Vreemde ogen dwingen

www.beteronderwijsnederland.nl/sites/beteronderwijsnederland.nl/files/evaluatie%20rapport%20vreemde%20ogen%20dwingenv2_0.pdfAbstract

 

De staatssecretaris van OC&W, Halbe Zijlstra, gaf ter uitvoering van een motie van het Tweede Kamerlid Beertema, de opdracht aan de HBO-raad onderzoek te doen naar mogelijke invoering van externe validering in het hbo (invoering landelijke eindexamens voor kernvakken). De raad stelde een commissie samen die het onderzoek uitvoerde. Vervolgens werden de resultaten daarvan gepresenteerd in een rapport "Vreemde ogen dwingen".

De commissie concludeert aan de hand van een aantal argumenten dat top down externe validering, centrale toetsing door de overheid, niet aan te bevelen is.

“De commissie gaat in dit rapport op zoek naar vormen van toetsing waarbij externe validering gerealiseerd kan worden voor meer vakken dan alleen kernvakken” (Vreemde ogen dwingen blz. 20). Het is dan niet zo verwonderlijk dat de uitkomst is, dat top-downvalidering niet uitvoerbaar is. Het hbo kent namelijk een groot aantal verschillende opleidingen. In de opdracht had dan ook expliciet vermeld moeten worden dat onderzoek naar validering van kernvakken leidend moest zijn, conform de vraag van de staatssecretaris aan de HBO-raad.

De vereniging Beter Onderwijs Nederland (BON) stelt vast dat het onderzoek zoals uitgevoerd door de commissie, niet deugt. Het onderzoek is gebaseerd op een aantal onjuiste premissen waardoor de belangrijkste conclusies weinig waarde hebben.

De commissie stelt dat bij externe validering twee mogelijkheden zijn: top-downvalidering en bottom-upvalidering. In het rapport wordt een aantal nadelen van top- down validering benoemd. De nadelen zijn echter gebaseerd op een situatie die nooit als startsituatie van onderzoek had mogen dienen. Zo stelt de commissie dat het competentiegericht onderwijs (CGO ) op hbo-instellingen top-downtoetsing niet toelaat. Dat is volkomen juist maar precies in deze redenering schuilt de kern van het probleem. Juist deze didactische vorm is een van de veroorzakers van de huidige situatie. De beschreven nadelen van top-downtoetsing zijn vooral hierom niet van toepassing; zij kunnen daarom niet als argument dienen om invoering van externe top-downtoetsing af te raden.

De commissie geeft vervolgens te kennen de voorkeur te hebben voor “instellingsoverstijgende leerwegonafhankelijke bottom-uptoetsing” met minimaal twee partners. Los van de zeer grote administratieve last die deze toetsvorm met zich meebrengt, zullen perverse prikkels om met de kwaliteit te schipperen niet verdwijnen. Zolang de financiering van hogescholen blijft zoals het nu is en zolang veel hogescholen geen haast maken met het aanpassen van hun didactisch systeem (CGO), wordt het lastig vormen van toetsing en borging zoals top-downvalidering (gefinancierd en georkestreerd door de Rijksoverheid) goed te laten werken.

Wel benoemt de commissie op adequate wijze het belangrijkste voordeel van top-downvalidering: goede onafhankelijke borging van de kwaliteit van het onderwijs. En dat is precies waar de commissie zich op had moeten concentreren.

Voor volledige reactie zie de bijlage