Scholen in het basisonderwijs blijken nog slechter in rekenen dan in taal

Bijna een kwart van de basisscholen krijgt een onvoldoende voor zijn rekenonderwijs. Daarmee zijn de scholen duidelijk slechter in rekenen dan in taal, want het taalonderwijs blijft bij ‘slechts’ 12 procent onder de maat.
Dat blijkt uit twee rapporten van de Onderwijsinspectie. Het eerste, over taalonderwijs, werd dit voorjaar gepubliceerd. Dat over rekenonderwijs is nog een concept; het verschijnt over enkele weken. Beide bestrijken de schooljaren van 2003-’04 tot en met 2006-’07.
De kwaliteit van het rekenonderwijs varieert sterk. Bijna een kwart van de scholen is er zwak in, ruim een kwart doet het juist erg goed. Precies de helft scoort ‘gemiddeld’.
Bij het taalonderwijs is die variatie veel minder. Slechts 18 procent van de scholen is erg goed: kinderen komen met een voorsprong van twee jaar de school af. 12 procent presteert onvoldoende: kinderen hebben een achterstand van twee jaar. Veruit het grootste deel, 70 procent, scoort ‘gemiddeld’. Bij het taalonderwijs concludeerde de Onderwijsinspectie dat de school bepalend is voor de taalprestaties van de leerlingen. Dat geldt nog sterker voor het rekenonderwijs. De Onderwijsinspectie geeft nog geen toelichting omdat het rapport nog niet is gepubliceerd.
Waar bij lezen en taal de prestaties van de school in grote mate worden bepaald door het percentage achterstandsleerlingen, blijkt dit bij rekenen nauwelijks het geval. De ‘rekensterke scholen’ staan vaak in Brabant en Limburg, zijn meestal katholiek of protestants-christelijk, zijn vrij groot en hebben oudere onderwijzers onder wie veel mannen. De ‘rekenzwakke scholen’ staan vooral in het Noorden en in Flevoland, zijn vaak openbaar, relatief klein en hebben jonge leerkrachten, onder wie weinig mannen.
De problemen in het rekenonderwijs zijn hardnekkiger dan die in het taalonderwijs. Scholen die het ene jaar onvoldoende scoorden met taal, herstelden dat bijna altijd het daaropvolgende jaar. 2,6 procent van alle scholen scoorde drie jaar achter elkaar onvoldoende in taal. Maar het percentage scholen dat drie jaar achtereen falend rekenonderwijs gaf, lag drie keer zo hoog: 7,6 procent.
De Onderwijsinspectie vond aanwijzingen dat er voor rekenen veel minder aandacht is op scholen dan voor taal. Zo vermelden scholen in hun jaarplannen zelden ideeën om rekenonderwijs te verbeteren. En onderwijsbegeleiding wordt vaak voor taal, maar nauwelijks voor rekenonderwijs ingeschakeld. De verhouding is ongeveer 90 procent opdrachten voor taal, 10 procent voor rekenen.
Ook het overheidsbeleid heeft in de praktijk veel meer aandacht voor lezen dan voor rekenen. Het Projectbureau Kwaliteit, dat subsidies kan geven aan basisscholen voor verbeterplannen, mocht aanvankelijk 425 scholen subsidiëren voor verbeterplannen lezen en taal. De belangstelling was zo groot dat dat aantal werd verhoogd tot duizend. Voor rekenonderwijs mag hetzelfde bureau maar 125 scholen subsidiëren.

(VK)

2 Reacties

  1. Dat is dus duidelijk…..!
    De ‘rekensterke scholen’ staan vaak in Brabant en Limburg, zijn meestal katholiek of protestants-christelijk, zijn vrij groot en hebben oudere onderwijzers onder wie veel mannen. De ‘rekenzwakke scholen’ staan vooral in het Noorden en in Flevoland, zijn vaak openbaar, relatief klein en hebben jonge leerkrachten, onder wie weinig mannen.

Reacties zijn gesloten.