Stop de waanzin van de curriculumherziening Onderwijs2032!

Oproep aan de onderwijswoordvoerders van de Tweede Kamer

Op donderdag 16 februari had er in de Tweede Kamer een algemeen overleg moeten plaatsvinden over Onderwijs2032. Het leek of de betrokkenen (onder meer staatssecretaris Dekker, het ministerie van OCW, de Onderwijscoöperatie) zonder een fundamentele wijziging van de ingeslagen koers het plan geruisloos wilden doordrukken. Zie de volgende documenten:

Vervolgens is BON echter in het geweer gekomen met onderstaande brief.

Inmiddels is het debat dankzij de inzet van BON geannuleerd. Dit uitstel is een belangrijke overwinning voor BON en voor goed onderwijs. Er wordt nu eerst eind maart of begin april een hoorzitting georganiseerd in de Tweede Kamer en vervolgens komt er een debat. We blijven waakzaam!


De brief aan de onderwijswoordvoerders in de Tweede Kamer


Inleiding

Op donderdag 16 februari 2017 debatteert de Tweede Kamer over het vervolgtraject van het rapport Ons Onderwijs2032 dat in januari 2016 gelanceerd werd door de commissie-Schnabel. [Inmiddels is het debat dankzij deze brief geannuleerd. Er wordt nu eerst eind maart of begin april een hoorzitting georganiseerd in de Tweede Kamer en vervolgens komt er een debat.] Vergist u zich niet! Er staat veel op het spel morgen: de toekomst van ons onderwijs. Want hoewel staatssecretaris Sander Dekker blijft benadrukken dat dit voorstel geen stelselwijziging betreft, maar ‘slechts een curriculumherziening’, is de voorgenomen herziening dermate ingrijpend dat ze een volledige herinrichting van ons onderwijs impliceert. Leek de staatssecretaris in zijn januaribrief nog deemoedig lessen te trekken uit de kritische reacties die de plannen van commissie Schnabel hadden los gemaakt, nu zet nota bene de Onderwijscoöperatie de hele kermis van de curriculumherziening weer in gang. Samen met de regiegroep Onderwijs2032 heeft de OC op 10 februari 2017 – op de valreep dus mogen we wel zeggen – een voorstel doen uitgaan dat helemaal in de lijn ligt van het aanvankelijke voorstel van Schnabel. Een slimme zet van de staatssecretaris?

De vereniging Beter Onderwijs Nederland (BON) distantieert zich in ieder geval uitdrukkelijk van dit slecht doordachte voorstel en acht het een regelrechte bedreiging voor de kwaliteit van ons Nederlands onderwijs. BON maakt bovendien bezwaar tegen de gevolgde procedure bij de totstandkoming ervan en betwist het vermeende draagvlak dat ervoor zou bestaan. De Onderwijscoöperatie vertegenwoordigt geenszins het lerarenveld. Ook de grote vakvereniging Levende Talen heeft inmiddels afstand genomen van dit voorstel; zeer vele leraren herkennen zich niet in het beleid dat nu wordt uitgestippeld.


Kernbezwaar tegen dit voorstel

Wat is de strekking van het nieuwe voorstel? In 11 ontwikkelteams krijgen 132 leraren, 22 schoolleiders en 60 scholen de kans om de bouwstenen voor een vernieuwd curriculum uit te werken. Maar dit dient wel te gebeuren binnen de lijntjes zoals die een jaar geleden door Schnabel zijn uitgetekend, de ‘lijntjes’ die nu juist fundamenteel ter discussie staan sinds afgelopen voorjaar! De vakstructuur als het organiserende principe van het onderwijsgebouw wordt losgelaten; in plaats daarvan worden leergebieden ingevoerd die thematisch worden ingedeeld en behandeld. Ga zo maar eens goed wiskunde, Duits of Grieks leren. Elke goede leraar weet dat je op die manier nooit de noodzakelijke basiskennis in de vingers krijgt. Daarbij is het lot van een groot aantal vakken uiterst onzeker, zeker dat van de talen, geschiedenis, aardrijkskunde en dergelijke. Wat overblijft, is een uitgekleed kerncurriculum met vier thematische ingedeelde leergebieden er omheen.

Er wordt in het rapport van Schnabel geen aandacht besteed aan de huidige stand van zaken in het onderwijs en er heeft geen serieuze probleemanalyse plaats gevonden. In plaats daarvan wordt een ideologisch gekleurd toekomstbeeld geschetst en een vorm van onderwijs gepropageerd zonder de basale voorwaarden daartoe in kaart te brengen. Men wil dus wel verplicht Engels invoeren voor kleuters (terwijl de zin daarvan op zijn minst discutabel is), maar men rept met geen woord over de werkdruk en de kwaliteit van leerkrachten, de veertien procent functioneel analfabeten die ons basisonderwijs momenteel verlaat en het onaanvaardbare grote aantal kinderen met dyslexie, dyscalculie en aandachtstoornissen. De problemen rond Passend onderwijs – en de tienduizenden kinderen die momenteel thuis zitten ­– worden niet genoemd. Inmiddels zijn ook deskundigen het er wel over eens dat het huidige segregatieproces iets te maken heeft met de kwaliteit van het (basis-)onderwijs. Maar ook het vervolgvoorstel gaat gewoon door op de weg van Schnabel. Dit getuigt van een ernstig gebrek aan prioriteiten; het is bovendien een regelrechte miskenning van het lot van de (sociaal) zwakke leerling.

Over één belangrijk einddoel van onderwijs hoeven we niet te twisten: dat leerlingen en studenten zich persoonlijk dienen te ontwikkelen en ook interdisciplinair en integraal moeten leren nadenken over vraagstukken staat buiten kijf. Dat moesten ze vroeger al en dat moeten ze nu minstens zozeer. Maar dit dient wel te gebeuren in de context van vakinhoudelijk onderwijs; anders krijg je luchtfietserij en geklets in de ruimte. Het zich goed eigen maken van vakkennis wordt door deze voorgestelde curriculumherziening ondermijnd. Evenals de mislukte onderwijsvernieuwing uit de jaren negentig begint men bij dit voorstel te jong en te vroeg met het toepassen van een integrale didactiek. Men vooronderstelt kennis en een houding die er niet zijn en er qua leeftijd vaak ook nog niet kunnen en hoeven zijn. De curriculumwijziging legt in feite een bepaalde didactische en pedagogische benadering op; dat druist regelrecht in tegen de aanbevelingen van het rapport Dijsselbloem.

Het hoger onderwijs dient meer gericht te zijn op vrije en integrale benaderingen van problemen (hoewel ook dit vaak nog genoeg voeten in aarde heeft). Het fundament daartoe moet dan in ieder geval wel goed gelegd zijn in het basis– en voortgezet onderwijs. Wie bepaalde Duitse bronnen bij zijn onderzoek wil betrekken, maar geen Duits beheerst, komt simpelweg vakkennis tekort. Ook uit eigen ervaring weet ik dat studenten momenteel allerlei elementaire vakkennis en vakvaardigheden missen. Taalbeheersing hoort daar zeker bij. Het huidige voorstel miskent de primaire taak van het voorbereidend onderwijs en gaat voorbij aan de noodzakelijke voorwaarden voor gedegen integrale benaderingen van vraagstukken. Het vooronderstelt in feite wat eerst nog ontwikkeld moet worden.

De voorgestelde onderwijsvorm is thematisch van aard en bovendien gericht op ‘leergebieden’. De genoemde ontwikkelteams dienen daarvoor integrale eindtermen te ontwikkelen en per thema aan de hand van voorbeeldenlessen duidelijk te maken hoe deze bereikt kunnen worden. Dit betekent dat er hoe dan ook eindtermen worden ontwikkeld die de professionele autonomie van leraar en school miskennen, namelijk ‘het hoe’ van hun onderwijs. Deze eindtermen dwingen de leraar tot een bepaalde manier van lesgeven en tot het samenwerken in bepaalde teams. Alleen al deze opzet maakt duidelijk dat er eindtermen worden geformuleerd die alleen gehaald kunnen worden dankzij een specifiek didactisch-pedagogische onderwijsconcept. Dit gebeurde eveneens bij de invoering van de Tweede Fase: toen was dat het Nieuwe Leren in de context van het Studiehuis. Wat daarvan terecht is gekomen en wat leraren, leerlingen en ouders van dit soort onderwijs vonden weten we. Op het eerste gezicht lijkt het misschien leuk, in de praktijk slaat het om in zijn tegendeel.


Nadere bezwaren tegen het ontwikkelprocesvoorstel

Er is nog veel meer mis met de plannen. Dat leraren tegen betaling mee mogen werken aan het ‘vormgeven van het curriculum’ klinkt misschien mooi, maar is helemaal geen garantie voor kwaliteit. Bovendien, wat is de logica erachter? Waarom zes leraren uit het PO, zes uit het VO en twee schoolleiders PO en VO in iedere commissie? Waarom is dat nodig? Wat voor verstandig gesprek gaan die teamleden met elkaar hebben over bijvoorbeeld het curriculum en het eindniveau van het vak ‘wiskunde’ als onderdeel van het leergebied natuur en techniek? Of van Frans in het leergebied kunst en cultuur? Hoe komt men hier tot overeenstemming en waarop is die gebaseerd? Wie beschikt over de expertise? En waarom gaan precies déze leraren bepalen hoe het lesgeven van de toekomst eruit komt te zien? Waaraan ontlenen zij hun autoriteit? Wat is überhaupt hun representativiteit?

Evenals in het rapport van Schnabel blijft de belangrijkste vraag ongesteld in dit ontwikkelvoorstel: waartoe dient een curriculum in het basis- en voortgezet onderwijs en hoe wordt redelijkerwijs voldaan aan de eisen die men daaraan mag stellen? Laat ik een belangrijk uitgangspunt noemen dat geen rol van betekenis lijkt te spelen in de voorgestelde plannen; het curriculum dient er op gericht te zijn leerlingen de toegang te verschaffen tot het vervolgonderwijs en hen daartoe goed toe te rusten. Men praat dus wel over ‘kwalificatie’ als een belangrijk onderwijsdoel maar men lijkt niet goed te beseffen wat dit inhoudt.

Immers, als kwalificatie voor het vervolgonderwijs een belangrijk doel is, waarom zitten er dan geen vertegenwoordigers uit het vervolgonderwijs – oftewel het beroepsonderwijs en de universiteiten – in de curriculum-ontwikkelteam? Wat zijn de kwalificatie-eisen die het vervolgonderwijs stelt? Hoe geeft men zich daar rekenschap van? Het lijkt me meer dan logisch dat de technische universiteiten graag willen aangeven wat het wenselijke curriculum en niveau wiskunde, natuurkunde of scheikunde behelst in het vwo. Deze opleidingen moeten immers werken met de studenten die deze vooropleiding genoten hebben; zij weten dus ook het beste wat deze studenten nodig hebben om goed toegerust aan hun vervolgopleiding te kunnen beginnen.

Dat laatste is op dit moment al vaak een probleem: disciplinaire vakkennis schiet op veel terreinen te kort. Hoe is het dan mogelijk dat in de samenstelling van deze ontwikkelteams dergelijke vakinhoudelijke academische deskundigheid afwezig is? Men houdt niet serieus rekening met de elementaire voorwaarde van goed onderwijs, namelijk dat de ene onderwijssector moet voorbereiden op de andere. Het onderwijssektarisme dat spreekt uit de huidige plannen is dan ook zeer verontrustend. Ook dat laatste is een bekend euvel van de veel onderwijshervormingen die verkeerd zijn uitgepakt. Men heeft de mond vol van integrale en vakoverstijgende benaderingen, maar men laat na zelf het onderwijsgebouw integraal te benaderen.


Vooral zwakke taalarme kinderen de dupe

De voorstellen zijn dan ook vooral gebaseerd op ideologisch gemotiveerde en niet wetenschappelijk onderbouwde vergezichten en modieuze slogans. Omdat er geen fundamentele analyse aan ten grondslag van de huidige problemen in ons onderwijs overziet men ook niet de effecten die de invoering die deze plannen daarop zullen hebben. Wat gebeurt er bijvoorbeeld met de nu vaak al taalzwakke kinderen uit allochtone milieus wanneer ze verplicht op jonge leeftijd een extra taal erbij krijgen? Gaat Engels hun burgerschap bevorderen? De zelfwerkzame leerling is een ideaal, en vaak geen werkelijkheid. Hoe meer je bij kinderen op jonge leeftijd een beroep doet op zelfwerkzaamheid, hoe groter de invloed van het milieu in het onderwijssucces.

Zelfs de OESO maakt zich momenteel zorgen over onze gebrekkige taalbeheersing en de sociale segregatie die ermee gepaard gaat, maar de onderwijsindustrie heeft nu vooral oog voor de meer modieuze ‘digitale vaardigheden’. Dat je daarvoor om te beginnen goed moet kunnen lezen en over voldoende vakkennis dient te beschikken – zodat je digitale contexten kunt lezen, begrijpen en waarderen – ontgaat ze kennelijk. Ook is de opstellers van het plan ontgaan dat ‘goed leren programmeren’ begint met het vermogen om ‘taalsystemen’ toe te eigenen zoals al vroeg beginnen met het goed aanleren van de moedertaal, met haar complexe logica en grammatica, en het ontvangen van goed rekenonderwijs.


De dubieuze procedure rond de totstandkoming van dit voorstel

Terwijl de enorme commotie rond Schabel nu juist de uitgangspunten van diens rapport betrof, blijven die in het huidige voorstel ongewijzigd. Dekker gaat gewoon verder met zijn plannen alsof er niets gebeurd is. Hoe is dit mogelijk? Dit is een staaltje postmoderne ambtelijke en politieke besturingstechniek.

De bespreking van Schnabels rapport in de Kamer leidde begin 2016 tot zoveel ophef in het onderwijsveld dat staatssecretaris Dekker zich gedwongen zag om de uitwerking ervan te onderbreken. Teneinde ook de leraren zelf een stem te geven in deze curriculumherziening dwong de Kamer af dat de Onderwijscoöperatie (OC) onderzoek zou doen naar het draagvlak daarvoor onder leraren. Dekker bedacht daarop een nieuwe strategie en laste een zogenaamde verdiepingsfase in om het draagvlak voor zijn plannen onder leraren te peilen. De keuze voor deze naam verraadde toen al dat Dekker niet van zins was om zijn koers te wijzigen. Hij had haast en wilde voor het eind van de regeerperiode wat op zijn naam kunnen schrijven – een Netelenbos in de dop.

Gedurende deze verdiepingsfase regelde hij medestanders. De PO-Raad en VO-Raad waren veelal positief over zijn plannen. Dat is ook niet zo verwonderlijk, omdat de scholen in dit voorstel beduidend meer bestuurlijke vrijheid krijgen. Daardoor kunnen ze netelige kwesties als ‘onbevoegd lesgeven’ veel gemakkelijker administratief oplossen. Zo kan een schoolbestuur besluiten het aanbod van bepaalde vakken simpelweg af te schaffen op een school – zoals bepaalde talen of cultuurvakken; netjes gezegd kiest men dan voor een andere ‘profilering’. Met de nieuwe plannen worden allerlei leraren bovendien multi-inzetbaar, omdat ze nu werkzaam zijn op ‘leer- en themagebieden’ (die tot gevolg hebben dat de meeste traditionele vakken niet meer disciplinair aangeboden hoeven te worden). Je leert je wiskunde wel van een natuurkunde docent bij het thema ‘zon- en windenergie’.

Ook heeft de staatssecretaris de Onderwijscoöperatie ingeschakeld; en die is gevoelig voor de wensen van haar broodheer. Beter Onderwijs Nederland was vele jaren lid van de OC maar zag zich – mede vanwege de gang van zaken rond dit draagvlakonderzoek – genoodzaakt om de coöperatie te verlaten. Er ligt nu een voorstel tot herziening van het curriculum op tafel waarvoor verantwoordelijk zijn: de Onderwijscoöperatie, de Algemene Vereniging van Schoolleiders, de PO-Raad, de VO-Raad, het LAKS en Ouders&Onderwijs. Vertegenwoordigen zij alle belanghebbenden? Vertegenwoordigen zij alle leraren? Geenszins!

Waarom gaat de Onderwijscoöperatie – die toch in de eerste plaats de leraar zou moeten vertegenwoordigen – mee in dit voorstel waarvan ze weet dat die niet op breed draagvlak kan rekenen? Hierbij spelen verscheidene factoren een rol. Om te beginnen wordt de Onderwijscoöperatie in het geheel bekostigd door OCW, dat mede daardoor een groot stempel drukt op de uitvoering van de werkzaamheden. Waar het gaat om dit draagvlakonderzoek naar O2032 was van meet af aan duidelijk dat een te kritisch rapport door de OC niet wenselijk was. Zo is er tegen de uitdrukkelijke wens van BON nooit een grote enquête onder leraren gehouden over de plannen van Schnabel. De gespreksbijeenkomsten van de OC werden slecht bezocht (en werden bovendien van bovenaf gedirigeerd). De bijeenkomsten die BON zelf organiseerde, lieten duidelijk zien dat de meeste leraren weinig heil zagen in de plannen van Schnabel. Van veel wetenschappelijk onderzoek is geen gebruik gemaakt.

Niettemin geeft ook de Onderwijscoöperatie in haar eindrapportage aan dat het veld sterk verdeeld is en dat er de felle kritiek bestaat op de voorstellen. Maar de OC deed de staatssecretaris in haar advies wel een belangrijke handreiking, namelijk door te stellen dat alle leraren het er wel over eens zijn dat ze mee willen meedenken en meepraten over het curriculum. Welnu, meer had de staatssecretaris niet nodig! Leraren mogen nu meepraten, maar wel binnen de lijntjes die hij heeft uitgezet. Wat gebeurt er als er BON-leraren zouden solliciteren bij de commissies; vermoedelijk grijpt men terug op de vertrouwde tactiek van de coöptatie. Wie bijt de hand die hem voedt? Dekker vervolgt zijn missie en iedereen die daar belang bij meent te hebben gaat met hem mee. En ach die leraren, die zijn het toch nooit eens.

Toen BON de OC verliet, hebben we van allerlei leraren en lerarenorganisaties – waaronder van de grote vakvereniging Levende Talen – steunbetuigingen ontvangen omdat ze zich herkenden in onze kritiek op de gang van zaken. Diezelfde vakverenigingen – en al die leraren die dadelijk het werk moeten gaan doen – staan nu met lege handen omdat de OC samen met schoolleiders het nieuwe curriculum mag inkleuren langs de lijntjes die de staatssecretaris getrokken heeft. Maar hij heeft daarvoor wel de nodige miljoenen beschikbaar gesteld en zeg dan maar eens nee.

Maar juist dan moet de politiek de moed hebben om nee zeggen! Zoals hierboven al is duidelijk gemaakt is daar alle reden toe!


De schending van Dijsselbloem

De belangrijkste aanbeveling van de commissie Dijsselbloem – namelijk het respecteren van het onderscheid tussen het wat en het hoe bij onderwijshervormingen – wordt hier zonder blikken of blozen met voeten getreden! Thematisch onderwijs is een bepaalde didactische benadering van de lesstof en bovendien bepaald niet onomstreden. Zoals gezegd: juist kinderen die behoefte hebben aan structuur en overzicht raken erdoor in de war, worden gedemotiveerd en presteren veel lager dan nodig. De invoering van het competentieonderwijs op het mbo heeft ons bovendien laten zien waar dat allemaal toe kan leiden. Waar vakkennis niet meer disciplinair wordt aangeboden worden de kwaliteitseisen onduidelijk en verdwijnt bovendien het zicht op de passende bevoegdheid van docenten. Onderwijs wordt zo een chaos.

De staat moet scholen en leraren helemaal niet voorschrijven op wat voor manier de eindtermen gehaald moeten worden. Er zouden ook helemaal geen voorbeeldlessen moeten worden ontwikkeld met dat doel voor ogen. Dat is een ontoelaatbare staatsdidactiek en – pedagogiek. De staat behoort in deze onderwijssectoren in de eerste plaats heldere en duidelijke eindtermen te formuleren rond bepaalde lesstof die als referentiepunt en basis kunnen dienen voor vervolgopleidingen; met eventueel nog een paar ‘overstijgende’ eindtermen erbij. Het is vervolgens aan de school en vooral ook aan de goed opgeleide leraren zelf hoe ze deze eindtermen gaan bereiken.

Het valt dan ook wat moeilijk te rijmen dat zulke plannen uit de koker komen van een staatssecretaris die beweert liberaal te zijn. Maar ja, de inspiratie voor deze curriculumherziening heeft het ministerie vooral ook opgedaan in Singapore – dan weten we meteen uit welke hoek de wind waait. We zullen het van echte liberale partijen moeten hebben om de staatssecretaris een halt toe te roepen! Of van partijen die gewoon hun gezond verstand gebruiken.

Dit voorstel is namelijk in meerdere opzichten broddelwerk en miskent de samenhang van het onderwijsgebouw. Aan plannen die van meet af aan niet deugen dreigen nu weer ettelijke miljoenen uitgegeven te worden. Waarschijnlijk zullen er op korte termijn weer talloze mensen moeten worden ingehuurd om dit proces ‘professioneel en strak’ te organiseren. Sterker nog, de voortrekkers zijn reeds vorig jaar in dienst genomen; met een mooi pand erbij. Gedurende het hele proces zullen allerlei adviseurs, procesmanagers en onderwijsontwikkelaars er ongetwijfeld weer een dikke boterham mee verdienen. En hoogstwaarschijnlijk moeten er aan het eind van de rit ook nog wat extra miljoenen tegenaan worden gegooid om op tijd klaar te zijn. En wat wordt het resultaat? Hebben we daar zicht op? Dat is een sprong in het diepe die weinig goeds voorspelt.

Onder het mom van de hedendaagse leerling, de snel veranderende tijden, de voortsnellende digitalisering en andere dooddoeners kunnen scholen in de nabije toekomst een onderwijsreorganisatie doorvoeren die helemaal niet het beste uit jongeren haalt, maar die vooral gericht is op financieel rendement en kostenbeheersing. Natuurlijk zullen er ook scholen zijn die het prima doen, maar dat is eerder ondanks dan dankzij deze curriculumvernieuwing. Dat kinderen in bepaalde steden niet of nauwelijks meer in aanraking komen met bijvoorbeeld Duits (belangrijkste Nederlandse handelspartner en EU-land) wordt een kwestie van toeval, want het wordt aan het beleid van de school over gelaten. En de hogescholen en universiteiten zullen in de loop van de jaren twintig vermoedelijk weer steen en been gaan klagen over het gebrek aan ‘elementaire kennis’ van de nieuwe studentenpopulatie en noodgedwongen bijspijkerprogramma’s aanbieden. En de onderkant van het onderwijsgebouw? Die was sowieso al niet geholpen met deze plannen en maakt zich ook nu al geen enkele illusie.

Na een paar jaar zullen talloze leraren weer extra gefrustreerd zijn en een volgende onderwijsenquête zal van start gaan. Dat keer wellicht op initiatief van de VVD die de hand in eigen boezem wil steken met het oog op de komende verkiezingen. Sander Dekker is inmiddels minister bij een ander departement of is burgemeester van een of andere stad geworden. Het leven gaat door. Zijn commentaar: “Tja, met de wijsheid van nu hadden we het natuurlijk nooit zo moeten doen. Maar de hele onderwijswereld vond het destijds een goed idee, ook de leraren zelf!”

Maar laat dan duidelijk gezegd zijn dat dit evident onwaar is. Dit is een slecht doordacht voorstel dat het resultaat is van persoonlijke politieke ambities, financiële belangen, luchtfietserij en ideologische fixaties. Bovenal echter is het haastwerk, waarvoor draagvlak ontbreekt. Er waren deze week drie versies van het voorstel in omloop die elkaar op verscheidene punten tegenspraken…

Ik mag dan ook hopen dat nu de Kamer wel haar verantwoordelijkheid neemt en de staatssecretaris duidelijk maakt dat dit vervolgtraject geen recht doet aan het debat dat in 2016 is gevoerd. Vele leraren, Beter Onderwijs Nederland en ook vakverenigingen als Levende Talen zijn tegen de koers die nu dreigt te worden ingeslagen. De Onderwijscoöperatie wordt ten onrechte gepresenteerd als de natuurlijke vertegenwoordiging van leraren. Dat is aantoonbaar niet het geval.

Beter Onderwijs Nederland heeft zich van meet af aan verzet tegen Onderwijs2032, omdat deze voorstellen de vakkenstructuur geweld aandoen en miskennen wat de eigenlijke problemen in het onderwijs zijn: het grote aantal kinderen dat mede door Passend Onderwijs überhaupt geen onderwijs krijgt, het niveau en de kwaliteit van het beroepsonderwijs, de grote werkdruk voor docenten, het tekort aan bevoegde leraren, de kwaliteit van lerarenopleidingen en de verkeerde financieringsstructuur. Met de verkiezingen voor de deur geeft het geen pas om zo’n ingrijpende herziening er doorheen te jagen omwille van het politieke gewin van de staatssecretaris, terwijl de kritiek erop breed herkend en gedeeld wordt door leraren.


Volksvertegenwoordigers, neem uw verantwoordelijkheid!

Er is de afgelopen dagen door allerlei partijen driftig gestrooid met miljarden, ook in de richting van het onderwijs. Maar problemen worden niet met miljarden alleen opgelost, daarvoor is een visie nodig die gepaard gaat met een realistische kijk op wat er aan de hand is. Aan ideologen, dromers en opportunisten heeft het nooit ontbroken in de wereld van het onderwijs. Maar ook de weg naar de hel is geplaveid met goede bedoelingen; dat hebben vele leraren de afgelopen decennia aan den lijve ondervonden, bijvoorbeeld toen de Tweede Fase en het Studiehuis werden ingevoerd of het competentieonderwijs in het beroepsonderwijs.

Laat het deze keer niet zover komen, volksvertegenwoordigers! Stop de belangenverstrengeling in de onderwijswereld! Stop de waanzin van de curriculumherziening! Neem de tijd voor een serieus debat over het curriculum en betrek meerdere vertegenwoordigers van de beroepsgroep in de gedachtewisseling!

Hoogachtend,

Ad Verbrugge, voorzitter Beter Onderwijs Nederland

2 Trackbacks & Pingbacks

  1. Hoorzitting curriculumherziening po en vo - Beter Onderwijs Nederland
  2. Onze brief aan de Tweede Kamer - Beter Onderwijs Nederland

Laat een reactie achter

Uw e-mailadres zal niet worden gepubliceerd.


*