Dat zal ik toen vast als grap bedoeld hebben. Of men ermee gelachen heeft, weet ik niet. Ik heb er althans geen prijs voor gehad.
Eerst later begreep ik dat “professor” helemaal geen titel is, maar een aanduiding van een functie, en ook dat iedereen “professor” voor zijn of haar naam mag zetten. Dan is het niet distinctief meer. Zo bleef “Dr. W.W.” over.
Dr. W.W.
6 september 2008